Kennisgroepstandpunten en (nieuw) beleid
Kennisgroepstandpunten en (nieuw) beleid
Gegevens
- Kenmerk
- KG:206:2024:2
- Publicatiedatum
- 5 november 2024
- Bron
- Kennisgroepen Standpunten
- Status
- Geldig
Aanleiding
Bij de uitvoering van wet- en regelgeving staat de Belastingdienst dagelijks voor keuzes bij de toepassing hiervan op individuele belastingplichtigen. Als daarbij vragen opkomen over hoe het recht moet worden uitgelegd en toegepast, kan een zogenoemde kennisgroep op het gebied van de rechtstoepassing van de Belastingdienst hierover een standpunt innemen. Een standpunt van de kennisgroep is bindend voor de inspecteur. Kennisgroepstandpunten worden sinds 30 maart 2023 gepubliceerd op de website kennisgroepen.belastingdienst.nl.
De vraag is opgekomen of een kennisgroepstandpunt als nieuw beleid, zoals bedoeld in paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna ook: BFB) en in artikel 45aa, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR IB 2001) kan worden aangemerkt, dat aan een ambtshalve vermindering in de zin van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in de weg staat.
Vraag
Kwalificeert een kennisgroepstandpunt als nieuw beleid zoals bedoeld in paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, BFB en artikel 45aa, onderdeel c, UR IB 2001?
Antwoord
Ja.
Beschouwing
1 Ambtshalve vermindering
Op grond van artikel 65 AWR heeft de inspecteur de bevoegdheid een onjuiste belastingaanslag of beschikking ambtshalve te verminderen:
“1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een onjuist bedrag is ingehouden.”
Het BFB bevat een uitputtende regeling van de gevallen, waarin de inspecteur gebruik maakt van zijn bevoegdheid ex artikel 65 AWR om ambtshalve te verminderen. In paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, BFB is de volgende beperking opgenomen:
“8. De inspecteur verleent geen vermindering of teruggaaf van belasting:
(…)
b. Als er sprake is van nieuwe jurisprudentie of nieuw beleid (zie onder 12, 13 en 14 in deze paragraaf).”
Paragraaf 23, twaalfde en dertiende lid, BFB vermeldt hierover nog het volgende:
“12. Een arrest van de Hoge Raad dan wel een beleidsbesluit mijnerzijds waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering of teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag, de voldoening op aangifte of de afdracht op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidenlijk vóór de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij ik op dit punt een afwijkende regeling heb getroffen.
13. Bij een verzoek om ambtshalve verminderen of teruggeven van belasting beoordeelt de inspecteur het verzoek aan de hand van wet, jurisprudentie en beleid zoals die golden voor de beschikking (meestal de belastingaanslag) waarop het verzoek betrekking heeft, op de dag voorafgaand aan de dag waarop de beschikking onherroepelijk vast is komen te staan. (…)”
Voor het ambtshalve verminderen van een belastingaanslag inkomstenbelasting is een bijzondere regeling getroffen in artikel 9.6 Wet IB 2001 en artikel 45aa UR IB 2001. Artikel 45aa UR IB 2001 bevat een uitputtende regeling van gevallen waarin de inspecteur een onjuiste belastingaanslag inkomstenbelasting ambtshalve kan verminderen. In artikel 45aa UR IB is de volgende beperking opgenomen:
“De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken, tenzij:
(…)
c. de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën die eerst zijn uitgevaardigd nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald.”
Artikel 45aa UR IB 2001 is bij de invoering daarvan als volgt toegelicht (zie Stcrt. 2009, 20549):
“De regels voor ambtshalve vermindering van de belastingaanslag inkomstenbelasting zijn dezelfde als de regels die gelden voor ambtshalve vermindering van het verzamelinkomen (vergelijk artikel 30b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994). Ook sluiten deze regels aan bij de regels uit het Beleidsbesluit ambtshalve verminderen of teruggeven, zoals dat met ingang van 1 januari 2010 in werking treedt (Stcrt. 2009, nr. 19523). Dit is om de regels voor ambtshalve vermindering zoveel mogelijk met elkaar te stroomlijnen, ongeacht of het gaat om inkomensgegevens, te weten het verzamelinkomen of belastbare jaarloon (artikel 30b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994), de belastingaanslagen inkomstenbelasting (artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001) of andere belastingen (artikel 65 van de AWR in samenhang met het voornoemde beleidsbesluit). Dit is ook van belang als in de toekomst de gewenste uitbreiding van de rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering van de inkomstenbelasting naar de vennootschapsbelasting plaatsvindt. De bijzondere regeling voor de belastingaanslagen inkomstenbelasting, geregeld in artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, houdt het volgende in. Als een belastingaanslag inkomstenbelasting op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert de inspecteur in alle gevallen – op verzoek of uit eigen beweging – die belastingaanslag. Er zijn slechts vijf uitzonderingen. In de eerste plaats is om doelmatigheidsredenen de mogelijkheid tot vermindering in de tijd beperkt, te weten tot zeven jaren na het einde van het jaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Bij de andere uitzonderingen gaat het kort gezegd om de situaties dat na het onherroepelijk vast komen te staan van de belastingaanslag er nieuwe jurisprudentie is gewezen, nieuw beleid is uitgevaardigd, dan wel een beroep op een fiscale faciliteit wordt gedaan dat bijvoorbeeld bij de aangifte inkomstenbelasting had moeten worden gedaan. (…)”
Het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven waarnaar wordt verwezen in de toelichting, is met ingang van 25 december 2013 ingetrokken en verwerkt in het BFB. Zie Stcrt. 2013, 35879.
In zijn arrest HR 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:667, heeft de Hoge Raad onder verwijzing naar bovenstaande toelichting het volgende overwogen over artikel 45aa UR IB 2001 in relatie tot het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven:
“3.2.6 Uit deze toelichting blijkt dat met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling, artikel 30b van de Uitvoeringsregeling AWR en paragraaf 5.1 van het Besluit van 2009, een uniforme regeling over ambtshalve vermindering is beoogd. Daaruit volgt dat artikel 45aa, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling op dezelfde wijze moet worden toegepast als paragraaf 5.1 van het Besluit van 2009, die op zijn beurt teruggaat op de in 3.2.2 geciteerde passage van de Resolutie van 1991.”