Hof van Justitie EU 03-07-1984 ECLI:EU:C:1984:236
Hof van Justitie EU 03-07-1984 ECLI:EU:C:1984:236
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 3 juli 1984
Conclusie van de advocaat-generaal
Sir Gordon Slynn
van 3 juli 1984 (1)
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
In deze zaak gaat het om een gedeelte van een partij boter, afkomstig uit Australië en onder de regeling actief-veredelingsverkeer tijdelijk in België ingevoerd met vrijstelling van douanerechten en landbouwheffingen.
Na te zijn verwerkt werd het produkt eind 1975 als olie voor industrieel gebruik verzonden naar Roba SA, Bale in de Zwitserse vrijhaven Genève La Praille. Het vervoer vond plaats per spoor onder dekking van zes internationale CIM-vrachtbrieven, tegelijk met andere partijen van hetzelfde produkt, die niet in geding zijn. Vanuit La Praille werden de goederen — als olie voor industrieel gebruik, meer bepaald „butteroil” — door Roba SA verzonden naar Magazzini Generali Cariplo te Cremona (Italië), wederom per spoor en onder dekking van een ander stel vrachtbrieven. Begin 1976 kwamen zij te Cremona aan, waar Gormec Sri de douane-expediteur C. Fioravanti opdroeg ze door de douane te brengen. De goederen werden in Italië ingeklaard door middel van drie door de bevoegde Italiaanse instanties afgegeven douaneformulieren. Omdat de Zwitserse douane op de vrachtbrieven het teken T2 had aangebracht, nam de Italiaanse douane aan dat de goederen van oorsprong uit België waren en vorderde zij geen betaling van douanerechten of landbouwheffingen.
Nadien ontdekte de Italiaanse douane evenwel, dat de goederen van oorsprong waren uit een derde land, en vorderde zij van Gormec betaling van landbouwheffingen ten bedrage van LIT 243 400 755. Gormec kon echter niet betalen. Naar het schijnt was Fioravanti naar Italiaans recht de subsidiaire schuldenaar, want in mei 1977 werd hij door de douane aangesproken. Fioravanti kwam op tegen de vordering tot betaling van de heffingen voor de Corte d'appello te Brescia, die krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over vier vragen heeft verzocht. De gebeurtenissen hebben aanleiding gegeven tot twee geschilpunten. Het eerste betreft de aansprakelijkheid van Fioravanti voor de betaling van de landbouwheffingen aan de Italiaanse douane. Het tweede betreft de vraag of de Italiaanse regering aansprakelijk is voor de afdracht van de heffingen aan de Gemeenschap. De Italiaanse regering is van oordeel, dat het feit dat de goederen zonder toepassing van heffingen in Italië zijn ingevoerd, een gevolg is van een vergissing van de Belgische douane. Bijgevolg zou België — en niet Italië — die heffingen moeten innen en aan de Gemeenschap moeten afdragen. In wezen stelt de Italiaanse regering zich met Fioravanti voor het Hof op het standpunt, dat de heffingen niet verschuldigd waren bij de invoer van de goederen in Italië.
De eerste vraag luidt als volgt:
„Dient, inzonderheid gelet op de artikelen 1 en 5 van de Overeenkomst tussen de EEG en de Zwitserse Bondsstaat over de toepassing van de voorschriften inzake communautair douanevervoer als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2812/72 van de Raad, alsmede op de overige specifieke bepalingen van die regeling, als communautair douanevervoer te worden beschouwd het vervoer van goederen die vanuit België (douane te Montzen) naar een bepaalde geadresseerde in de vrijhaven Genève La Praille (Zwitserland) zijn verzonden, door die geadresseerde via de douane van voornoemde vrijhaven zijn doorgezonden naar een andere geadresseerde in de stad Cremona (Italië) en aldaar definitief zijn ingevoerd?”
Op het in casu relevante tijdstip werd het vervoer van goederen tussen twee in de Gemeenschap gelegen plaatsen geregeld door verordening nr. 542/69 van de Raad van 18 maart 1969 (PB L 77 van 1969, blz. 1). Daarbij waren twee procedures vastgesteld: één voor „extern communautair douanevervoer”, dat wil zeggen voor goederen die, kort gezegd, zich in de Gemeenschap niet in het vrije verkeer bevonden, en één voor „intern communautair douanevervoer”, dat wil zeggen voor goederen die zich wel in het vrije verkeer bevonden (zogeheten „communautaire goederen”) (artikel 1 van verordening nr. 542/69, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening nr. 2719/72 van de Raad van 19. 12. 1972, PB L 291 van 1972, blz. 24). Extern communautair douanevervoer diende te geschieden onder dekking van een aangifte Tl, terwijl voor intern communautair douanevervoer een aangifte T2 vereist was (artikelen 12, lid 1, en 39, lid 1, van verordening nr. 542/69).
