Hof van Justitie EU 09-10-1973 ECLI:EU:C:1973:100
Hof van Justitie EU 09-10-1973 ECLI:EU:C:1973:100
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 9 oktober 1973
Uitspraak
In de zaak 12-73
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Hamburg, in het aldaar aanhangig geding tussen
C. W. MURAS, handelaar,
verzoeker, enHAUPTZOLLAMT HAMBURG-JONAS,
verweerder,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: R. Lecourt, President, R. Monaco en P. Pescatore, Kamerpresidenten, A. M. Donner, J. Mertens de Wilmars, H. Kutscher, C. Ó Dálaigh, M. Sørensen en A. J. Mackenzie Stuart (rapporteur), Rechters,
Advocaat-Generaal: A. Trabucchi
Griffier: A. Van Houtte
het navolgende
ARREST
Ten aanzien van de feiten
I — Overzicht van de feiten
Overwegende dat de feiten en het procesverloop kunnen worden samengevat als volgt:
Volgens artikel 15 van verordening nr. 121/67 van 13 juni 1967 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (PB nr. 117, blz. 2283), kan een restitutie ten belope van het verschil tussen de noteringen op de wereldmarkt en de prijzen van de Gemeenschap worden toegekend bij uitvoer naar derde landen van de produkten vallende onder nummer c ex 16.01 (worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed, varkensvlees of slachtafvallen van varkens bevattend) van het gemeenschappelijk douanetarief.
Ingevolge artikel 15, lid 6, dezer verordening heeft de Raad bij verordening nr. 177/67 van 26 juni 1967 algemene voorschriften vastgesteld betreffende de toekenning van restituties bij de uitvoer en de criteria voor het bepalen van het restitutiebedrag in de sector varkensvlees (PB nr. 130, blz. 2614).
Volgens artikel 6 van verordening nr, 1041/67 van de Commissie van 21 december 1967 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de verlening van restituties bij de uitvoer van produkten waarvoor een stelsel van gemeenschappelijke prijzen geldt (PB nr. 314, blz. 9), worden
„restituties … slechts verleend voor produkten van gezonde handelskwaliteit, die zich in de Gemeenschap in het vrije verkeer bevinden en waarvan de geschiktheid voor menselijke consumptie — voor zover zij daartoe zijn bestemd — niet geheel of in aanzienlijke mate is verloren gegaan, gezien hun eigenschappen of de toestand waarin zij zich bevinden.”
Op 28 april 1968 vroeg C. W. Muras, handelaar te Buchholz (Bondsrepubliek Duitsland) bij verweerder een restitutie aan voor 108 756,9 kg naar Joegoslavië uitgevoerde gedroogde worst („Rohwürste”).
Na monsterneming verleende de douane bij beschikking van 29 april 1968 verzoeker een uitvoerrestitutie voor produkten vallende onder onderverdeling 16.01-B-I-a van het gemeenschappelijk douanetarief (gedroogde worst, bevattende varkensvlees of slachtafvallen van varkens, bestemd voor menselijk verbruik), berekend volgens verordening nr. 222/68 van 23 februari 1968 (PB nr. L 49 van 27 februari 1968, blz. 5).
Naar een percentage van 1,80 DM per kg werden aan verzoeker in het hoofdgeding aldus restituties tot een totaalbedrag van 195 762,42 DM toegekend.
Een keuringsrapport van 12 mei 1968, ten verzoeke van de douaneadministratie op grond van een onderzoek naar de getrokken monsters uitgebracht, behelsde de volgende conclusie: „Het gaat hier om een produkt dat uit vet en zeer inferieure slachtafvallen is vervaardigd. Als gedroogde worst kan deze waar, waaraan een integrerend bestanddeel, vlees, praktisch ontbreekt, niet worden aangemerkt. Binnenslands („im Zollinland”) zou dit produkt niet als gedroogde worst in het verkeer kunnen worden gebracht; zulks ware een grove Verfälschung als bedoeld in paragraaf 4, 2, van het Lebensmittelgesetz. Bovendien moet deze waar wegens haar duidelijk afwijkende reuk en smaak als bedorven en ondeugdelijk voor consumptie worden aangemerkt.”
Verweerder vorderde toen bij beschikking van 9 mei 1968 terugbetaling van de toegekende restitutie, daartoe verwijzende naar artikel 6 van verordening nr. 1041-67 van de Commissie van 21 december 1967.
Verzoeker had de uitgevoerde worst tegen een prijs van 1,10 DM à 1,28 DM per kg (met 5 % belasting over de toegevoegde waarde) gekocht. De verkoopprijs der aan een Joegoslavische firma verkochte waar bedroeg ten naaste bij 0,20 DM/kg. Verzoeker had wegens bemiddeling een provisie van 0,12 DM/kg alsmede een delcredere-provisie van 10 % te betalen.
Op 14 mei 1968 diende verzoeker een bezwaarschrift tegen de terugvorderingsbeschikking in. Op 22 januari 1969 kwam hij in beroep bij het Finanzgericht Hamburg. Verweerder verklaarde het bezwaarschrift ongegrond bij beschikking van 13 februari 1969.
