Home

Hof van Justitie EU 09-07-1981 ECLI:EU:C:1981:171

Hof van Justitie EU 09-07-1981 ECLI:EU:C:1981:171

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
9 juli 1981

Uitspraak

ARREST VAN 9-7-1981 — ZAAK 169/80 ADMINISTRATIE DER DOUANE / GONDRAND FRÈRES

In zaak 169/80,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 van het EEG-Verdrag van de Cour de Cassation, Chambre commerciale, van de Franse Republiek, in het aldaar aanhangig geding tussen

Administratie der douane

en

1. Société anonyme Gondrand Frères, gevestigd te Parijs,

2. Société anonyme Garancini, gevestigd te Aix-les-Bains,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: Mackenzie Stuart, kamerpresident, Α. Touffait en U. Everling, rechters,

advocaat-generaal: Sir Gordon Slynn

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

het navolgende

ARREST

De feiten

De feiten, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van 's Hofs Sta-tuut-EEG ingediende opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:

Feiten en schriftelijke behandeling

De naamloze vennootschap Gondrand Frères, gevestigd te Parijs, als douanecommissionair optredende voor rekening van de fromageries Garancini, een te Aix-les-Bains gevestigde naamloze vennootschap, heeft 64 aangiften opgesteld voor de uitvoer van Franse Emmentalkaas naar België en Italië in de perioden 12 augustus-24 oktober 1974, 20 ja-nuari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976. In de aangiften was sprake van onderverdeling 04.04 A I van het gemeenschappelijk douanetarief, voor welke onderverdeling er, in bedoelde tijdvakken, geen monetair compenserende bedragen golden.

Op 8 april 1977 vaardigde de directie der douane te Lyon tegen de vennootschap Gondrand Frères een dwangbevel uit tot betaling van een bedrag van FF 307 551,98, dat wegens genoemde exporten aan monetair compenserende bedragen verschuldigd zou zijn. De administratie der douane meende, dat de export van Franse Emmental-kaas naar andere landen van de Gemeenschap niet viel onder onderverdeling 04.04 A I, die volgens de douane alleen gold voor uit derde landen ingevoerde kaas, maar onder onderverdeling 04.04 AII. Anders dan eerstbedoelde onderverdeling, golden er voor laatstbedoelde onderverdeling in de hierbedoelde tijdvakken wél monetair compenserende bedragen.

De vennootschap Gondrand Frères kwam tegen het dwangbevel der douane in verzet en riep de vennootschap Garancini in vrijwaring. Bij vonnis van 9 februari 1978 heeft de rechtbank te Nantua de vennootschap goed opposante verklaard, het dwangbevel van nul en generlei waarde verklaard en de vennootschap Garancini buiten het geding gesteld. Op door de douane ingesteld hoger beroep heeft de Cour d'appel te Lyon bij arrest van 28 juni 1978 het vonnis bevestigd, overwegende dat er blijkens de communautaire regeling en de in het Journal Officiel van de Franse Republiek geplaatste „avis aux importateurs” en „avis aux exportateurs” voor een met name genoemd en ingedeeld produkt bij invoer en uitvoer maar een enkele tariefpost geldt, alsook dat tariefpost 04.04 A I op Emmental-kaas van toepassing is, om het even of die kaas oorspronkelijk uit derde landen is ingevoerd of niet.

Op 11 september 1978 heeft de administratie der douane zich tegen het arrest van het Hof van beroep te Lyon in cassatie voorzien, stellende dat de communautaire regeling, krachtens welke de door de vennootschap Gondrand Frères in haar aangifte vermelde onderverdeling 04.04 A I alleen op de invoer van toepassing was, zou zijn geschonden.

Bij arrest van 1 juli 1980 heeft de Chambre commerciale van de Cour de cassation het geding geschorst en het Hof van Justitie krachtens artikel 177 van het EEG-Verdrag verzocht zich bij wege van prejudiciële beslissing uit te spreken over

„de toepassing van de communautaire verordeningen 804/68, 823/68, 1053/68 en 1054/68 in verband met de vraag of in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas onder tariefpost 04.04 A I dan wel onder tariefpost 04.04 A II valt”.