Waar in casu het vervoer van de goederen van België naar Italië onder dekking van twee stellen vrachtbrieven geschiedde, zou krachtens artikel 8 van laatstgenoemde verordening de regeling voor communautair douanevervoer niet van toepassing zijn geweest indien de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland niet had bestaan. Deze Overeenkomst is in 1972 tot stand gekomen en gehecht aan verordening nr. 2812/72 (voor latere wijzigingen zie de verordeningen van de Raad nrs. 3613/73 van 27. 12. 1973, PB L 365 van 1973, blz. 187, en 1281/77 van 14. 6. 1977, PB L 151 van 1977, blz. 1).
Artikel 1, lid 1, van de Overeenkomst bepaalt dat de voorschriften inzake communautair douanevervoer, „behoudens de bepalingen van deze Overeenkomst, van toepassing [zijn] op goederen die over Zwitsers grondgebied tussen twee in de Gemeenschap gelegen plaatsen worden vervoerd, ongeacht of deze goederen: — rechtstreeks, met of zonder overlading in Zwitserland, worden verzonden, dan wel — vanuit Zwitserland, eventueel na opslag in douane-entrepôt, worden doorgezonden.” Artikel 5 van de Overeenkomst heeft betrekking op de afgifte van documenten T2 of T2 L voor goederen die tussen twee in de Gemeenschap gelegen plaatsen worden vervoerd en vanuit Zwitserland worden doorgezonden. Het document T2 L dient als bewijs van het communautair karakter van goederen die niet onder de regeling voor communautair douanevervoer worden vervoerd (verordening nr. 2313/69 van de Commissie van 19. 11. 1969, PB L 295 van 1969, blz. 8).
De partijen die opmerkingen hebben ingediend bij het Hof (Fioravanti, de Italiaanse regering en de Commissie) zijn het erover eens dat, gelet op de bepalingen van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland, de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Het ligt voor de hand dat goederen die tijdens het vervoer een binnengrens van de Gemeenschap overschrijden, onder de regeling voor communautair douanevervoer moeten worden geplaatst, tenzij er — wat naar mijn weten niet het geval is — krachtens artikel 58 bijzondere, van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 542/69 afwijkende bepalingen worden vastgesteld voor goederen die tijdelijk zijn ingevoerd of toegelaten en waarvoor krachtens artikel 2, lid 1, de regeling voor communautair douanevervoer niet geldt. Waar de onderhavige goederen tijdens hun vervoer per spoor van België naar Zwitserland noodzakelijkerwijs een binnengrens van de Gemeenschap moesten overschrijden (naar het schijnt verliep de reis via Frankrijk), hadden zij in België dus onder de regeling voor communautair douanevervoer moeten worden gebracht.
De regeling voor communautair douanevervoer is evenwel niet van toepassing op goederenvervoer tussen de Gemeenschap en Zwitserland dat plaatsvindt met toepassing van de regeling van het grensoverschrijdend vervoer per spoor (artikelen 7, lid 1, van verordening nr. 542/79 en 2, lid 2, van de Overeenkomst met Zwitserland).
De voorschriften inzake communautair douanevervoer gelden daarentegen wel voor goederen die over Zwitsers grondgebied tussen twee in de Gemeenschap gelegen plaatsen worden veivoerd, ongeacht of zij rechtstreeks worden verzonden dan wel eerst naar Zwitserland en vervolgens — eventueel na opslag in douane-entrepôt — vanuit Zwitserland worden doorgezonden (artikel 1 van de Overeenkomst).
Wanneer men deze twee bepalingen in onderling verband beschouwt, dan lijkt dat tot de conclusie te moeten voeren, dat goederen die naar Zwitserland worden verzonden met de bedoeling ze vandaar door te zenden naar Italië en dit laatste gebeurt ook, onder de regeling voor communautair douanevervoer vallen, zodat de verschillende terzake geldende communautaire procedures moeten worden gevolgd.
Worden de goederen daarentegen eenvoudig naar Zwitserland verzonden onder de regeling voor het grensoverschrijdend vervoer per spoor als bedoeld in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 542/69, dan is voor dat gedeelte van de reis de regeling voor communautair douanevervoer niet van toepassing, ook niet wanneer de goederen later, ingevolge een nieuwe overeenkomst, naar Italië worden vervoerd.
