Dit Verdrag heeft betrekking op rechten terzake van overlijden, van toepassing op de nalatenschap van overledenen, die bij hun overlijden in Nederland of in Finland hun woonplaats hadden.
De woonplaats van een persoon, bij zijn overlijden, is de plaats, waar hij toen zijn duurzaam verblijf had met de duidelijke bedoeling het te behouden. Indien de overledene, bij zijn overlijden, geacht kon worden woonplaats in beide Staten te hebben, wordt hij beschouwd zijn woonplaats gehad te hebben in die van de Staten, in welke het middelpunt van zijn persoonlijke en economische belangen was gelegen. Indien zijn woonplaats volgens deze regel niet kan worden bepaald, zullen de bevoegde autoriteiten van beide Staten een overeenkomst treffen met betrekking tot elk bijzonder geval.
Diplomatieke en consulaire ambtenaren, uitgezonden door een van de Staten en bij hun overlijden geaccrediteerd bij de andere Staat worden geacht op dat tijdstip hun woonplaats in de eerste Staat gehad te hebben, indien zij toen volgens de nationale wet van de eerste Staat, aldaar hun woonplaats hadden.