Hof van Justitie EU 26-03-1981 ECLI:EU:C:1981:79
Hof van Justitie EU 26-03-1981 ECLI:EU:C:1981:79
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 26 maart 1981
Uitspraak
In zaak 114/80,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen
Dr. Ritter GmbH & Co., te Keulen-Deutz,
enOberfinanzdirektion Hamburg,
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: P. Pescatore, kamerpresident, A. Touffait en O. Due, rechters,
advocaat-generaal: G. Reischl
griffier: A. Van Houtte
het navolgende
ARREST
De feiten
De feiten, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van's Hofs Statuut-EEG ingediende opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:
De feiten en het procesverloop
De firma Dr. Ritter GmbH & Co., te Keulen-Deutz, (hierna: Ritter) verzocht op 24 april 1978 de Oberfinanzdirektion München overeenkomstig § 23 van het Duitse Zollgesetz van 14 juni 1961 om een bindend tariferingsadvies (verbindliche Zolltarifauskunft) voor een als „Voll-Hefe, flüssige Bierhefe” omschreven produkt.
Het gaat hier om een vloeibaar produkt, aangeboden in flacons van 500 ml en bestaande uit 80,5 % (inactief) biergist, 3,9 % natuurlijk citrussap en 16,6 % water; laatstgenoemd percentage komt overeen met het natuurlijk gehalte aan water in biergist. Het gehalte aan proteïne, vetten en koolhydraten bedraagt respectievelijk 9 %, 1 °/o en, 7,5 %. Op de verpakking is vermeld dat het produkt een voedingssupplement vormt, vitamine B bevat ter bevordering van de stofwisseling en het behoud van het prestatievermogen alsmede van een gezonde huid. Het moet drie maal daags worden ingenomen in hoeveelheden van één tot twee eetlepels per dag (ca. 50-70 ml). Het produkt wordt vervaardigd door biergist met citrussap te verdunnen en vervolgens door een thermische behandeling te verduurzamen. Het toegevoegde citrussap dient als katalysator en stabilisator van de gistcellen.
Nadat de Oberfinanzdirektion München het verzoek had doorgezonden aan de Oberfinanzdirektion Hamburg, deelde deze laaste, na een onderzoek van monsters door de Zolltechnische Prüfungs- und Lehranstalt Hamburg, bij bindend tariferingsadvies van 14 juni 1978 het produkt in onder post 22.02 A van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT): „limonade (gearomatiseerd mineraalwater en gearomatiseerd spuitwater daaronder begrepen) en andere alcoholvrije dranken, met uitzondering van de vruchte- en groentesappen bedoeld bij post 20.07 geen melk of van melk afkomstige vetstoffen bevattend”. Voor de onder deze post vallende produkten is een autonoom invoerrecht van 20 % en een conventioneel invoerrecht van 15 % verschuldigd.
Op 28 juni 1978 diende Ritter tegen dit besluit een bezwaarschrift in bij de Oberfinanzdirektion Hamburg. Daarbij voerde zij aan, dat het produkt viel onder post 21.06 B II van het GTD („natuurlijke gist, ook indien inactief, andere dan in tabletten, in blokken of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van 1 kg of minder”). Hiervoor geldt een autonoom invoerrecht van 10 % en een conventioneel invoerrecht van 8 %.
Bij besluit van 6 december 1978 wees de Oberfinanzdirektion Hamburg dit bezwaarschrift af: haars inziens moest het produkt worden ingedeeld onder hoofdstuk 22 van het GDT. Ritter ging daarop in beroep bij het Bundesfinanzhof.
Het Bundesfinanzhof (VIIe Senat) heeft bij beschikking van 1 april 1980 besloten de behandeling van de zaak te schorsen en krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof van Justitie te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen :
-
Moet het begrip „andere alcoholvrije dranken” in de zin van post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief aldus worden uitgelegd, dat daaronder ook een produkt valt dat uit biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap bestaat, dat vloeibaar en drinkbaar is en bestemd om ter bevordering van de gezondheid meerdere malen per dag in kleine hoeveelheden te worden ingenomen?
-
Zo neen, moet post 21.06, gelezen in samenhang met punt 3b van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, worden uitgelegd in die zin, dat hij bovenbedoeld produkt omvat?
De verwijzingsbeschikking is op 2 mei 1980 ter griffie van het Hof ingeschreven.
Krachtens artikel 20 van's Hofs Statuut-EEG zijn op 8 juli 1980 schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, te dezen vertegenwoordigd door M. Beschel, lid van haar juridische dienst, en op 9 juli 1980 door de firma Ritter, verzoekster in het hoofdgeding, te dezen vertegenwoordigd door F. Modest, advocaat te Hamburg.
Het Hof heeft, op rapport van de rechterrapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
Bij beschikking van 16 september 1980 heeft het Hof krachtens artikel 95, paragrafen 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering besloten de zaak naaide Tweede kamer te verwijzen.
Bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen
Verzoekster in bet hoofdgeding is van mening dat het litigieuze produkt valt onder hoofdstuk 21 van het GDT.
Elementen van feitelijke aard
Het litigieuze produkt wordt vervaardigd uit inactief biergist, afkomstig van een brouwerij; het wordt verschillende keren gewassen en daarbij ontdaan van een gedeelte van de daarin voorkomende bittere stoffen en hopbestanddelen; de gist wordt vervolgens geperst en verzendklaar gemaakt; bij het persen worden de laatste bierresten verwijderd. Dit vochtverlies wordt vervolgens gecompenseerd door de gist te vermengen met natuurlijk citrussap onder toevoeging van water. Aan de gist wordt 3,9 % citrussap toegevoegd; vervolgens wordt de gist gepasteuriseerd bij een temperatuur van meer dan 60° en zo houdbaar gemaakt. Door de toevoeging van natuurlijk citrussap kan — zonder gebruik van chemische stoffen — barsten of plasmolyse van de gistcellen worden voorkomen; zij behouden dusdoende hun natuurlijke, met gas en plasma gevulde vorm, waarin de vacuolen en volutinekorrels duidelijk zichtbaar zijn. Doordat een gunstige pH-waarde wordt verkregen, blijven de actieve stoffen in de gistcellen behouden; bovendien zuivert het ascorbinezuurhoudende vruchtesap de cellen, door verwijdering van de gistgom en de eventueel nog aanwezige harsachtige hopbestanddelen. Het eindprodukt is een op natuurlijke wijze houdbare en bacteriënvrije „Voll-Hefe” met een minimumgehalte aan toegevoegd citrussap. Door het citrussap wordt ook de natuurlijke smaak van de gist verzacht, die de consument vaak als onaangenaam ondervindt.
De tarifering van het litigieuze produkt
-
Blijkens de rechtspraak van het Hof doet het voor de tarifering van een waar niet ter zake dat de waar bewerkingen heeft ondergaan, indien het bewerkte produkt de wezenlijke bestanddelen van het basisprodukt bezit in een verhouding die niet belangrijk verschilt van die van het produkt in natuurlijke staat.
Aan deze voorwaarden is in casu voldaan; door de bewerking of verwerking en de toevoeging van een geringe hoeveelheid (3,9 %) citrussap worden de wezenlijke bestanddelen van het basisprodukt en hun onderlinge verhouding niet in belangrijke mate veranderd.
Het door verzoekster in het hoofdgeding vervaardigde en verhandelde produkt is een „Voll-Hefe”, niet alleen in de zin van het voedingsrecht, maar ook van het gemeenschappelijk douanetarief, het moet daarom onder post 21.06 worden ingedeeld.
-
Algemene bepaling 3b voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, betreffende goederen die vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, is in casu niet toepasselijk. Deze regel zou alleen van toepassing zijn wanneer er zo veel citrussap werd toegevoegd, dat het eindprodukt niet meer kon worden geacht — al was het maar bij benadering — de wezenlijke bestanddelen van het basisprodukt, in casu gist, te bevatten in min of meer dezelfde verhouding als het betrokken produkt in natuurlijke staat.
-
Zo het produkt wegens de toevoeging van 3,9 % citrussap niet kan worden ingedeeld onder post 21.06, dan moet het worden beschouwd als een voedingspreparaat in de zin van post 21.07.
-
Indeling onder post 22.02 is uitgesloten, daar onder deze post alleen dranken vallen die als dorstlesser of genotmiddel dienen.
-
Volgens de toelichtingen op post 21.07 weliswaar zijn van deze post uitgezonderd opwekkende middelen (tonica), gereed voor onmiddellijk gebruik als drank, ook indien zij slechts in kleine hoeveelheden (bij voorbeeld met een lepel) worden ingenomen; deze vallen volgens de toelichtingen op hoofdstuk 22 onder dit hoofdstuk.