Zodra de goederen Zwitserland verlaten met bestemming Italië, worden zij evenwel, met het oog op de toepassing van verordening nr. 304/71 van de Raad van 11 februari 1971 (PB L 35 van 1971, blz. 31) betreffende de vereenvoudiging van de regelingen voor communautair douanevervoer voor per spoor vervoerde goederen, „aangemerkt als goederen die met toepassing van de regeling voor extern communautair douanevervoer worden vervoerd” (artikel 8, lid 1, van de Overeenkomst met Zwitserland).
Het ligt voor de hand dat bij de aanvang van het eerste transport moet vaststaan of de goederen al dan niet onder de regeling voor communautair douanevervoer vallen.
Mitsdien moet het antwoord op de eerste vraag mijns inziens luiden, dat bij de verzending van goederen vanuit België naar een welbepaalde geadresseerde in Zwitserland met de bedoeling dat die goederen naar een andere plaats in de Gemeenschap worden doorgezonden, waarna de geadresseerde in Zwitserland ze metterdaad aan een andere geadresseerde in Cremona laat toekomen en zij aldaar worden geïmporteerd, van meet af aan sprake is van communautair douanevervoer. Bij het vervoer vanuit Zwitserland naar Cremona is in ieder geval sprake van communautair douanevervoer en vallen de goederen voor de toepassing van verordening nr. 304/71 van de Commissie onder de regeling voor extern communautair douanevervoer.
De tweede vraag luidt als volgt:
„Is in bovenbedoeld geval als rechtmatig te beschouwen de afgifte, door de Zwitserse douane, van internationale vrachtbrieven CIM waarin wordt verwezen naar de voor de voorafgaande fase van het vervoer afgegeven vrachtbrieven en waarop het teken T2 — ter aanduiding van intern communautair douanevervoer — is aangebracht, indien ter rechtvaardiging van dat teken wordt gesteld (ofschoon zulks niet kan worden aangetoond daar exemplaar nr. 3 van die documenten verloren zou zijn gegaan), dat op de aanvankelijke vrachtbrieven geen enkel teken en derhalve evenmin het teken Tl was aangebracht, bij gebreke waarvan het communautair douanevervoer moest worden beschouwd als intern en niet extern en derhalve betrekking hebbend op goederen die niet afkomstig waren uit derde landen?”
Buiten kijf staat dat de Zwitserse douane op de vrachtbrieven waarop de goederen van La Praille naar Cremona werden vervoerd, het teken T2 heeft aangebracht. De tweede vraag gaat uit van de veronderstelling dat op het eerste stel vrachtbrieven een dergelijk teken ontbrak. Het staat uiteraard aan de Corte d'appello te Brescia om uit te maken of dit inderdaad zo was. Er zij evenwel op gewezen dat, blijkens de aan het Hof voorgelegde documenten, op exemplaar nr. 3 van de vier vrachtbrieven waarop het transport van België naar Zwitserland plaatsvond, kennelijk geen enkel teken was aangebracht, doch dat de Zwitserse douane er blijkbaar van uitgaat, dat op de exemplaren nr. 3 van de overige twee vrachtbrieven het teken Tl was aangebracht. Om tot dusver onopgehelderde redenen waren de exemplaren nr. 3 van deze vrachtbrieven niet in het bezit van de Zwitserse douane toen het tweede stel vrachtbrieven werd afgegeven, en was op het tweede exemplaar van de vrachtbrief het teken „(3)” aangebracht. Op de Belgische vrachtbrieven was evenwel met de hand het teken „T2 L” aangebracht, en wel naar het schijnt door de Zwitserse douane.
De bevoegdheid van de Zwitserse douane om documenten „T2” af te geven, is omschreven in de artikelen 5, 6 en 8 van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland. Voor zover in de onderhavige zaak van belang, mag de Zwitserse douane enkel een document T2 afgeven indien een in een Lid-Staat opgemaakt document T2 of T2 L wordt overgelegd (artikel 6, lid 1) en met inachtneming van artikel 5, dat voorwaarden stelt voor de behandeling van goederen die, na opslag in douane-entrepôt, vanuit Zwitserland worden doorgezonden.
Er is geen enkele aanwijzing, dat de goederen anders dan in overeenstemming met deze voorwaarden waren opgeslagen.
De enige vraag die zich stelt, is derhalve of de Zwitserse douane op grond van de overgelegde stukken bevoegd was om de documenten voor het vervoer van de goederen naar Italië af te geven. Zij mocht — en moest — niet meer doen dan de exemplaren nr. 3 van de vrachtbrieven voorzien van het teken T2 indien de goederen onder de regeling voor intern communautair douanevervoer vielen; was dit niet het geval, dan diende zij op exemplaar nr. 3 geen enkel teken aan te brengen (artikel 8, leden 2 en 3, van de Overeenkomst).