Het Finanzgericht Hamburg, dat zich over de afwijzing van het bezwaarschrift had uit te spreken, besloot bij beschikking van 25 januari 1973 het geding te schorsen en de zaak te verwijzen naar het Hof van Justitie ter fine van een prejudiciële beslissing inzake de navolgende vragen:
-
Moet artikel 15 van verordening nr. 121/67/EEG van de Raad van 13 juni 1967 in die zin worden uitgelegd, dat een restitutie bij uitvoer van produkten die onder artikel 1 dier verordening vallen, niet kan worden toegekend wanneer het in concreto te betalen restitutiebedrag hoger zou zijn dan de prijs die op de binnenlandse markt voor het uitgevoerde produkt in feite wordt betaald?
-
Zo neen,
-
Moet met betrekking tot de in artikel 6 van verordening nr. 1041/67/EEG van de Commissie van 21 december 1967 gestelde eisen, te weten dat de uitgevoerde produkten van gezonde handelskwaliteit moeten zijn en dat hun geschiktheid voor menselijke consumptie — voor zover zij daartoe zijn bestemd —, gezien hun eigenschappen of de toestand waarin zij zich bevinden, niet geheel of in aanzienlijke mate mag zijn verloren gegaan, met de marktvoorwaarden en de levensmiddelenwetgeving van de EEG-Lid-Staten dan wel van het land van afname buiten de EEG te rade worden gegaan?
-
Moet er bij de uitlegging der sub a) genoemde eisen van artikel 6 van verordening nr. 1041/67 van worden uitgegaan dat een produkt niet van „handelskwaliteit” is wanneer het in concreto te betalen restitutiebedrag hoger is dan de prijs die op de binnenlandse markt voor het uitgevoerde produkt in feite wordt betaald?
-
-
Bijaldien vraag 2 b) in ontkennende zin moet worden beantwoord:
Hoe moeten de omschrijvingen „gedroogde worst” en „andere” (worst dan gedroogde worst en bloedworst) in de zin van bijlage II c) ex 16.01-B-I-a onderscheidenlijk c van verordening nr. 137/67/EEG van de Raad van 13 juni 1967 en de bijlage van verordening (EEG) nr. 222/68 van de Commissie van 23 februari 1968 en het daarbij te hanteren criterium „van gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 6 van verordening nr. 1041/67 worden uitgelegd?
Moet in „gedroogde worst” en „andere worst een bepaald minimum aan varkensvlees voorkomen of kan deze waar behalve uit andere bestanddelen (zoals spek, vet, bladreuzel, zwoerd en kruiderijen) geheel uit slachtafvallen bestaan?
Mag er water aan zi|n toegevoegd?
Mag een bepaald vetpercentage niet worden overschreden?
Moet gedroogde worst — bij voorbeeld door droging aan de lucht — zijn verduurzaamd?
Het standpunt van partijen in het hoofdgeding
Volgens verzoeker in het hoofdgeding kan gedroogde worst ook alleen uit slachtafvallen bestaan. Van gezonde handelskwaliteit is volgens hem sprake wanneer het produkt op normale condities kan worden verhandeld. De marktcondities in het land van afname geven daarbij de doorslag.
Wat de voor het produkt bedongen prijs betreft: verzoeker meent dat in het EEG-recht niet naar de kwaliteit der uitgevoerde waren of naar de inkoop- en verkoopprijs of de kostencalculaties van de exporteur wordt gedifferentieerd. De bij uitvoer behaalde winsten zijn geen criteria voor het recht op restitutie; de restitutie zou dan immers alleen na overlegging van de balansen en calculaties van de exporteur kunnen worden toegekend. In zijn verkoopprijs heeft hij natuurlijk de restitutie verdisconteerd.
Verweerder in het hoofdgeding betoogt dat de beantwoording van de vraag of voor uitgevoerde worst restitutie kan worden verleend, afhangt van het tijdstip waarop het certificaat van uitvoer wordt afgegeven. De geschiktheid van de worst voor menselijke consumptie moet dan ook worden getoetst aan het binnenslands geldende levensmiddelenrecht. Het is absurd te veronderstellen dat de Europese Economische Gemeenschappen de uitvoer van afvalprodukten waarvoor de Gemeenschap geen markt heeft, zou subsidiëren. De wereldmarktprijs voor gedroogde worst lag in het eerste halfjaar van 1968 tussen 6 en 7 DM/kg.
De redengeving van de beschikking van het Finanzgericht Hamburg
De eerste vraag
Volgens artikel 15 van verordening nr. 121/67 kan het verschil tussen de onderscheiden noteringen door een restitutie bij uitvoer worden overbrugd, doch dit wil alleen maar zeggen dat de hogere EEG-prijs door toekenning van de exportrestitutie tot het niveau van de wereldmarktprijs wordt verlaagd; in die zin ook de tweede overweging van de considerans. Het in dit stelsel besloten liggend doel der uitvoerrestitutie mag dus niet impliceren dat het restitutiebedrag groter wordt dan de prijs die voor het uitgevoerde produkt op de binnenlandse markt wordt betaald — zodat die prijs na toekenning der uitvoerrestitutie uiteindelijk zelfs negatief wordt —.