In dit verband moet echter worden opgemerkt dat het litigieuze produkt geen tonicum is en dat de toelichtingen met betrekking tot tonica in ieder geval onjuist zijn; zij zijn niet verbindend en worden niet gedekt door de bedoelde tariefposten. Alleen tonica zoals „Schweppes tonic water” vallen onder post 22.02 van het GDT.
-
De vragen van het Bundesfinanzhof zouden daarom kunnen worden beantwoord als volgt:
-
Een produkt bestaande uit biergist, waaraan 3,9 % natuurlijk citrussap is toegevoegd, valt onder post 21.06 en niet onder post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief, indien door die toevoeging de wezenlijke bestanddelen van het biergist zelf niet, althans verhoudingsgewijs niet in belangrijke mate worden veranderd.
-
Subsidiair, voor het geval het Hof tarifering onder post 21.06 zou afwijzen: een produkt bestaande uit biergist, waaraan water en 3,9 % natuurlijk citrussap is toegevoegd, is te beschouwen als een voedingspreparaat, en moet worden ingedeeld onder post 21.07 van het gemeenschappelijk douanetarief.
-
De Commissie merkt op dat de verwijzende rechter opheldering vraagt omtrent de inhoud en de afbakening van de posten 22.02 A, 21.06 B II en 21.07 G I a van het GDT. Hiertoe moet in de eerste plaats worden uitgegaan van de tekst, het doel en het stelsel van het GDT. Daarnaast moet worden gelet op de toelichtingen en de indelingsadviezen van de Internationale Douaneraad als beslissende criteria, of de toelichtingen op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen als „belangrijk hulpmiddel voor de uitlegging”.
-
Daar het om een produkt gaat, dat als zodanig geschikt en bestemd is om te worden gedronken, moet in casu worden nagegaan of een produkt met deze kenmerken bovendien ook steeds en noodzakelijk bestemd moet zijn om de dorst te lessen, om als drank in de zin van post 22.02 van het GDT beschouwd te kunnen worden. Volgens de Commissie moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.
Uit tariefpost 22.09 C blijkt dat ook alcoholische dranken onder het begrip „dranken” vallen; deze dranken, bijvoorbeeld rum, gin, whisky en vodka zijn volstrekt niet bestemd om de dorst te lessen. Ook een reeks groentesappen, bij voorbeeld selderiesap en zuurkoolsap, dienen niet om de dorst te lessen, doch hebben andere doelen, bij voorbeeld het opnemen van vitaminen. Ook al verstaat het spraakgebruik onder niet-alcoholische „dranken” in de eerste plaats vloeistoffen die dienen om de dorst te lessen, dit sluit het bestaan van andere „dranken” niet uit.
Het is dan ook logisch en juist dat bij de toelichtingen op post 21.07 en op de posten 22.02 en 30.03 van het GDT als criterium geldt of een voor consumptie bestemd produkt als zodanig drinkbaar is, waarbij het er niet toe doet in welke hoeveelheid, hoe vaak en met welk doel het produkt wordt gedronken. In zoverre beantwoorden de toelichtingen aan het beginsel van de rechtszekerkeid, aangezien zij aanknopen aan objectieve en voor toetsing vatbare criteria en rekening houden met praktische tariferingseisen.
-
Indeling van het litigieuze produkt onder post 21.06 is niet mogelijk.
Door de toevoeging van citrussap en daaropvolgende bewerking is de gist een nieuw produkt geworden met eigen kenmerken en een eigen gebruiksdoel: aan de samengeperste biergist is water en citrussap toegevoegd en met het oog op de houdbaarheid is het aldus verkregen mengsel op een temperatuur van meer dan 60° gebracht. Zonder deze toevoeging en zonder deze thermische behandeling was vervaardiging van het produkt in zijn definitieve vorm niet mogelijk geweest; bovendien was het door zijn geur en smaak niet — althans niet in dezelfde mate — geschikt geweest voor consumptie, en zou het niet de vloeibare, drinkbare vorm hebben gehad die bepalend is voor het doel waarvoor het is bestemd. Een dergelijk produkt valt niet meer onder de termen van post 21.06, die volgens algemene bepaling 1 „wettelijk bepalend zijn voor de indeling”. De algemene bepalingen 2 b) en 3 b) kunnen daarom niet meer worden toegepast; zij zijn alleen van toepassing wanneer, gelet op de tekst van de betrokken post, de goederen onder verschillende posten zouden kunnen worden ingedeeld. In de toelichting op algemene bepaling 2 b) van de IDR-nomenclatuur wordt trouwens uitdrukkelijk gezegd dat „de draagwijdte van de desbetreffende posten door deze regel echter niet zodanig wordt verruimd, dat daaronder ook goederen kunnen worden ingedeeld, die niet overeenkomstig het bepaalde in de regel 1 aan de omschrijving van die posten beantwoorden...”
-
Door de verschillende bewerkingen die zij ondergaat, verandert die oorspronkelijke gist in een preparaat dat, wanneer post 22.02 niet bestond of niet van toepassing was, zou moeten worden ingedeeld onder post 21.07 van het GDT. Het feit dat het litigieuze produkt hoofdzakelijk uit één enkele grondstof bestaat, hetgeen in zekere zin karakteristiek is voor het produkt, verandert daaraan niets. Het produkt waarop het hoofdgeding betrekking heeft, is dus geen gist, doch een preparaat op basis van gist; het wordt trouwens volkomen logisch door verzoekster in het hoofdgeding zelf beschreven als een „gistpreparaat” (Hefepräparat).
-
De tweede prejudiciële vraag behoeft niet te worden beantwoord; de eerste vraag kan worden beantwoord als volgt:
„Het begrip ‚andere alcoholvrije dranken’ in post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief moet aldus worden uitgelegd, dat daaronder ook een produkt valt dat bestaat uit biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap, vloeibaar en drinkbaar is en bestemd om ter bevordering van de gezondheid meerdere malen per dag in kleine hoeveelheden te worden ingenomen.”
Mondelinge behandeling
Ter terechtzitting van 29 januari 1981 zijn mondelinge opmerkingen gemaakt door verzoekster in het hoofdgeding, te dezen vertegenwoordigd door F. Modest, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, te dezen vertegenwoordigd door M. Beschel.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 12 maart 1981 conclusie genomen.
In rechte
Bij beschikking van 1 april 1980, ingekomen ten Hove op 2 mei 1980, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van post 22.02 en subsidiair van post 21.06 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT).
Blijkens de stukken had verzoekster in het hoofdgeding de belastingdienst (Finanzverwaltung) verzocht om een bindend tariferingsadvies voor een als „Voll-Hefe” aangeduid produkt, dat in de verwijzingsbeschikking wordt omschreven als volgt: „een produkt bestaande uit (inactief) biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap. Het is vloeibaar en kan direct worden gedronken. Volgens het etiket dient het als voedingssupplement, tot behoud van de vitaliteit en van een gezonde huid. Het moet driemaal daags worden ingenomen, in hoeveelheden van een tot twee eetlepels.”
De Finanzverwaltung is van mening dat dit produkt, omdat het direct kan worden gedronken, moet worden ingedeeld onder de „dranken” van post 22.02, waarbij de samenstelling alsmede het hoe en het waarom van het gebruik verder niet ter zake doen. Daarentegen meent verzoekster dat het produkt, waarvan biergist het kenmerkende bestanddeel vormt, moet worden ingedeeld onder de gist van post 21.06 van het GDT.
Naar het oordeel van het Bundesfinanzhof is de beslissing afhankelijk van de uitlegging van de term „dranken” in post 22.02, met name van de vraag of dit begrip aldus moet worden opgevat, dat het alle vloeibare, voor menselijke consumptie bestemde produkten omvat dan wel enkel de produkten die volgens het normale spraakgebruik bestemd zijn om de dorst te lessen. In het laatste geval zou een vloeistof die — zoals in casu — bestemd is om om gezondheidsredenen te worden ingenomen, niet als „drank” kunnen worden aangeduid.
Ter opheldering van dit probleem heeft het Bundesfinanzhof de volgende vragen gesteld:
-
Moet het begrip „andere alcoholvrije dranken” in de zin van post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief aldus worden uitgelegd, dat daaronder ook een produkt valt dat uit biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap bestaat, dat vloeibaar en drinkbaar is en bestemd om ter bevordering van de gezondheid meerdere malen per dag in kleine hoeveelheden te worden ingenomen?
-
Zo neen, moet post 21.06, gelezen in samenhang met punt 3b van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, worden uitgelegd in die zin, dat hij bovenbedoeld produkt omvat?
De in de vragen genoemde tariefposten behoren respectievelijk tot hoofdstuk 21 — „Diverse produkten voor menselijke consumptie” — en hoofdstuk 22 — „Dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn” — van het GDT. Voor zover hier van belang, luiden deze tariefposten als volgt:
21.06 | Natuurlijke gist... inactief... andere. |
22.02 | Limonade (gearomatiseerd mineraalwater en gearomatiseerd spuitwater daaronder begrepen) en andere alcoholvrije dranken, met uitzondering van de vruchte- en groentesappen bedoeld bij post 20.07. |
Overeenkomstig het stelsel van het douanetarief moeten de woorden „andere... dranken” in post 22.02 worden opgevat als een generiek begrip, dat alle voor menselijke consumptie bestemde vloeistoffen omvat die niet uitdrukkelijk elders zijn ingedeeld.
De inhoud van dit begrip moet worden bepaald aan de hand van objectieve en voor toetsing vatbare criteria. De draagwijdte ervan mag dan ook niet afhankelijk worden gemaakt van zuiver subjectieve en variabele factoren, zoals de wijze waarop of het doel waarmee een produkt wordt ingenomen, vij voorbeeld om de dorst te lessen, de gezondheid te bevorderen dan wel een ander resultaat te bereiken. Onder dranken in de zin van deze post zijn derhalve alle voor menselijke consumptie geschikte en bestemde vloeistoffen te verstaan, ongeacht de ingenomen hoeveelheid of het bijzondere doel waarvoor de verschillende soorten voor consumptie geschikte vloeistoffen kunnen dienen.
De indeling van een produkt als drank in de zin van post 22.02 mag ook niet afhankelijk zijn van de ervoor gebruikte grondstoffen. Het in genoemde post gebezigde onderscheidingscriterium is de vloeibaarheid van de betrokken produkten en hun bestemming voor menselijke consumptie. Ook al is het litigieuze produkt vervaardigd op basis van gist, die onder post 21.06 valt, de volgens het stelsel van het douanetarief beslissende eigenschap ervan is niet de gebruikte grondstof, doch de vloeibaarheid, die in wezen door het toevoegen van water wordt bereikt.
Voor dit argument pleit ook de tekst van de litigieuze post zelf. Daarin is eerst sprake van „dranken” in het algemeen; daarvan worden vervolgens uitdrukkelijk de vruchte- en groentesappen uitgezonderd die behoren tot post 20.07 van hoofdstuk 20, dat „bereidingen van groenten, van moeskruiden, van vruchten en van planten of van plantedelen” omvat. Dit wijst erop, dat dergelijke sappen zonder die uitdrukkelijke uitzondering in het hoofdstuk dranken zouden moeten worden ingedeeld en niet in de hoofdstukken waaronder de respectieve grondstoffen vallen.
In dezelfde richting wijzen de toelichtingen op het douanetarief voor de Europese Gemeenschappen; daarin worden van post 21.07 (die evenals gist deel uitmaakt van het hoofdstuk „Diverse produkten voor menselijke consumptie”) uitgesloten „opwekkende middelen (tonica)”, wanneer deze gereed voor onmiddellijk gebruik als drank worden aangeboden. De overweging die ten grondslag ligt aan deze toelichting kan bij analogie worden uitgebreid tot een waterige oplossing van gist, zoals die waarom het in casu gaat.
De eerste vraag moet daarom worden beantwoord als volgt: het begrip „andere alcoholvrije dranken” in de zin van post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat het mede betrekking heeft op een produkt bestaande uit biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap, dat vloeibaar en drinkbaar is en bestemd om ter bevordering van de gezondheid meerdere malen per dag in kleine hoeveelheden te worden ingenomen.
De tweede vraag behoeft dan meer te worden beantwoord.
Kosten
De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 1 april 1980 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Het begrip „andere alcoholvrije dranken” in de zin van post 22.02 van het gemeenschappelijk douanetarief moet aldus worden uitgelegd, dat het mede betrekking heeft op een produkt bestaande uit biergist, water en 3,9 % natuurlijk citrussap, dat vloeibaar en drinkbaar is en bestemd om ter bevordering van de gezondheid meerdere malen per dag in kleine hoeveelheden te worden ingenomen.
Pescatore
Touffait
Due
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 maart 1981.
De griffier
A. Van Houtte
De president van de Tweede kamer
P. Pescatore