Bij verordening nr. 304/71 van de Commissie werd de regeling voor communautair douanevervoer voor onder dekking van internationale CIM-vrachtbrieven per spoor vervoerde goederen vereenvoudigd; de meeste bepalingen van de titels II en III van verordening nr. 542/69 werden vervangen (zie artikel 17 van verordening nr. 304/71), al werd het gebruik van de in verordening nr. 542/69 omschreven procedure niet uitgesloten (artikel 19 van verordening nr. 304/71). In beginsel liet verordening nr. 304/71 derhalve de in titel I van verordening nr. 542/69 vervatte basisregels van de gemeenschapsregeling voor communautair douanevervoer intact — zij was enkel bedoeld om die regeling — waar zij van toepassing was — te vereenvoudigen. De spoorwegadministraties, aldus artikel 5 van verordening nr. 304/71, dragen er zorg voor, dat het vervoer van goederen, dat met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer wordt verricht, als zodanig wordt gekenmerkt door middel van etiketten, die onder meer op de vrachtbrief worden aangebracht. Voor goederen die niet met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer worden vervoerd, wordt een document voor intern communautair douanevervoer uitsluitend afgegeven ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen, wanneer zulks vereist is met het oog op de toepassing van de bepalingen van het EEG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen (artikel 7, lid 3, van verordening nr. 542/69). Óp het in casu relevante tijdstip was dat het document T2L.
Artikel 2 van verordening nr. 304/71 bepaalt, dat de internationale vrachtbrief als document Tl of T2 geldt al naargelang het gaat om goederen die onder de regeling voor extern dan wel voor intern communautair douanevervoer vallen. Voor een vervoer dat binnen de Gemeenschap begint en buiten de Gemeenschap eindigt, gelden dezelfde regels als voor een vervoer dat binnen de Gemeenschap begint en eindigt (artikel 10, lid 1), met dien verstande dat het douanekantoor waaronder het grensstation ressorteert waarlangs de goederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, als kantoor van bestemming wordt aangemerkt (artikel 10, lid 2). Wanneer de goederen worden vervoerd met toepassing van de regeling voor extern communautair douanevervoer, plaatst het kantoor van vertrek op het exemplaar nr. 3 van de vrachtbrief het teken Tl (artikel 7, lid 2). Wanneer anderzijds de goederen worden vervoerd met toepassing van de regeling voor intern communautair douanevervoer, is niet vereist dat op de vrachtbrief het teken T2 wordt aangebracht; de Lid-Staten kunnen zelfs bepalen dat op zulke goederen de regeling voor intern communautair douanevervoer wordt toegepast zonder dat de vrachtbrief op het kantoor van vertrek wordt overgelegd (artikel 7, lid 4).
Gelet op de artikelen 2 en 5 van verordening nr. 304/71, is het dus blijkbaar zo, dat wanneer op de vrachtbrief een etiket is aangebracht ten bewijze dat het vervoer van de goederen met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer wordt verricht, en het exemplaar nr. 3 van de vrachtbrief niet voorzien is van het teken Tl, die vrachtbrief als een aangifte T2 moet worden aangemerkt. Dit geldt echter alleen in de Lid-Staten, want artikel 7, leden 2 en 4, is voor wat de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland betreft, uitdrukkelijk niet-toepasselijk verklaard (artikel 13, lid 1, van de Overeenkomst). Mijns inziens heeft men hiermee conflicten willen voorkomen met de artikelen 5, 6 en 8 van de Overeenkomst in verband met — voor zover het artikel 7, lid 2, betreft — het aanbrengen van tekens op die vrachtbrieven door de Zwitserse douane. Dit betekent niet, dat indien in een Lid-Staat het exemplaar nr. 3 van een vrachtbrief betreffende het vervoer van communautaire goederen onder de regeling voor intern communautair douanevervoer, niet door de douane van een Lid-Staat van het teken Tl is voorzien, die vrachtbrief niet als een aangifte T2 kan worden aangemerkt wanneer hij in handen van de Zwitserse douane komt. In dat geval moet de vrachtbrief mijns inziens ingevolge artikel 6, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland, als een document T2 worden beschouwd, en mag de Zwitserse douane op de vrachtbrieven voor het vervoer van de goederen naar Italië het teken T2 aanbrengen. Zou het exemplaar nr. 3 van de vrachtbrief duidelijk met het teken Tl zijn gemerkt, dan mag de Zwitserse douane dat uiteraard niet doen. Dit geldt ook wanneer het exemplaar nr. 3 ontbreekt, aangezien de Zwitserse douane in dat geval aan de vrachtbrief alleen niet kan zien om wat voor goederen het gaat. In die situatie was de Zwitserse douane mijns inziens niet gerechtigd documenten T2 af te geven tenzij zij eerst overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de Overeenkomst contact had opgenomen met de douane van de Lid-Staat waaruit de goederen afkomstig waren, en langs die weg had vernomen dat het om communautaire goederen ging.