Weliswaar is er in artikel 15, lid 1, van verordening nr. 121/67 geen sprake van de in concreto berekende binnenlandse prijzen. Bij de toekenning der uitvoerrestituties worden van geval tot geval te verifiëren fabrieksprijzen en de noteringen en prijzen op de wereldmarkt niet in aanmerking genomen. Het bedrag der uitvoerrestitutie wordt afgeleid uit de percentages die door de EEG-instellingen bij verordening worden vastgesteld. In het certificaat van uitvoer en bij aanvraag der uitvoerrestitutie behoeven geen opgaven betreffende de waarde der uitgevoerde waar te worden gedaan.
Dit neemt echter volgens het Finanzgericht niet weg dat wanneer er voor de uitgevoerde waar buitengewoon lage inkoopprijzen worden betaald, in de restitutieprocedure moet worden nagegaan of het met zin en doelstelling van artikel 15 van verordening nr. 121/67 in overeenstemming is dat een restitutie bij uitvoer wordt toegekend die de inkoopprijs der uitgevoerde waar te boven blijkt te gaan. Van overbrugging van prijsverschillen is geen sprake wanneer de restitutie duidelijk meer bedraagt dan de uit de koopprijs blijkende waarde van het gesubsidieerde produkt plus verkoopprijs. Verzoeker heeft voor de uitgevoerde waar een koopprijs van 1,10 à 1,28 DM/kg + 5 % belasting over de toegevoegde waarde betaald en is een verkoopprijs van rond 0,20 DM/kg overeengekomen. De restitutie bedroeg echter 1,80 DM per kg.
De tweede vraag
a) Volgens het Finanzgericht komt het ten deze niet aan op de situatie in het (van geval tot geval andere) EEG-export-land, doch op die waarin alle Lid-Staten zich bevinden; immers, verordening nr. 1041/67 is in al haar onderdelen verbindend en in elke Lid-Staat rechtstreeks toepasselijk.
b) Waar de uitvoerrestitutie naar doel en strekking de prijs binnen de Gemeenschap tot het niveau van de wereldmarkt wil verlagen, wordt ervan uitgegaan dat er, de uitvoerrestitutie in aanmerking genomen, op grond van de kwaliteit der worst op de wereldmarkt een positieve prijs wordt gemaakt.
De derde vraag
Er bestaat voor de term gedroogde worst in het EEG-recht geen formele gemeenschapsrechtelijke uitlegging. In de verklarende toelichtingen op de nomenclatuur van Brussel die volgens de arresten van het Hof van Justitie in de zaken 14-70 (Deutsche Bakels GmbH/Oberfinanzdirektion München, Jurisprudentie 1970, blz. 1001) en 30-71 (Kurt Siemers & Co/Hauptzollamt Bad Reichenhall, Jurisprudentie 1971, blz. 919) als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging mogen worden beschouwd, wordt niet onderscheiden tussen uit varkensvlees en uit ander vlees gemaakte worst. De op verordening nr. 97/69 gebaseerde toelichtingen op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen zijn pas na de in casu beslissende dag van uitvoer vastgesteld.
Volgens nummer 3 van bedoelde toelichtingen zijn vooral koppen, poten, staarten, uiers en bepaalde inwendige organen voor consumptie geschikte afvallen. De tekst van genoemde EEG-verordening zou derhalve zelfs wanneer varkenskoppen niet als varkensvlees mogen worden aangemerkt, niet uitsluiten dat gedroogde worst bij voorbeeld alleen uit vet, spek, bladreuzel, zwoerd en eetbare slachtafvallen alsook kruiderijen wordt vervaardigd. Want gedroogde worst kan varkensvlees of slachtafvallen van varkens bevatten.
Het Finanzgericht betwijfelt echter of gedroogde worst zonder varkensvlees kan worden vervaardigd. In bijlage I van verordening nr. 137/67 wordt onder het hoofdprodukt ex 02.01-A-III-a „ham” en „schouders” gedroogde worst uitdrukkelijk als afgeleid produkt genoemd. Dat wijst er volgens het Finanzgericht op dat ham en schouders tot de typische bestanddelen van gedroogde worst behoren. Dat die niet alleen slachtafvallen, doch in belangrijke mate ook hoogwaardiger varkensvlees dient te bevatten, blijkt voorts uit de bij verordening nr. 22/68 vastgestelde restitutiebedragen. Een restitutievoet van 45 rekeneenheden per 100 kg voor gedroogde worst is enige malen hoger dan die voor leverworst (11,20 rekeneenheden per 100 kg) en 50 % hoger dan voor andere worst dan gedroogde worst en bloedworst (30,00 rekeneenheden per 100 kg) en ook maar weinig lager dan voor niet-uitgebeende ham en delen van ham en ham, karbonadestreng met halskarbonade en schouders, uitgebeend, en delen daarvan, genoemd in post 02.06-B-b-2 onderscheidenlijk ex 6, namelijk 46,9180 rekeneenheden per 100 kg.