  1. De monetair compenserende bedragen, hetzij bij invoer uit Lid-Staten en derde landen, hetzij bij uitvoer naar Lid-Staten of derde landen te heffen of uit te keren, worden voor elke betrokken Lid-Staat vastgesteld bij verordeningen, door de Commissie vastgesteld krachtens 's Raads verordening nr. 974/71 van 12 mei 1971 betreffende bepaalde conjunctuurpolitieke maatregelen welke naar aanleiding van de tijdelijke verruiming van de fluctuatiemarges van de valuta's van sommige Lid-Staten dienen te worden genomen in de landbouwsector (PB L 106 van 1971, blz. 1).

    In die verordeningen wordt verwezen naar de nummers van het gemeenschappelijk douanetarief, waaraan in sommige gevallen een specifieke omschrijving wordt toegevoegd. In casu wordt zonder meer verwezen naar onderverdeling 04.04 AII (zonder specifieke omschrijving). Onderverdeling 04.04 AI van het gemeenschappelijk douanetarief wordt evenwel niet genoemd als een der posten waarop monetair compenserende bedragen zouden worden toegepast.

  2. De omstreden onderverdelingen van het gemeenschappelijk douanetarief luidden voor de hierbedoelde tijdvakken als volgt:

    „04.04 Kaas en wrongel

    1. Emmentaler, Gruyère, Sbrinz, Bergkäse en Appenzell, andere dan geraspt of in poeder:

      1. met een vetgehalte van tenminste 45 gewichtspercenten, berekend op de droge stof, en met een rijpingstijd van tenminste drie maanden ...

      2. andere”

    Met onderverdeling 04.04 AI correspondeert een voetnoot, luidende als volgt:

    „Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vast te stellen door de bevoegde autoriteiten.”

  3. De tekst der omstreden onderverdelingen van het gemeenschappelijk douanetarief is, voor de betrokken tijdvakken, gelijkluidend aan de tekst van de onderverdelingen, onder dezelfde nummers opgenomen in bijlage II van 's Raads verordening nr. 823/68 van 28 juni 1968 houdende vaststelling van de produktengroepen en de bijzondere voorschriften betreffende de berekening van de heffingen in de sector melk en zuivelprodukten (PB L 151, blz. 3). Wederom correspondeert met onderverdeling 04.04 AI een voetnoot, luidende als volgt:

    „Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vast te stellen door de bevoegde autoriteiten.”

    Verordening nr. 823/68, vastgesteld krachtens 's Raads verordening nr. 804/68 van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB L 148, blz. 13), geeft in bijlage II de tariefomschrijving der zuivelprodukten, die in bijlage I in groepen zijn verdeeld.

    In artikel 1 van verordening nr. 1053/68 van de Commissie van 23 juli 1968 houdende vaststelling van de voorwaarden waarvan de indeling van bepaalde zuivelprodukten onder bepaalde tariefposten afhankelijk wordt gesteld (PB L 179, blz. 17), vastgesteld krachtens artikel 14, lid 7, van verordening nr. 804/68, is het volgende bepaald:

    „de indeling van produkten uit derde landen onder de onderverdelingen ... 04.04 AI ... die voorkomen in bijlage II van verordening nr. 823/68, wordt afhankelijk gesteld van de overlegging van een certificaat dat ten minste voldoet aan de in deze verordening omschreven voorwaarden.”

    Volgens artikel 6, lid 1, van deze verordening is

    „een certificaat ... slechts geldig indien het behoorlijk geviseerd is door de instelling [voorkomende] op een op te stellen lijst.”

    De eveneens krachtens artikel 14, lid 7, van verordening nr. 804/68 vastgestelde verordening nr. 1054/68 van de Commissie van 23 juli 1968 houdende vaststelling van de lijst van organisaties voor de afgifte van certificaten ten behoeve van de indeling van sommige zuivelprodukten uit derde landen onder bepaalde tariefposten, geeft in een bijlage de lijst der in artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1053/68 bedoelde instellingen.

Het verwijzingsarrest is op 23 juli 1980 ter griffie van het Hof van Justitie ingeschreven.