Dit veronderstelt dat de betrokken goederen onder de regeling voor communautair douanevervoer van België naar La Praille waren vervoerd. Was deze reis enkel een eerste etappe op de weg van België naar een andere plaats in de Gemeenschap, dan mochten de vrachtbrieven België-Zwitserland als documenten T2 worden aangemerkt en was de Zwitserse douane gerechtigd om op de nieuwe vrachtbrieven het teken T2 te plaatsen. Betrof het daarentegen enkel een vervoer van België naar Zwitserland, dan volgt mijns inziens uit het feit dat Zwitserland in artikel 7 van verordening nr. 542/69 niet als een deel van de Gemeenschap wordt behandeld, dat de regeling voor communautair douanevervoer niet van toepassing was en dat de vrachtbrieven niet overeenkomstig artikel 5 van verordening nr. 304/71 mochten worden geëtiketteerd. In dat geval kon het communautaire karakter van de goederen alleen worden vastgesteld wanneer zij door documenten T2 L worden gedekt. Bij gebreke van zulke documenten was de Zwitserse douane ingevolge de artikelen 6, lid 1, en 8, lid 2, van de Overeenkomst niet bevoegd om de goederen door te zenden onder dekking van vrachtbrieven met het teken T2. Het vervoer had dan moeten geschieden onder de regeling voor extern communautair douanevervoer, waarbij het niet noodzakelijk is om de vrachtbrieven met het teken Tl te merken (artikel 8, leden 1 en 3, van de Overeenkomst).
De derde prejudiciële vraag luidt als volgt:
„Indien omgekeerd de goederen uit een derde land (in casu Australië) afkomstig zijn en tijdelijk, dat wil zeggen zonder de vervulling van enige verplichting ter zake van de douanerechten, zijn ingevoerd in België, de Lid-Staat van de Gemeenschap waarin het betrokken vervoer heeft aangevangen, is dan de verantwoordelijkheid voor dat vervoer, uitgevoerd met de voor het intern communautair douanevervoer geldende documenten, gelegen bij het land (en de ondernemers) van waaruit de goederen zijn verzonden (België) of doorgezonden (Zwitserland), en niet bij het land van de — op basis van formeel regelmatige documenten tot stand gekomen — definitieve invoer (Italië)?”
Met de vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of, „ook al heeft de vaststelling van de onregelmatigheid in Italië plaatsgevonden, gelet op het bepaalde in artikel 36, lid 1, van verordening nr. 542/69, ... de invordering van de landbouwheffingen [moet] geschieden door het land waarin het als intern communautair gekwalificeerde vervoer heeft aangevangen, of door het land waar de goederen werden doorgezonden, jegens de daarbij betrokken ondernemers?”
Wat de derde vraag betreft, komt het mij voor, dat het douanevervoer op zichzelf niet tot enige aansprakelijkheid ter zake van de rechten of heffingen kan leiden. Wanneer goederen met toepassing van de regeling „actieve veredeling” in een Lid-Staat worden ingevoerd, zijn krachtens richtlijn nr. 69/73 van 4 maart 1969 (PB L 58 van 1969, blz. 1) douanerechten noch landbouwheffingen verschuldigd. Wanneer de goederen met het oog op uitvoer onder de regeling voor extern communautair douanevervoer worden geplaatst dan wel uit het douanegebied van de Gemeenschap worden uitgevoerd, zijn geen rechten of heffingen verschuldigd (artikel 13 van de richtlijn). Anderzijds kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten waar de veredeling plaatsvindt, toestaan dat de produkten in het vrije verkeer worden gebracht, mits de in de artikelen 14 en 15 van de richtlijn neergelegde voorwaarden worden nageleefd; een van die voorwaarden is dat douanerechten en landbouwheffingen worden betaald, vast te stellen volgens de regels van de richtlijn. Dit lijkt in te houden, dat de rechten en heffingen worden geïnd door de bevoegde autoriteiten in de Lid-Staat waar de veredeling plaats heeft gevonden, tenzij de goederen worden vrijgegeven op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de rechten elders in de Gemeenschap worden betaald. Wanneer in casu de goederen dus in België in het vrije verkeer waren gebracht, zodat zij konden worden doorgezonden naar Italië, of wanneer toestemming was verleend om ze met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer naar Italië te verzenden, dan hadden in België rechten en heffingen moeten worden geïnd, behoudens wanneer uitdrukkelijk was bepaald dat zulks in Italië zou geschieden. Waren zij enkel naar Zwitserland verzonden na afloop van het veredelingsproces, dan waren in België geen rechten verschuldigd en vanzelfsprekend evenmin in Zwitserland, doch eerst bij invoer in Italië.