In de Bondsrepubliek Duitsland verstaat men onder gedroogde worst „Dauerwaren die hauptsachlich aus rohem, entsehntem, zerkleinertem Muskelfleisch … hergestellt werden”.
Mochten de uitgevoerde produkten, bij voorbeeld wegens het ontbreken van varkensvlees, niet als gedroogde worst kunnen worden beschouwd, dan moet nog worden nagegaan of zij onder post c) („andere”) kunnen worden gebracht.
De verwijzingsbeschikking is op 21 februari 1973 ter griffie van het Hof ingeschreven.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
Het Hof van Justitie heeft, op rapport van de Rechter-Rapporteur en de Advocaat-Generaal gehoord, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
Verzoeker in het hoofdgeding en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn ter terechtzitting van 3 juli 1973 gehoord.
Verzoeker in het hoofdgeding was ten deze vertegenwoordigd door de te Hamburg gevestigde advocaat Röll, de Commissie van de Europese Gemeenschappen door haar juridisch adviseur Kalbe.
II — Opmerkingen, ingediend krachtens artikel 20 van het Statuut en artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering
Overwegende dat de voor het Hof ingediende opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:
A — Opmerkingen van de Commissie
De eerste vraag
De Commissie merkt op dat de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten toegekende restitutie een uniform bedrag per gewichtseenheid uitgevoerd produkt is, waarvoor de handelswaarde en de prijs niet ter zake doen. Het restitutiebedrag wordt door algemene forfaitaire vergelijking van de prijzen binnen en buiten de Gemeenschap verkregen.
Toekenning van een zelfde restitutiebedrag per gewichtseenheid voor alle variëteiten van een produkt dat slechts volgens een noodzakelijkerwijs algemene nomenclatuur werd omschreven, ofschoon de prijzen dier variëteiten zeer kunnen uiteenlopen, leidt tot begunstiging van de goedkoopste waar — vergeleken met de waarde wordt het restitutiepercentage hoger dan voor betere en duurdere variëteiten —.
Bij vaststelling van de restitutiebedragen voor worst is de Commissie vrij goed op de hoogte van het algemeen prijsniveau der basisprodukten en van de prijzen binnen en buiten de Gemeenschap. Uitgaande van gemiddelde kwaliteiten voor gangbare produkten, kan zij de bedragen dan ook zodanig vaststellen dat de restitutie op de prijs van de laagste gangbare kwaliteiten is afgestemd. De eis dat de waren „van gezonde handelskwaliteit” moeten zijn, is zinvol doch niet steeds voldoende om misbruik te voorkomen.
Tot staving van haar betoog dat de restituties slechts mogen worden toegekend wanneer van echte handelstransacties sprake is, wijst de Commissie op de bewoordingen van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 121/67/EEG, dat in de considerans in die zin wordt toegelicht dat door toekenning van restituties „de deelneming van de Gemeenschap aan de internationale handel in varkensvlees veilig kan worden gesteld”.
Het gaat bij de restitutie om twee dingen: vermindering der overschotten en — vooral — het overbruggen van het verschil tussen de hogere prijzen in de Gemeenschap en de prijzen op de wereldmarkt. Deze beide factoren spelen een verschillende rol. Voor de verschillende produkten in de sector varkensvlees, waar de Gemeenschap niet met blijvende overschotten te kampen heeft, is marktregulering (vermindering dier overschotten) verhoudingsgewijze van geringer belang.
De Commissie meent dat 's Hofs arrest in de zaak 13-72 (Koninkrijk der Nederlanden/Commissie), waarin het Hof uitsprak dat de restitutie voor uit hoofde van voedselhulp uitgevoerde produkten niet mag worden geweigerd, in casu toepassing mist. In bedoeld geval gaf de doorslag dat de uitvoertransactie ten duidelijkste viel binnen het kader der doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals die in artikel 39 van het EEG-Verdrag zijn omschreven. Thans gaat het echter om heel andere feiten en belangen dan in de zaak 13-72. Levering voor rekening van een Lid-Staat in het kader van de voedselhulp kan niet op één lijn worden gesteld met gevallen waarin een produkt enkel en alleen met het oog op de restitutie buiten de Gemeenschap werd uitgevoerd.
In casu rijst ten duidelijkste de vraag of een regeling niet wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is geschapen en of er geen misbruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke rechtsinstellingen.
De tweede vraag
a) Volgens de Commissie kan in de considerans van verordening nr. 1041/67, waarin sprake is van de mogelijkheid dat de „produkten onder normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht”, niet worden gelezen dat het recht op restitutie uitsluitend op de marktomstandigheden en de wetgeving in een bepaald land van bestemming mag worden betrokken. De restitutie zou dan mogen worden toegekend voor waren die binnen de Gemeenschap niet meer in de handel kunnen worden gebracht. En een restitutie voor binnen de Gemeenschap nog verhandelbare waren zou kunnen worden geweigerd wanneer de waren in het land van bestemming niet als zodanig worden aanvaard.