Overeenkomstig artikel 20 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de EEG zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de vennootschap Gondrand Frères, verweerster in cassatie in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door de heren J. Budin, G. Descorps-Declère et F. Girard, advocaten bij de Cour d'appel te Parijs, en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Lamoureux, lid van de juridische dienst, als gemachtigde.

Op rapport van de rechterrapporteur en de advocaat-generaal gehoord, heeft het Hof bij beschikking van 3 december 1980 de zaak krachtens artikel 95 van het Reglement voor de procesvoering naar de Derde kamer verwezen en besloten dat zonder instructie tot de mondelinge behandeling zal worden overgegaan.

Schriftelijke opmerkingen

De vennootschap Gondrand Frères, verweerster in cassatie in het hoofdgeding, stelt in haar schriftelijke opmerkingen dat uit geen enkel communautair voorschrift, en wel met name niet uit de verordeningen nrs. 804/68, 823/68, 1053/68 en 1054/68 blijkt dat er bij uitvoer van de omstreden kaassoorten uit Frankrijk naar België of Italië, in de omstreden tijdvakken monetair compenserende bedragen golden.

Verordening nr. 804/68 zou in hoofdzaak het ruilverkeer met derde landen betreffen, doch geen betrekking hebben op monetair compenserende bedragen. Hetzelfde zou gelden voor de krachtens verordening nr. 804/68 vastgestelde verordening nr. 823/68, waarin het zou gaan om de berekening der heffingen in de betrokken sector. In haar bijlage II zouden de omschrijvingen van het gemeenschappelijk douanetarief, wat post 04.04 betreft, zijn overgenomen. Zowel in verordening nr. 804/68 als in verordening nr. 823/68 zouden dus nadere bepalingen zijn gegeven voor de heffingen, dat wil zeggen voor het bedrag dat door ieder land van de Gemeenschap bij invoer van melk of zuivelprodukten uit derde landen zal worden geheven wanneer de waren binnen het gebied van de Gemeenschap worden gebracht. Op de exporten binnen de Gemeenschap van bij voorbeeld Emmental-kaas naar België of Italië, zouden zij geen betrekking hebben.

In verordening nr. 1053/68 zou de indeling van sommige produkten, onder meer van produkten als bedoeld in onderverdeling 04.04 A I, van herkomst uit derde landen, van de overlegging van een certificaat afhankelijk zijn gesteld. Als de waar de gemeenschap binnenkomt, zou zij door zulke certificaten, waarvan het facsimile in de bijlage der verordening te vinden is, moeten zijn gedekt. Op intracommunautaire exporten als de onderhavige zou de verordening geen betrekking hebben. Verordening nr. 1054/68, ten slotte, zou alleen voor derde landen bepalen welke instellingen de certificaten waardoor de waren bij binnenkomst in de Gemeenschap moeten zijn gedekt, zullen opmaken of viseren. Op Franse instellingen zou de verordening geen betrekking hebben. In de lijn van de communautaire verordeningen, zou in de desbetreffende Franse voorschriften voor onderverdeling 04.04 A I steeds een compenserend bedrag gelijk nihil zijn voorzien.

De Franse administratie zou het er dan ook ten onrechte voor houden dat onderverdeling 04.04 A I slechts op de invoer der hierbedoelde kaassoorten van toepassing is. Voor het douanerecht zou een waar op maar één manier, overeenkomstig de definitie welke rechtens van haar werkelijke aard wordt gegeven, kunnen worden aangemerkt. De Gemeenschappen hebben voor alle bepalingen van het gemeenschapsrecht, en niet alleen voor de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, de Nomenclatuur van Brussel van 1950 vastgesteld. Met name op landbouwgebied gelden, of het nu om heffingen, om restituties of om monetair compenserende bedragen gaat, steeds dezelfde specificaties.

Overigens zijn heffingen en restituties enerzijds, monetair compenserende bedragen anderzijds, naar hun aard niet identiek: genoemde bedragen vallen onder verordening nr. 974/71 en haar uitvoeringsverordeningen.