Artikel 36 van verordening nr. 542/69 bepaalt als volgt:
„1. Wanneer wordt vastgesteld dat bij een communautair douanevervoer in een bepaalde Lid-Staat een overtreding of onregelmatigheid is begaan, wordt de actie tot invordering van de eventueel opeisbare rechten en andere heffingen — onverminderd eventuele strafvervolging — door deze Lid-Staat ingesteld volgens zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
2. Indien niet kan worden vastgesteld waar de overtreding of de onregelmatigheid is begaan, wordt zij geacht te zijn begaan:
wanneer de overtreding of de onregelmatigheid tijdens het communautair douanevervoer wordt vastgesteld aan een kantoor van doorgang dat gelegen is aan een binnengrens: in de Lid-Staat die het vervoermiddel of de goederen het laatst heeft of hebben verlaten;
wanneer de overtreding of de onregelmatigheid tijdens het communautair douanevervoer wordt vastgesteld aan een kantoor van doorgang als bedoeld in artikel 11, sub d), tweede streepje: in de Lid-Staat waartoe dit kantoor behoort;
wanneer de overtreding of de onregelmatigheid tijdens het communautair douanevervoer wordt vastgesteld op het grondgebied van een Lid-Staat elders dan aan een kantoor van doorgang: in de Lid-Staat waar de vaststelling heeft plaatsgevonden;
wanneer de zending niet aan het kantoor van bestemming is aangebracht: in de laatste Lid-Staat op het grondgebied waarvan het vervoermiddel of de goederen blijkens de kennisgeving van doorgang is of zijn binnengekomen;
wanneer de overtreding of de onregelmatigheid na afloop van het communautair douanevervoer wordt vastgesteld: in de Lid-Staat waar de vaststelling heeft plaatsgevonden.”
Wat de toepassing van de voorschriften inzake communautair douanevervoer betreft, heeft Zwitserland — aldus artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst — dezelfde rechten en verplichtingen als de Lid-Staten, en geldt elke verwijzing naar de Gemeenschap of naar de Lid-Staten tevens als verwijzing naar de Zwitserse Bondsstaat, behoudens wanneer zulks uitdrukkelijk iś uitgesloten, zoals in de artikelen 1 en 7 van verordening nr. 542/69. Artikel 36 is niet bij artikel 13 van de Overeenkomst uitgesloten van de gemeenschapsregeling van toepassing op Zwitserland. Te dezen moet de „Gemeenschap” worden geacht Zwitserland te omvatten. In artikel 11 van de Overeenkomst heeft het dan ook, dat het bepaalde in artikel 27 van verordening nr. 542/69, dat ter verzekering van de voldoening van de rechten en andere heffingen zekerheid moet worden gesteld, eveneens voor Zwitserland geldt.
Artikel 36, dat dus van toepassing is op Zwitserland, heeft geen betrekking op de aansprakelijkheid ter zake van betaling van heffingen, doch wel op de verantwoordelijkheid voor de invordering ervan.
Verzoekers raadsman betoogt dat, waaide verantwoordelijkheid voor de invordering van heffingen bij een bepaalde Lid-Staat berust, zulks zonder meer te maken heeft met het feit dat kan worden vastgesteld dat de overtreding of onregelmatigheid bij het communautair douanevervoer in die bepaalde Lid-Staat is begaan. In casu werd de onregelmatigheid buiten Italië begaan, zodat de invordering dit land niet aangaat. Volgens de Commissie is dit een volstrekte misvatting. De overtredingen of onregelmatigheden waarop artikel 36 doelt, betreffen uitsluitend douaneverplichtingen; het moet gaan om overtredingen of onregelmatigheden „ter zake van de verplichting om rechten en heffingen te innen.” Van belang is derhalve alleen de vraag, aldus de Commissie, waar de douanerechten of de heffingen waren verschuldigd; zijn zij niet betaald, dan is er sprake van een onregelmatigheid. In cásu waren de goederen in Italië tot het vrije verkeer toegelaten en waren de heffingen daar niet betaald; dit is de enige terzake dienende onregelmatigheid. Bijgevolg moet Italië de schuld invorderen. Onregelmatigheden ter zake van het douanevervoer of van de desbetreffende documenten leiden niet tot aansprakelijkheid op het vlak van de betaling van de douanerechten; er bestaat geen enkel verband tussen bedoelde aansprakelijkheid en de bij het douanevervoer begane onregelmatigheid. In de context van artikel 36 speelt laatstgenoemd aspect derhalve geen enkele rol. Artikel 36, lid 2, is slechts van toepassing indien niet kan worden vastgesteld in welke Lid-Staat de heffingen verschuldigd zijn.