De wetgever van de Gemeenschap geeft van de voor restitutie in aanmerking komende produkten een typologische omschrijving met behulp van de nomenclatuur die, in de regel, wordt ontleend aan het heffingstarief of aan het gemeenschappelijk douanetarief. Het lijdt geen enkele twijfel dat bij de uitlegging van deze nomenclatuur der Gemeenschap alleen de categorieën van het Gemeenschapsrecht en de daarvoor geldende specifieke uitleggingsmiddelen in aanmerking komen. De wijze waarop de hier bedoelde waar door de douane in het land van bestemming wordt behandeld, doet niet ter zake.
De wetgever van de Gemeenschap omschrijft bedoelde produkten voorts kwalitatief. Ook deze kwaliteitsvoorschriften zijn ontegenzeggelijk autonome regels van het Gemeenschapsrecht met een eigen intrinsieke waarde die los staat van de kwaliteitsopvattingen in de landen van bestemming. Artikel 6 van verordening nr. 1041/67 stelt een kwaliteitseis; de waar moet van „gezonde handelskwaliteit” zijn. Het zou een ongerechtvaardigde inconsequentie zijn wanneer men de inhoud der door de communautaire wetgever voor alle gevallen bedoelde kwaliteitseisen via de in de Gemeenschap en in derde landen geldende criteria van een meer of minder nauwkeurige formulering der desbetreffende communautaire voorschriften zou doen afhangen. De term „produkten van gezonde handelskwaliteit” moet dus al evenzeer worden uitgelegd aan de hand van de criteria welke binnen de Gemeenschap gelden en niet volgens de opvattingen van het land van bestemming.
Met de eis dat de voor restitutie in aanmerking komende waar zonder enige beperking geschikt moet zijn voor menselijke consumptie omschrijft de wetgever van de Gemeenschap minimumvoorwaarden waaraan de uitgevoerde produkten naar hun aard moeten voldoen. Bij de beoordeling van deze voorwaarden kan van de situatie in de Gemeenschap worden uitgegaan.
De overschotten welker vermindering men in het belang der marktregulering door middel van restituties heeft willen bevorderen, bezwaren de communautaire markt — en drukken het marktniveau in de Gemeenschap — a priori alleen voor zover er sprake is van waren die binnen de Gemeenschap in de handel kunnen worden gebracht. De overbrugging van de verschillen tussen de prijzen aldaar en die op de wereldmarkt is voor de uitvoer van produkten uit de Gemeenschap alleen bij zulke waren onmisbaar.
De Commissie komt derhalve tot de slotsom dat de term „gezonde handelskwaliteit” en artikel 6 van verordening nr. 1041/67, voor zover de onbeperkte deugdelijkheid voor menselijke consumptie betreffende, uitsluitend aan de hand van binnen de Gemeenschap geldende criteria mogen worden uitgelegd.
b) De Commissie merkt op dat de kostprijzen op de binnenmarkt voor gedroogde worst één der aanwijzingen zijn om uit te maken of er in een bepaald geval sprake is van een waar „van handelskwaliteit”: een ongebruikelijk verschil tussen de prijzen der uitgevoerde waren en de gangbare prijzen kan er, naar het dagelijks leven leert, zeer wel op wijzen dat van handelskwaliteit niet langer sprake is.
Aanzienh|k prijsvoordeel kan slechts worden verkregen door verhoging van het vetgehalte. Wordt aan een waar veel vet toegevoegd, dan daalt de kwaliteit automatisch. Hetzelfde geldt voor de vervanging van duurder vlees door aanmerkelijk goedkopere afvallen.
De derde vraag
De Commissie geeft in haar conclusie allereerst een uiteenzetting van de voorgeschiedenis van tariefpost 16.01. In Duitsland staat „Rohwurst” (gedroogde worst) naast „Koch-, Brüh- en Bratwürste”, het is worst vervaardigd uit gedroogd „ongekookt” en „ongebakken” vlees en vet met toevoeging van kruiden die zodanig zijn gedroogd en bacteriologisch gerijpt dat zij ongekoeld kunnen worden opgeslagen en terstond (als boterhamworst of snijworst) kan worden genuttigd.
Toen zich in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees de noodzaak deed gevoelen te onderscheiden tussen kwaliteitsworst zoals „salami” en andere worstsoorten, bleek de in het Duitse spraakgebruik bekende term „Rohwurst” voor welker omschrijving voldoende objectieve criteria bestonden, het best aan de behoefte van het economisch leven en aan de bedoelingen van de wetgever te voldoen.
In onderverdeling 16.01-B-I (Frans) van verordening nr. 222/68 is sprake van „saucisses et saucissons secs”. In verordening nr. 1215/68, die de restituties regelt, wordt hieraan toegevoegd „non cuits”, terwijl verordening nr. 835/71 spreekt van „saucisses et saucissons secs ou à tartiner, non cuits”. Een overeenkomstige toelichting geeft de Italiaanse tekst bij post 16.01: „salsicce, salami e simili …”, terwijl onderverdeling B-I reeds in verordening nr. 222/68 luidde: „salsicce e salami, stagionati, anche da spalmare non cotti”. In het Nederlands was aanvankelijk sprake van „worst van alle soorten”; dit is geworden: „gedroogde worst en smeerworst, niet gekookt en niet gebakken”.
Voor de tariefindeling komt de Commissie tot de volgende conclusies:
-
Gedroogde worst (Rohwurst) is allereerst worst in de zin van de definities van de verklarende aantekeningen van de nomenclatuur van Brussel betreffende post 16.01, eerste alinea.
-
Deze worst onderscheidt zich van andere worstsoorten als gedroogd en niet gekookt.
Bovendien omvat de term „Rohwurst” een worstsoort die door natuurlijke (bacteriologische) rijping een zekere mate van verduurzaming heeft bereikt.
Gedroogde worst moet vlees bevatten; wanneer gedroogde worst uitsluitend uit slachtafvallen bestaat wordt de nodige mate van verduurzaming niet bereikt. Bovendien is het verschil tussen de restitutiepercentages voor deze en andere worstsoorten alleen door een hoger gehalte aan vlees te verklaren.
De term „gedroogde worst” sluit toevoeging van water uit.
Droging aan de lucht is een der meest voorkomende rijpingsprocédés, doch niet het enig mogelijke.
Gedroogde worst mag niet alleen uit vet, doch moet ook uit vlees bestaan. Voor de toekenning der restituties is belangrijk of er vet aan is toegevoegd; daarvan hangt nameljik af of een waar van „gezonde handelskwaliteit” is.
De onderverdeling „andere” (16.01-B-I-c) is als een restpost te beschouwen. Om er onder te worden gebracht behoeft de worst alleen maar „voor menselijk gebruik” bestemd en geschikt te zijn.
B Opmerkingen van verzoeker in het hoofdgeding
De eerste vraag
Verzoeker in het hoofdgeding merkt op dat indien exportrestituties zouden moeten worden geweigerd wanneer de exporteur de basisprodukten tegen een te lage prijs heeft gekocht, volledige rechtsonzekerheid het gevolg zou zijn. In casu kan niet worden gezegd dat de grenzen van de wettelijke regeling zijn overschreden: de destijds geldende bepalingen behelsden de mogelijkheid voor gedroogde worst een restitutie te verlenen, ook wanneer die uitsluitend uit slachtafvallen of produkten van mindere kwaliteit was vervaardigd. Er was destijds, omdat men het in de Gemeenschap niet op produkten met veel calorieën had begrepen, een overschot aan varkensspek. Dit beïnvloedde de prijs van mager vlees. De Gemeenschap had er dus belang bij dit overschot te kunnen uitvoeren. Volgens verzoeker moet de eerste vraag daarom in ontkennende zin worden beantwoord.
De tweede vraag
Voor het „gezondheids”-criterium zijn de binnen de Gemeenschap heersende opvattingen doorslaggevend. Anderzijds dient ter beantwoording van de vraag of deze overschotten binnen de Gemeenschap niet van handelskwaliteit waren, van de handelswaarde en de mogelijkheid tot verhandeling in derde landen te worden uitgegaan. Dit ligt in de lijn van de voorgeschiedenis van artikel 6 van verordening nr. 1041/67. Deze term is in dit artikel juist ingevoerd met het oog op een geval waarin de exporteurs een samengesteld produkt, dat wel in de Gemeenschap doch niet in derde landen verhandelbaar was, hadden uitgevoerd om het in die derde landen vervolgens weer tot de oorspronkelijke componenten te herleiden.
Wat vraag 2 b) betreft, volgens verzoeker bestaat er geen bewijsregel dat uit de voor een waar gemaakte prijs een conclusie inzake de handelskwaliteit kan worden getrokken. De stelling der Commissie dat er een voor de gehele Gemeenschap geldig basisrecept zou bestaan, is niet juist.
De derde vraag
Volgens verordening nr. 222/68 kon gedroogde worst ook uitsluitend uit slachtafvallen worden vervaardigd. Het beginsel van de rechtszekerheid brengt mede dat men de weinig uitgewerkte en niet gedetailleerde bewoordingen van de betrokken verordeningen recht moet doen wedervaren. De overwegingen welke de Commissie aan de volgens haar gebruikelijke kwaliteit van gedroogde worst heeft gewijd, beantwoorden niet aan de werkelijkheid. Zou de nieuwe definitie van gedroogde worst, zoals die te vinden is in de bijlage van verordening nr. 2403/69 (PB nr. 303, 1969), destijds hebben gegolden, dan zou deze verordening overbodig zijn geweest. De Commissie had dan met een verklarende toelichting kunnen volstaan.
Mocht de hierbedoelde worst niet als gedroogde worst zijn te beschouwen, dan zou zij onder post ex 16.01-B-I-c„andere” moeten worden gebracht.
Ten aanzien van het recht
1 Overwegende dat het Finanzgericht Hamburg bij beschikking van 25 januari 1973, ingekomen ter griffie op 21 februari 1973, het Hof krachtens artikel 177 van het Verdrag tot oprichting van de EEG een aantal vragen heeft gesteld inzake de uitlegging van de artikelen 15 van verordening nr. 121/67/EEG (PB nr. 117, blz. 2283/67), 6 van verordening nr. 1041/67/EEG (PB nr. 314/67, blz. 23) alsmede van onderverdeling 16.01-B-I-(a) en (c) van bijlage II van verordening nr. 137/67/EEG (PB nr. 122, blz. 2395/67) en van de bijlage van verordening EEG nr. 222/68 (PB 1968, nr. L 49/5);
De eerste vraag
2 Overwegende dat in de eerste plaats aan het Hof wordt gevraagd of artikel 15 van verordening nr. 121/67/EEG in die zin moet worden uitgelegd dat een restitutie bij uitvoer niet kan worden toegekend wanneer het restitutiebedrag hoger zou zijn dan de prijs die op de binnenlandse markt voor het uitgevoerde produkt — in casu een partij worst — wordt betaald;
3 Overwegende dat volgens deze bepaling in de mate nodig om de uitvoer van de in artikel 1 dezer verordening genoemde produkten op basis van de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt mogelijk te maken, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij de uitvoer;
dat de prijzen binnen de Gemeenschap volgens artikel 3 van verordening nr. 177/67/EEG (PB 2614/67) worden bepaald met inachtneming van de prijzen die in de onderscheidene handelsstadia in de Gemeenschap en bij de uitvoer worden toegepast;
dat voorts volgens artikel 2, tweede alinea, dezer verordening bij de berekening van de restitutie rekening wordt gehouden met de prijs van de hoeveelheid voedergranen die ter vervaardiging van het bedoelde produkt nodig is;
dat het restitutiebedrag derhalve niet afhangt van de prijs die op de binnenmarkt voor het uitgevoerde produkt in feite wordt betaald;
4 dat toekenning ener restitutie dan ook niet zonder meer uitgesloten is wanneer het bedrag dier restitutie hoger is dan de prijs welke op de binnenlandse markt in feite wordt betaald;
Het eerste gedeelte van de tweede vraag
5 Overwegende dat bijaldien de eerste vraag in ontkennende zin mocht worden beantwoord, aan het Hof verzocht wordt uit te spreken of de kwaliteitseisen van artikel 6 van verordening nr. 1041/67/EEG moeten worden beoordeeld aan de hand van de marktvoorwaarden en de levensmiddelenwetgeving der Lid-Staten dan wel van de landen waarvoor de produkten zijn bestemd;
6 Overwegende dat de restitutie volgens artikel 6 slechts wordt toegekend voor produkten „van gezonde handelskwaliteit, die zich in de Gemeenschap in het vrije verkeer bevinden en waarvan de geschiktheid voor de menselijke consumptie — voor zover zij daartoe zijn bestemd — niet geheel of in aanzienlijke mate is verloren gegaan, gezien hun eigenschappen of de toestand waarin zij zich bevinden”;
dat volgens de 7e overweging van de considerans alleen produkten welke zich binnen de Gemeenschap in het vrije verkeer bevinden voor de regeling in aanmerking kunnen komen, terwijl voorts de kwaliteit der uitgevoerde produkten zodanig dient te zijn dat zij onder de normale omstandigheden in de handel kunnen worden gebracht;
dat het er blijkens de redengeving van de beschikking van het Finanzgericht te Hamburg om gaat of met de aldus gestelde eis stilzwijgend wordt verwezen naar de levensmiddelenwetgeving van de derde landen waarvoor de produkten zijn bestemd dan wel naar de regelen welke binnen de Gemeenschap gelden;
7 Overwegende dat een voorschrift van Gemeenschapsrecht, behoudens uitdrukkelijke verwijzing naar de wetten of gewoonten van een derde land, aan de hand en binnen het raam van zijn eigen bronnen moet worden uitgelegd;
dat het restitutiestelsel een middel van de gemeenschappelijke ordening der markten is ter verwezenlijking van de doeleinden van artikel 39, en wel blijkens de 5e overweging van de considerans van verordening nr. 121/67 met name de in artikel 40, lid 3, van het Verdrag bedoelde stabilisatie van de gemeenschappelijke markt;
dat wanneer toekenning ener restitutie van de wetten of gewoonten van een derde land zou afhangen, de Gemeenschap bij gebruikmaking van dit beleidsmiddel van iedere zekerheid zou worden beroofd, waardoor haar een daadwerkelijke controle onmogelijk zou worden;
8 Overwegende dat de vraag of produkten waarvoor bij uitvoer een restitutie Wordt aangevraagd voldoen aan de eisen van artikel 6 van verordening nr. 1041/67, volgens binnen de Gemeenschap geldende maatstaven moet worden beoordeeld;
Het tweede gedeelte van de tweede vraag en het eerste gedeelte van de derde vraag
9 Overwegende dat in het tweede gedeelte van de tweede vraag aan het Hof wordt verzocht uit te spreken of een produkt geacht moet worden niet van „handelskwaliteit” te zijn wanneer het restitutiebedrag hoger is dan de prijs die op de binnenlandse markt voor het uitgevoerde produkt in feite wordt betaald;
10 Overwegende dat bijaldien deze vraag in ontkennende zin mocht worden beantwoord, in het eerste gedeelte van de derde vraag voorts om uitlegging van de term „gezonde handelskwaliteit” wordt verzocht;
11 Overwegende dat termen aanwezig zijn om deze ten nauwste samenhangende vragen gezamenlijk te behandelen;
12 Overwegende dat deze in artikel 6 van verordening nr. 1041/67 gestelde eis een algemeen en objectieve voorwaarde voor de toekenning van een restitutie behelst, waaraan moet worden voldaan ongeacht de soortelijke en kwaliteitseisen van de verordeningen waarin de restitutiebedragen voor ieder afzonderlijk produkt worden vastgesteld;
dat een produkt dat op het grondgebied van de Gemeenschap niet onder normale omstandigheden en volgens de omschrijving van de restitutieaanvrage kan worden verhandeld, niet aan deze kwaliteitseisen voldoet;
dat het feit dat een restitutiebedrag de door. de exporteur op de binnenlandse markt voor het uitgevoerde produkt in feite betaalde prijs te boven gaat, een aanwijzing oplevert dat aan de kwaliteit van de produkten mag worden getwijfeld;
Het tweede gedeelte van de derde vraag
13 Overwegende dat voorts het tweede gedeelte van de derde vraag, voornamelijk strekkende tot uitlegging van de warenomschrijvingen „gedroogde worst” en „andere” in bijlage II c) ex 16.01-B-I-(a) en (c) van verordening nr. 137/67/EEG van de Raad van 13 juni 1967 en de bijlage van verordening EEG nr. 222/68 van de Commissie van 23 februari 1968 — beantwoording behoeft;
14 Overwegende dat in de formulering dezer onderverdeling in de voor alle talen authentieke versies doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan het feit dat het betrokken produkt door droging een zekere mate van duurzaamheid heeft bereikt;
dat zolang gemeenschapsrechtelijke bepalingen ter zake ontbreken aan de verklarende toelichtingen voorzien in het Verdrag van Brussel inzake de nomenclatuur voor de indeling van de goederen in de douanetarieven het gezag toekomt van waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging der gemeenschappelijke tariefposten;
dat volgens de destijds geldende versie dier toelichtingen onder post 16.01„worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed” bereidingen van vlees of van slachtafvallen, rauw dan wel gekookt of gebakken, vielen;
dat uit deze versie met name blijkt dat worst — in de eigenlijke zin des woords — op basis van vlees (Frankfurter worst, salami, enz.) onder die post is gebracht;
dat het hierbedoelde produkt derhalve mede uit vlees en niet slechts uit slachtafvallen dient te bestaan;
15 dat indeling van een produkt onder onderverdeling 16.01-B-I-(a) wil zeggen dat zijn bestanddelen zijn gedroogd en voorts uit vlees en niet slechts uit slachtafvallen zijn verkregen;
16 Overwegende dat onderverdeling 16.01-B-I-(c) een restpost is waaronder moeten worden gebracht worst en andere dergelijke op basis van vlees, slachtafvallen of bloed verkregen produkten in de zin van voormelde verklarende aantekeningen, die niet onder de andere posten kunnen worden ingedeeld;
Ten aanzien van de kosten
17 Overwegende dat de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen aan het Hof gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat de procedure ten aanzien van partijen in het hoofdgeding als een voor de nationale rechter gerezen incident is te beschouwen, zodat deze laatste over de kosten heeft te beslissen;
Gezien de stukken;
Gehoord het rapport van de Rechter-Rapporteur;
Gehoord de mondelinge opmerkingen van verzoeker in het hoofdgeding en de Commissie van de Europese Gemeenschappen;
Gehoord de conclusie van de Advocaat-Generaal;
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschappen, artikel 177;
Gelet op verordening nr. 121/67/EEG, onder andere artikel 15;
Gelet op verordening nr. 1041/67/EEG, onder andere artikel 6;
Gelet op de verordeningen nrs. 137/67/EEG en 22/68/EEG;
Gelet op het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Economische Gemeenschap, onder andere artikel 20;
Gelet op het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende in zake de vragen door het Finanzgericht te Hamburg bij beschikking van 25 januari 1973 gesteld, verklaart voor recht:
-
Of de produkten bedoeld in een aanvraag om restitutie bij uitvoer voldoen aan artikel 6 van verordening nr. 1041/67 moet worden beoordeeld volgens binnen de Gemeenschap geldende maatstaven.
-
Een produkt dat op het grondgebied van de Gemeenschap niet onder normale omstandigheden en volgens de omschrijving der restitutieaanvraag kan worden verhandeld, voldoet niet aan deze voorwaarden.
-
Bij indeling van een produkt onder onderverdeling 16.01-B-I-(a) wordt er van uitgegaan dat zijn bestanddelen zijn gedroogd en voorts uit vlees en niet slechts uit slachtafvallen zijn verkregen.
Lecourt
Monaco
Pescatore
Donner
Kutscher
Mertens de Wilmars
Ó Dálaigh
Sørensen
Mackenzie Stuart
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op negen oktober negentienhonderddrieënzeventig.
De Griffier
A. Van Houtte
De President
R. Lecourt