Waar onderverdeling 04.04 A I niet in deze verordeningen wordt genoemd, moet het ervoor worden gehouden dat zij noch bij invoer noch bij uitvoer tot de oplegging van monetair compenserende bedragen leidt.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wijst er allereerst op dat de toepasselijkheid der hierbedoelde compenserende bedragen van het te geven antwoord afhangt: alleen produkten in de zin van onderverdeling 04.04 A II, en niet die in de zin van onderverdeling 04.04 A I, zijn aan monetair compenserende bedragen onderworpen. De Commissie is van mening dat de omstreden exporten onder de onderverdeling 04.04 A II vallen, zodat er compenserende bedragen voor gelden. Dit zou blijken uit de bepalingen betreffende de ordening van de markt voor melk en zuivelprodukten.

Wil een waar worden gebracht onder de onderverdeling 04.04 A I, waarvan de omschrijving in bijlage II van verordening nr. 823/68 te vinden is, dan geldt er een communautaire minimumprijs franco-grens, terwijl er voorts een specifieke heffing moet worden opgebracht en — krachtens de voetnoot — een certificaat als verlangd in verordening nr. 1053/68 moet worden overgelegd. Zulk een door het land van uitvoer af te geven certificaat zou de zekerheid moeten bieden dat het uitgevoerde produkt aan de omschrijving der hierbedoelde waren beantwoordt en dat de franco-grensprijs is in acht genomen. Uit de desbetreffende verordeningen zou blijken dat onderverdeling 04.04 AI is gereserveerd voor onder bepaalde condities ingevoerde Emmental-kaas, terwijl onder de onderverdeling 04.04 A II zowel de invoer zou vallen van Emmental-kaas die niet aan bedoelde voorwaarden voldoet als de uitvoer van Emmental-kaas, ongeacht het land van bestemming, Lid-Staat of derde land.

De Commissie voegt hieraan toe dat het gemeenschappelijk douanetarief, waarin de tariefomschrijving van de in bijlage II van verordening nr. 823/68 bedoelde produkten is overgenomen, eveneens bepaalde voorwaarden stelt, waaraan moet zijn voldaan, willen waren onder de onderverdeling 04.04 A I worden gebracht. Volgens de Toelichtingen op het Douanetarief voor de Europese Gemeenschappen omvat:

„deze onderverdeling ... uitsluitend Emmental, Gruyère, Sbrinz, Bergkäse en Appenzell waarvoor een door de bevoegde autoriteiten erkend certificaat wordt overgelegd. Indien aan die voorwaarde niet wordt voldaan, behoren de genoemde kaassoorten tot post 04.04 Α II”.

De bijzondere regeling, geldende voor het opnemen van waren onder bepaalde tariefposten, die in casu tot de uitzonderlijke situatie zou leiden dat Emmental-kaas bij invoer of uitvoer onder verschillende posten valt, zou haar rechtvaardiging vinden in het feit dat bepaalde te dezen door de Gemeenschap aangegane internationale verplichtingen moeten worden nageleefd; dit zou bovendien blijken uit de laatste overweging van de considerans van verordening nr. 823/68: met betrekking tot de hierbedoelde produkten zou het in het kader van de GATT zijn gekomen tot een consolidatie die onder meer tot gevolg zou hebben dat er een beperkt tarief geldt.

De voorgestelde oplossing zou trouwens, logischerwijze, in de lijn liggen van het stelsel van de monetair compenserende bedragen. Emmental-kaas, een produkt waarvan de prijs afhankelijk is van de prijs van boter en melkpoeder, zou krachtens verordening nr. 974/71 aan de toepassing van monetair compenserende bedragen onderworpen zijn. Dat er op produkten in de zin van onderverdeling 04.04 A I geen monetair compenserende bedragen worden toegepast, zou zijn verklaring vinden in de omstandigheid dat voor het handelsverkeer met derde landen, voor zover onder die onderverdeling vallende, de met het stelsel van monetair compenserende bedragen beoogde correctie van de fluctuaties van de wisselkoers reeds werd bereikt, gezien het feit dat voor de betrokken produkten de in nationale valuta omgerekende minimumprijs met behulp van de „groene koers” reeds wordt geëerbiedigd. De franco-grensprijs waaraan men zich bij invoer van kaassoorten onder onderverdeling 04.04 A I heeft te houden, en de specifieke heffing zijn in ERE uitgedrukt. Waar de franco-grensprijs + heffing, met behulp van de groene koers in nationale valuta omgerekend, het evenwicht tussen de prijs van uit bepaalde derde landen ingevoerde kaassoorten met de geschatte drempelprijs in nationale valuta mogelijk maakt, zouden voor het niveau van de communautaire prijs in zulke gevallen aan de toepassing van monetair compenserende bedragen geen gevolgen verbonden zijn.

De Commissie concludeert dat de gestelde vraag ware te beantwoorden als volgt:

„Op Franse Emmental-kaas, met bestemming Italië en België uitgevoerd in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 is van toepassing de onderverdeling 04.04 AII”.

Mondelinge behandeling

Ter terechtzitting van 2 april 1981 hebben de vennootschap Gondrand Frères, verweerster in cassatie in het hoofdgeding, te dezen vertegenwoordigd door F. Gérard, advocaat te Parijs, en de Commissie, te dezen vertegenwoordigd door F. Lamoureux als gemachtigde, mondelinge opmerkingen gemaakt en door het Hof gestelde vragen beantwoord.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 4 juni 1981 conclusie genomen.

In rechte

Bij arrest van 1 juli 1980, ingekomen ten Hove op 23 juli 1980, heeft de Franse Cour de Cassation, Chambre commerciale, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld betreffende de tariefindeling van Franse Emmental-kaas met het oog op de berekening van monetair compenserende bedragen.

Deze vraag is gerezen in een geschil tussen de naamloze vennootschappen Gondrand Frères en Garancini en de Franse administratie der douane. Laatstgenoemde had tegen de firma Gondrand Frères een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van een bepaald bedrag dat aan monetair compenserende bedragen verschuldigd zou zijn wegens de uitvoer van Franse Emmental-kaas naar België en Italië in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976.

Uit de stukken blijkt dat de firma Gondrand, optredend als douanecommissionair voor rekening van de fromageries Garancini voor genoemde tijdvakken een aantal exportverklaringen had opgesteld, waarin sprake was van onderverdeling 04.04 A I van het gemeenschappelijk douanetarief waarvoor in bedoelde tijdvakken geen monetair compenserende bedragen golden. Aanvankelijk van mening dat de kaas inderdaad onder deze onderverdeling viel, vorderde de Administratie der douane overeenkomstig in de Journal Officiel van de Franse Republiek bekendgemaakte douaneadviezen op het moment van de export geen monetair compenserende bedragen. Op 8 april 1977 vaardigde zij evenwel tegen de firma Gondrand een dwangbevel uit tot betaling van een bepaald bedrag aan monetair compenserende bedragen die voor de betrokken exporten beweerdelijk verschuldigd waren, daar zij alstoen van mening was dat de export van Franse Emmental-kaas naar andere landen van de Gemeenschap viel onder onderverdeling 04.04 A II, waarvoor in de betrokken tijdvakken wél monetair compenserende bedragen golden.

Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de tariefindeling van de betrokken produkten heeft de Chambre commerciale van de Cour de Cassation het Hof verzocht zich bij wege van prejudiciële beslissing uit te spreken over „de toepassing van de communautaire verordeningen 804/68, 823/68, 1053/68 en 1054/68 in verband met de vraag of in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas onder tariefpost 04.04 A I dan wel onder tariefpost 04.04 A II valt”.

Blijkens de overwegingen van het verwijzingsarrest strekt deze vraag ertoe te vernemen hoe het betrokken produkt met toepassing van de genoemde verordeningen in het gemeenschappelijk douanetarief moet worden ingedeeld voor de heffing van monetair compenserende bedragen.

De monetair compenserende bedragen, hetzij bij invoer uit Lid-Staten en derde landen, hetzij bij uitvoer naar Lid-Staten en derde landen te heffen of uit te keren, worden voor elke betrokken Lid-Staat vastgesteld bij verordeningen, door de Commissie uitgevaardigd krachtens 's Raads verordening nr. 974/71 van 12 mei 1971 betreffende bepaalde conjunctuurpolitieke maatregelen welke naar aanleiding van de tijdelijke verruiming van de fluctuatiemarges van de valuta's van sommige Lid-Staten dienen te worden genomen in de landbouwsector (PB L 106 van 1971, blz. 1).

In die verordeningen wordt voor de betrokken produkten verwezen naar de posten van het gemeenschappelijk douanetarief, in casu naar onderverdeling 04.04 A II, terwijl onderverdeling 04.04 A I daarin niet wordt genoemd. Deze onderverdelingen luidden voor de tijdvakken in kwestie als volgt:

„04.04 Kaas en wrongel

  1. Emmentaler, Gruyère, Sbrinz, Bergkäse en Appenzell, andere dan geraspt of in poeder:

    1. met een vetgehalte van ten minste 45 gewichtspercenten, berekend op de droge stof, en met een rijpingstijd van ten minste drie maanden ...

    2. andere”

Onderverdeling 04.04 A I wordt gevolgd door een verwijzing naar de volgende voetnoot:

„Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vast te stellen door de bevoegde autoriteiten”.

Het is in confesso dat de onderhavige kaas kenmerken vertoont van onderverdeling 04.04 AI, maar dat geen enkele voorwaarde in de zin van de noot specifiek wordt omschreven, noch in het kader van het gemeenschappelijk douanetarief, noch in het kader van de regeling betreffende monetair compenserende bedragen.

Verordeningen nrs. 1053/68 en 1054/68 van de Commissie van 23 juli 1968 (PB L 179 van 1968, blz. 17 en 25), vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijk ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten, bepalen evenwel dat de indeling van produkten uit derde landen onder onderverdeling 04.04 A I met het oog op de toepassing van verordening nr. 823/68 afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van een certificaat, dat moet worden afgegeven door de organisaties van bepaalde derde landen waarvan de lijst bij deze regeling is gevoegd.

Met deze bepalingen correspondeert een voetnoot, gelijkluidend aan de genoemde noot van het gemeenschappelijk douanetarief die op haar beurt verwijst naar de tariefomschrijving van onderverdeling 04.04 AI, vervat in bijlage II van verordening nr. 823/68 van de Raad van 28 juni 1968 houdende vaststelling van de produktengroepen en de bijzondere voorschriften betreffende de berekening ván de heffingen in de sector melk en zuivelprodukten (PB L 151 van 1968, blz. 3). De tekst van de onderverdelingen 04.04 AI en 04.04 AII, zoals weergegeven in deze regeling, is voor de betrokken tijdvakken gelijkluidend aan die der onderverdelingen, die onder dezelfde nummers zijn opgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief-:

De Commissie heeft betoogd dat, gelet op de nauwe banden tussen de gemeenschappelijke ordening der markten en het gemeenschappelijk douanetarief, een identieke inhoud aan de betrokken onderverdelingen moet worden toegeschreven met het oog op de berekening van zowel de heffingen als de monetair compenserende bedragen. Volgens haar moet voor de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief met het oog op de berekening van de monetair compenserende bedragen bijgevolg een beroep worden gedaan op de bepalingen die zijn vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten, zodat de voorwaarden voor indeling onder een bepaalde onderverdeling ter berekening van de heffingen ook van toepassing zijn voor de berekening van de monetair compenserende bedragen. Aangezien de in casu gestelde voorwaarden slechts bij invoer uit derde landen kunnen worden vervuld, zou onderverdeling 04.04 A I niet toepasselijk zijn.

Het is onbetwistbaar dat er een nauwe band bestaat tussen het gemeenschappelijk douanetarief en de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten vastgestelde nomenclatuur. Deze band komt onder meer daarin tot uiting, dat tariefposten en -omschrijvingen gelijkluidend zijn en dat alle aanwijzingen inzake de heffingen zijn opgenomen in de kolommen van het gemeenschappelijk douanetarief. Het is derhalve gerechtvaardigd, de krachtens de noot betreffende de nomenclatuur van de gemeenschappelijke marktordening vastgestelde voorwaarden ook in aanmerking te nemen bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief.

De in casu voor de berekening van heffingen vastgestelde indelingsvoorwaarden luiden met het oog op de berekening van de monetair compenserende bedragen evenwel niet zodanig, dat zij betrekking hebben op het intracommunautaire handelsverkeer, omdat zij alleen ten doel hebben, de indeling onder onderverdeling 04.04 A I van produkten uit derde landen bij invoer in de Gemeenschap te beperken. Zij kunnen derhalve niet redelijkerwijze aldus worden verstaan dat zij alle andere produkten dan die afkomstig uit derde landen bij invoer in de Gemeenschap, met name produkten van oorsprong uit een Lid-Staat bij uitvoer naar een andere Lid-Staat, uitsluiten van indeling onder deze onderverdeling.

Voorts zij opgemerkt dat genoemde noot, die betrekking heeft op een onderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief, slechts strekt ter waarborging dat aan de specifieke criteria van deze onderverdeling is voldaan. Zij kan echter niet aldus worden opgevat dat zij de betrokken autoriteiten de bevoegdheid verleent de toepassing van deze onderverdeling uit te sluiten door na te laten de indelingsvoorwaarden vast te stellen. Indien bij gevolg de indelingsvoorwaarden niet zijn vastgesteld of, zoals in casu, slechts voor de invoer uit derde landen zijn vastgesteld, blijft de onderverdeling in kwestie zowel voor exporten naar derde- landen als voor het intracommunautaire handelsverkeer gelden.

Tot steun van de tegengestelde opvatting heeft de Commissie zich beroepen op de zin van de regeling alsmede op de logica van het systeem van monetair compenserende bedragen. Zij heeft betoogd dat de indeling van de betrokken produkten onder onderverdeling 04.04 AI en bijgevolg de ontheffing der produkten van toepassing van monetair compenserende bedragen in het intracommunautaire handelsverkeer ten gevolge zou hebben dat het systeem aan doeltreffendheid inboet en dat er verstoringen op de zuivelmarkt ontstaan. Om deze reden zou de regeling die naar het gemeenschappeljk douanetarief verwijst met het oog op de berekening van monetair compenserende bedragen aldus moeten worden uitgelegd, dat onderverdeling 04.04 AI krachtens de noot alleen van toepassing is op importen uit bepaalde derde landen waarvoor internationale verplichtingen tot een specifieke behandeling zouden nopen.

Deze redenering moet worden verworpen. Al aangenomen dat de door de Commissie voorgestane uitlegging overeenkomt met de logica van het systeem van monetair compenserende bedragen, dit neemt weg dat het aan de gemeenschapswetgevers stond, de geëigende bepalingen vast te stellen. Het beginsel van rechtszekerheid eist dat een regeling waarbij aan de belastingplichtige lasten worden opgelegd duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de belastingplichtige ondubbelzinnig zijn rechten en verplichtingen kan kennen en dienovereenkomstig zijn beschikkingen kan treffen.

Welnu, de betrokken regeling ontbreekt het kennelijk aan duidelijkheid, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat zelfs de bevoegde administratie der douane haar aanvankelijk op dezelfde wijze als verweerster in het hoofdgeding heeft uitgelegd en eest drie jaar na het tijdstip van de eerste importen is overgegaan tot de vordering van monetair compenserende bedragen, die voor de betrokken exporten verschuldigd zouden zijn.

Uit al deze overwegingen volgt dat, nu voor de indeling van Emmental-kaas onder onderverdeling 04.04 A I bij export van de ene Lid-Staat naar een andere Lid-Staat geen voorwaarde rechtsgeldig is vastgesteld, de onderhavige kaas onder deze onderverdeling valt voor zover hij aan de kenmerken daarvan voldoet.

Op de door de Chambre commerciale van de Cour de Cassation gestelde vraag dient derhalve te worden geantwoord dat in de tijdvakken 12 au-gustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas met het oog op de toepassing van de monetair compenserende bedragen onder postonderverdeling 04.04 A I viel.

Kosten

De kosten door de Commissie wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde Kamer),

uitspraak doende op de door de Chambre commerciale van de Franse Cour de Cassation bij arrest van 1 juli 1980 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Met het oog op de toepassing van monetair compenserende bedragen viel in de tijdvakken 12 augustus-24 oktober 1974, 20 januari-28 april 1975 en 27 maart-24 september 1976 naar Italië en België uitgevoerde Franse Emmental-kaas onder postonderverdeling 04.04 A I.

Mackenzie Stuart

Touffait

Everling

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 juli 1981.

De griffier

A. Van Houtte

De president van de Derde kamer

Mackenzie Stuart