Ik kan de Commissie hierin niet volgen. Artikel 36 betreft de invordering van eventueel opeisbare rechten. De tekst luidt niet eenvoudig: „worden de rechten ingevorderd in de Lid-Staat waar zij verschuldigd zijn”, en betreft niet alleen omstandigheden die het ontstaan van een douaneschuld tot gevolg hebben. Het meest voor de hand liggende feit dat een douaneschuld doet ontstaan, is de invoer van goederen, wat op zichzelf geen overtreding uitmaakt. De strekking van het artikel is, dat opeisbare rechten moeten worden ingevorderd door de Lid-Staat waarin bij een communautair douanevervoer een overtreding of onregelmatigheid is begaan. Dus moet de overtreding of onregelmatigheid „bij” een douanevervoer zijn begaan en — naar het mij voorkomt — verband houden met dat douanevervoer. De Lid-Staat waar de overtreding is begaan, kan doch hoeft niet de Lid-Staat te zijn waarin degene die aansprakelijk is voor de betaling van de rechten, de goederen invoert.
Zoals ik het zie, vindt deze uitlegging steun in lid 2 van artikel 36, waarin wordt bepaald in welke Lid-Staat de rechten moeten worden ingevorderd indien niet kan worden vastgesteld waar de overtreding of onregelmatigheid is begaan. Het kan gaan om de Lid-Staat die de goederen of het transport het laatst hebben verlaten, dan wel om de Lid-Staat waarin het kantoor van doorgang is gelegen waar de onregelmatigheid is vastgesteld. Bovendien legde het Hof in rechtsoverweging 14 van zijn arrest van 16 mei 1984 in zaak 105/83 (Pakvries BV) de nadruk op het verband tussen de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de invordering van rechten en de douanecontroles aan hun grenzen.
Dat dit ook dient te gelden voor Zwitserland, blijkt uit bijlage III bij de Overeenkomst, waar het heeft dat tot Zwitserland wordt uitgebreid de afspraak dat, „ten einde de regeling van voorkomende geschillen te bespoedigen”, de onregelmatigheden welke bij een communautair douanevervoer worden vastgesteld, uitsluitend zullen worden afgedaan door de betrokken administratie van de douane en de administratie van de spoorwegen van bedoeld land.
Indien derhalve in het onderhavige geval de goederen vanuit België naar Zwitserland werden verzonden met de bedoeling dat zij vandaar naar Italië zouden worden doorgezonden, komt het mij voor, dat het feit dat op de (of althans op vier van de) oorspronkelijke vrachtbrieven niet het teken T2 was aangebracht, een in België begane onregelmatigheid vormt. Deze vergissing werd bij een communautair douanevervoer begaan. Het staat derhalve aan België de heffingen in te vorderen. Waren de goederen evenwel eerst naar Zwitserland vervoerd met toepassing van de regeling vervat in de TIF-Overeenkomst en was Zwitserland hun eindbestemming, dan was het vervoer niet onderworpen aan de regeling voor communautair douanevervoer en was artikel 36 niet van toepassing op dat transport. In dit geval was er sprake van een onregelmatigheid bij het vervoer van Zwitserland naar Italië, aangezien de goederen ten onrechte als communautaire goederen waren aangemerkt en het vervoer plaatsvond volgens de regeling voor intern communautair douanevervoer. Deze onregelmatigheid was begaan in Zwitserland, aangezien aldaar op de goederen de verkeerde regeling werd toegepast, onverschillig of de onregelmatigheid al dan niet haar oorsprong vindt in een feit dat zich nog vóór de aankomst van de goederen in Zwitserland heeft voorgedaan, dan wel in een onregelmatigheid bij een eerder douanevervoer. Dat de door de Zwitserse douane begane onregelmatigheid eventueel een uitvloeisel is van een vergissing van de Belgische douane, maakt dus geen enkel verschil. Mijns inziens volgt uit de hierboven aangehaalde bepalingen dat, wanneer in Zwitserland bij een communautair douanevervoer een overtreding of onregelmatigheid wordt begaan, Zwitserland evengoed als de Lid-Staten gehouden is tot invordering — ten behoeve van de Gemeenschap — van de eventueel opeisbare rechten en heffingen, terwijl omgekeerd, indien de onregelmatigheid in de Gemeenschap is begaan, de betrokken Lid-Staat tot die invordering is gehouden ten behoeve van Zwitserland.
Op grond van een en ander concludeer ik, dat het Hof in antwoord op de gestelde vragen voor recht verklare :
1. Als communautair douanevervoer is te beschouwen het vervoer van goederen die vanuit België naar een bepaalde geadresseerde in de vrijhaven van Genève worden verzonden, en vervolgens via de douane van die haven worden doorgezonden naar een andere geadresseerde in Cremona, alwaar zij definitief worden ingevoerd, voor zover bij vertrek van de goederen uit België vaststaat dat zij Zwitserland zullen verlaten met bestemming Italië; worden zij naar Zwitserland vervoerd zonder een andere plaats in de Gemeenschap als eindbestemming, doch worden zij later in feite van Zwitserland naar Italië doorgezonden, dan kan alleen het vervoer van Zwitserland naar Italië als communautair douanevervoer worden aangemerkt.
2.
-
Waren de vrachtbrieven voor het traject België-Zwitserland („de Belgische vrachtbrieven”) overeenkomstig artikel 5 van verordening nr. 304/71 geëtiketteerd ter aanduiding van intern communautair douanevervoer, en was op exemplaar nr. 3 van die vrachtbrieven niet het teken Tl — ter aanduiding van extern communautair douanevervoer — aangebracht, dan was de Zwitserse douane gerechtigd op de vrachtbrieven voor het traject Zwitserland-Italië („de Zwitserse vrachtbrieven”) het teken T2 aan te brengen.
-
Waren op de Belgische vrachtbrieven geen etiketten ter aanduiding van communautair douanevervoer aangebracht, dan was de Zwitserse douane niet gerechtigd op de Zwitserse vrachtbrieven het teken T2 aan te brengen behoudens wanneer de Belgische douane haar een document T2 L liet toekomen.
-
Werden de goederen niet vervoerd met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer en werden zij van België naar Zwitserland verzonden met toepassing van de regeling van het grensoverschrijdend vervoer per spoor (TIF-Overeenkomst) — waren er dus geen met eerstbedoelde regeling overeenkomende etiketten aangebracht terwijl de Belgische douane de Belgische vrachtbrieven anderzijds wel van het teken T2 had voorzien, dan was de Zwitserse douane gerechtigd op de Zwitserse vrachtbrieven het teken T2 aan te brengen.
-
Bij het ontbreken van exemplaar nr. 3 van de vrachtbrieven, was de Zwitserse douane niet bevoegd om op de vrachtbrieven voor het vervoer van de goederen naar Italië het teken T2 aan te brengen zolang zij niet in het bezit was van een uitdrukkelijke verklaring van de douane van de Lid-Staat waar de goederen vandaan kwamen, waarin was geattesteerd dat het wel degelijk communautaire goederen betrof.
3. & 4. Het douanevervoer op zichzelf brengt geen aansprakelijkheid mee voor de betaling van rechten of landbouwheffingen. Krachtens artikel 36 van verordening nr. 542/69 dienen deze rechten en heffingen te worden ingevorderd door de Lid-Staat waarin bij een communautair douanevervoer een overtreding of onregelmatigheid is begaan. Worden de goederen met toepassing van de regeling voor communautair douanevervoer van België via Zwitserland naar Italië vervoerd, en is in België een onregelmatigheid begaan, dan dient België voor de invordering van de rechten te zorgen. Wordt, na verzending van de goederen van België naar Zwitserland, eerst voor het traject Zwitserland-Italië toepassing gemaakt van de regeling voor communautair douanevervoer, en komt vast te staan dat bij zulk een douanevervoer in Zwitserland een onregelmatigheid is begaan, dan dient krachtens de Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland (in bijlage bij verordening nr. 2812/72, zoals gewijzigd), Zwitserland voor de invordering van zulke rechten en heffingen te zorgen.
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding heeft de verwijzende rechter over de aldaar gemaakte kosten te beslissen. De door de Commissie en de Italiaanse regering gemaakte kosten kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen.