Hof van Justitie EU 06-03-1985 ECLI:EU:C:1985:99
Hof van Justitie EU 06-03-1985 ECLI:EU:C:1985:99
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 6 maart 1985
Conclusie van advocaat-generaal
Sir Gordon Slynn
van 6 maart 1985(*)
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
Het onderhavige beroep van de Commissie strekt ertoe te doen vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door op ingevoerde mousserende wijnen een hoger BTW-tarief toe te passen dan op Italiaanse mousserende wijnen, inbreuk heeft gepleegd op artikel 95 EEG-Verdrag.
Na de inwerkingtreding van besluitwet nr. 495 van 4 augustus 1982 (GURI nr. 212 van 4 augustus 1982) was de structuur van de belastingregeling als volgt:
-
mousserende wijnen die geen etiket droegen met de vermelding dat zij door natuurlijke gisting in de fles waren verkregen, vielen onder toepassing van het tarief van 10%;
-
door natuurlijke gisting in de fles verkregen wijnen werden belast volgens het tarief van 18%, wanneer de wettelijke regeling van het producerende land niet de verplichting oplegde om dit procédé toe te passen;
-
wijnen met een benaming van oorsprong en verkregen door natuurlijke gisting in de fles werden belast volgens het tarief van 38%, wanneer de wettelijke regeling van het producerende land de verplichting oplegde om dit procédé toe te passen.
Op 21 september 1982 zond de Commissie de Italiaanse regering krachtens artikel 169 een brief toe waarin zij stelde, dat de toentertijd geldende wettelijke regeling in strijd was met artikel 95. In deze brief werd de Italiaanse regering verzocht, binnen twee maanden haar opmerkingen te maken. Bij telexbericht van 17 december 1982 vroeg de Italiaanse regering de Commissie om deze termijn met twee maanden te verlengen, doch een antwoord ten gronde op de brief van de Commissie bleef uit. Bijgevolg bracht de Commissie op 22 september 1983 een met redenen omkleed advies uit waarin de Italiaanse regering werd verzocht, binnen een maand een einde te maken aan de gestelde inbreuk. Aangezien de Italiaanse regering dit met redenen omkleed advies niet opvolgde, stelde de Commissie op 14 december 1983 beroep in bij het Hof.
Naderhand werd de rechtssituatie gewijzigd door besluitwet nr. 232 van 15 juni 1984 (GURI nr. 166 van 18 juni 1984), door de Italiaanse regering als bijlage bij haar memorie van dupliek gevoegd. Bij artikel 2, lid 2, van deze besluitwet werd de belastingregeling aldus gewijzigd, dat mogelijke discriminaties volledig of althans grotendeels werden opgeheven. Bij de omzetting van deze besluitwet in wet werd artikel 2, lid 2, evenwel geschrapt (wet nr. 408 van 28 juli 1984, GURI nr. 212 van 2 augustus 1984). Naar ik begrijp, werd de hiervoor beschreven drieledige structuur daarbij weer ingevoerd. Bovendien heeft de meest recente wettelijke regeling terzake, te weten besluitwet nr. 853 van 19 december 1984 (GURI nr. 347 van 19 december 1984), de fundamentele discriminatie waarvan sprake zou zijn, kennelijk niet opgeheven.
Het laagste belastingtarief geldt voor in gesloten fusten gegiste wijnen, zoals Asti Spumante, die ongeveer de helft van de Italiaanse produktie van mousserende wijnen vertegenwoordigt. Het middelste tarief geldt voor alle Italiaanse mousserende wijnen die niet in de laagst belaste categorie vallen. Aangezien de Italiaanse wettelijke regeling voor geen enkele mousserende wijn de verplichting oplegt om het procédé van gisting in de fles toe te passen, kan geen enkele binnenslands geproduceerde wijn ooit onder het hoogste belastingtarief vallen. Champagne uit de Franse champagnestreek daarentegen, waarvoor het procédé van gisting in de fles verplicht is, valt in de hoogst belaste categorie. De raadsman van de Italiaanse regering kon ter terechtzitting niet met zekerheid zeggen of ook andere mousserende wijnen in de hoogst belaste categorie vallen, doch hij meende dat zulks waarschijnlijk niet het geval is.
De discussie in de onderhavige zaak had betrekking op het beweerde discriminerende effect van het hoogste belastingtarief. Van enige discriminatie ingevolge de toepassing van het middelste belastingtarief is niet gebleken, en zulks is eigenlijk ook niet gesteld. Ofschoon de Commissie van het Hof een ruim geformuleerde uitspraak verlangt, is het mijns inziens noodzakelijk noch wenselijk — en wellicht zelfs onmogelijk — te onderzoeken, of het gerechtvaardigd is voor mousserende wijnen die worden verkregen door natuurlijke gisting in de fles (zonder dat een wettelijke verplichting in die zin bestaat), een hoger belastingtarief in te voeren dan voor mousserende wijnen die niet volgens die methode worden geproduceerd. Ik zal mij bepalen tot het beweerde discriminerende effect van het hoogste belastingtarief.
Ter verdediging van deze hogere belasting voert de Italiaanse regering aan, dat luxeartikelen volgens hogere tarieven mogen worden belast, omdat zij worden gekocht door degenen die het zich kunnen veroorloven de prijs ervoor te betalen, die moeten worden geacht in staat te zijn hogere belastingen te dragen en van wie zulks om sociale redenen ook mag worden verlangd. Aangezien luxeartikelen slechts in beperkte hoeveelheden worden gebruikt door degenen die zich zulke uitgaven kunnen permitteren, zou het bovendien onwaarschijnlijk zijn, dat hogere belastingen de consumptie ervan nadelig beïnvloeden. Deze hogere belasting zou niet alleen naar Italiaans recht geoorloofd zijn, doch ook naar gemeenschapsrecht, gelijk het Hof zou hebben erkend in het arrest van 15 maart 1983 (zaak 319/81, Commissie/Italië, Jurispr. 1983, blz. 601). Een dergelijke belasting zou slechts in strijd komen met artikel 95 EEG-Verdrag, wanneer zij zou worden ingevoerd met het doel, goederen veeleer naar hun oorsprong te onderscheiden dan op grond van objectieve criteria. Wijnen met een benaming van oorsprong en verkregen door gisting in de fles, zoals Franse champagne, zouden niet zo maar worden gekocht om de dorst te lessen. Zij zouden een zeker sociaal prestige hebben, een statussymbool zijn en derhalve duidelijk als luxeartikelen moeten worden aangemerkt. Zulks zou worden bevestigd door het feit, dat in Italië voor Franse champagne veel meer wordt betaald dan voor andere mousserende wijnen. Champagne zou zo duur zijn, dat een hoger belastingtarief de mededingingspositie ervan niet nadelig kan beïnvloeden.
De Commissie, ondersteund door de Franse regering, betoogt harerzijds, dat het hier duidelijk gaat om een belasting die in strijd is met artikel 95. Om een produkt als „gelijksoortig” te kunnen kwalificeren in de zin van artikel 95, eerst alinea, zou het voldoende zijn aan te tonen, dat het vanuit verbruikersoogpunt soortgelijke eigenschappen heeft en aan dezelfde behoeften voldoet. De vraag zou enkel zijn, of het een keuzemogelijkheid biedt. In casu zou het hoogste belastingtarief enkel voor ingevoerde wijnen gelden. De gemeenschapsverordeningen zouden mousserende wijn als zodanig omschrijven en er zou een homogene groep bestaan van dergelijke wijnen die aan dezelfde behoeften voldoen. Van een objectief verschil tussen champagne en andere mousserende wijnen, dat de gedifferentieerde belastingheffing zou kunnen rechtvaardigen, zou geen sprake zijn. Een onderscheid, gebaseerd op het bestaan van een benaming van oorsprong en van een wettelijke verplichting om de wijn volgens het procédé van natuurlijke gisting in de fles te bereiden, zou een dergelijke differentiatie niet kunnen rechtvaardigen, zulks te minder omdat het ontbreken van een benaming van oorsprong en van een dergelijke verplichting in Italië aan het beleid van de Italiaanse wetgever is toe te schrijven.
De Franse regering beklemtoont, dat mousserende wijnen één enkele categorie wijnen vormen en onderling in concurrentie staan, ongeacht of zij aan een regeling inzake benaming van oorsprong of bereidingswijze zijn onderworpen. De toepassing van het belastingtarief zou tot gevolg hebben gehad, dat de invoer van Franse champagne in Italië van 8,7 miljoen flessen in 1980 is teruggelopen op 3,7 miljoen flessen in 1983.
Naar mijn oordeel heeft het Hof ondubbelzinnig erkend, dat de Lid-Staten het recht hebben om bepaalde verbruiksgoederen, „inzonderheid die welke als luxeprodukten worden beschouwd”, zwaarder te belasten (voornoemd arrest van 15 maart 1983, r.o. 14 en 21). Dit recht kan zelfs bestaan wanneer de luxeprodukten uitsluitend uit andere Lid-Staten worden ingevoerd (arresten van 14 januari 1981, zaak 140/79, Chemial, Jurispr. 1981, blz. 1, en zaak 46/80, Vinal, ibid., biz. 77).
Bedoeld recht geldt evenwel slechts onder voorbehoud van het dwingende vereiste, dat artikel 95 volledig wordt nagekomen. Het argument, dat goederen zwaarder worden belast omdat de consument in staat is hogere belastingen te dragen, of dat de goederen als luxeprodukten moeten worden aangemerkt, volstaat op zich niet om de stelling dat artikel 95 is geschonden, te weerleggen.
Mijns inziens heeft de Italiaanse regering gelijk waar zij stelt, dat „champagne” uit de gelijknamige streek in Frankrijk een bijzondere reputatie en status bezit. Het „homogeen karakter” van mousserende wijnen, waarover de Commissie en de Franse regering het hebben, mag niet worden overdreven, zeker niet wanneer men ziet met welke ijver de Franse producenten zich tot de nationale rechter wenden om het gebruik van de benaming „champagne” te doen beschermen.
Anderzijds ben ik er niet van overtuigd, dat er tussen Franse champagne en alle andere mousserende wijnen die worden verkregen door natuurlijke gisting in de fles, zonder dat de nationale wettelijke regeling van het producerende land de verplichting oplegt om dit procédé toe te passen, een zo groot verschil bestaat, dat champagne moet worden geplaatst in een aparte luxecategorie waartoe geen enkele wijn uit de middenklasse behoort.
In de eerste plaats wil ik wel aannemen, dat de prijs een relevante factor kan zijn voor de vraag of een produkt een luxeartikel is. Volgens de Italiaanse regering bedroegen de prijzen exclusief BTW voor Franse champagne en Italiaanse mousserende wijn respectievelijk LIT 18 200 en 8 500. Volgens de door de Commissie verstrekte gegevens daarentegen liepen de prijzen exclusief belasting niet zo sterk uiteen. In Rome en Milaan zou men een fles Franse champagne hebben kunnen kopen voor LIT 14 500 en een fles Italiaanse mousserende wijn voor LIT 12 300 en 13 100 exclusief BTW. Het is mogelijk dat al deze cijfers met de werkelijkheid stroken, doch gelet op de gegevens van de Commissie kan onmogelijk staande worden gehouden, dat tussen champagne en alle andere mousserende wijnen altijd en overal een zo groot prijsverschil bestaat als de Italiaanse regering beweert.
In de tweede plaats lijkt mij vast te staan, dat voor de wijnen van de middelste en de hoogste belastingcategorie dezelfde produktieprocédés worden of kunnen worden toegepast. Het bestaan van een wettelijke verplichting om een bepaald procédé toe te passen, en het bestaan van een benaming van oorsprong volstaan mijns inziens op zich niet om een onderscheid tussen de twee produkten te rechtvaardigen. In zoverre de produkten voor het overige gelijksoortig zijn, is zelden een grondslag voor zulk een onderscheid voorhanden, indien de Lid-Staat die de belasting heft, voor zijn eigen produkten geen wettelijke regeling of stelsel inzake de benaming van oorsprong heeft ingevoerd. Indien dit de voornaamste of enige criteria zijn voor het onderscheid tussen het middelste en het hoogste tarief, hebben zij vrijwel onvermijdelijk tot gevolg, dat de eigen produkten van de Lid-Staat tegen de produkten van andere Lid-Staten worden beschermd.
Gelijk het Hof in voornoemd arrest van 15 maart 1983 heeft gesteld, zou een dergelijke regeling de nationale produkten bij voorbaat uitsluiten van de zwaarste belasting, daar zij nimmer aan de desbetreffende voorwaarden voldoen en de nationale wetgever, door eenvoudig van de invoering van een algemene, voor alle gedistilleerde dranken geldende regeling af te zien, deze situatie naar believen kan laten voortbestaan. Het zal slechts anders zijn, wanneer er reële verschillen zijn „in de produktievoorwaarden, de kwaliteit, de prijs en de concurrentiepositie van de nationale en de uit de andere Lid-Staten ingevoerde produkten” (r.o. 17).
In de derde plaats beschikt het Hof over gegevens inzake de technische vooruitgang op het gebied van de wijnproduktie, waaruit blijkt, dat de kwaliteit van niet in de fles gegiste wijnen beter is geworden en wellicht nog steeds beter wordt, zodat het niet mogelijk is op basis van het toegepaste procédé een scherp kwaliteitsonderscheid te maken. Mijns inziens geldt zulks a fortiori, wanneer voor de goederen van de middelste en de hoogste belastingcategorie hetzelfde produktieprocédé wordt toegepast. Bovendien is er geen noodzakelijk verband tussen het bestaan van een benaming van oorsprong en de toepassing van de „méthode champenoise”, aangezien op de in Italië volgens deze methode bereide wijnen geen benaming van oorsprong voorkomt.
Een en ander bevestigt wat de meeste wijnkenners waarschijnlijk als een gemeenplaats beschouwen, namelijk dat, ofschoon mousserende wijnen geen volledig homogene groep vormen, sommige van deze wijnen, die niet uit de Champagne afkomstig zijn, voldoende kwaliteiten en kenmerken met champagne gemeen hebben om te kunnen worden beschouwd als een daarmee in wezen gelijksoortig, potentieel verwisselbaar en derhalve concurrerend produkt.
De omstandigheid, dat in Frankrijk op champagne hetzelfde BTW-tarief wordt toegepast als op andere mousserende wijnen, afgezien van een gering verschil in verkeersbelasting (32 centimes per liter), vormt eveneens een aanwijzing, dat dit produkt niet wordt geacht tot een aparte luxecategorie te behoren.
Wanneer produkten in grote lijnen volgens hetzelfde procédé worden vervaardigd, dezelfde intrinsieke eigenschappen bezitten en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, moeten zij mijns inziens voorshands als concurrerende produkten worden beschouwd. Anders dan de Italiaanse regering lijkt te betogen, is het enkele feit dat een van die produkten een grotere prestigewaarde bezit, op zich niet voldoende om het in een aparte categorie te plaatsen, evenmin als de omstandigheid dat een bepaalde produktiemethode niet vrijwillig, doch op grond van een wettelijke verplichting wordt toegepast. Wordt een produkt in een Lid-Staat waar het niet wordt geproduceerd, voor de belastingheffing in een aparte luxecategorie ingedeeld, dan moet zorgvuldig worden nagegaan, of het daadwerkelijk verschilt van andere produkten die wel in die Lid-Staat worden vervaardigd, daar anders de weg openstaat voor schending van artikel 95. Waakzaamheid is hier te meer geboden, omdat een van de oogmerken bij de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt erin bestaat, „die gewoontevorming te doorbreken en alle consumenten zoveel mogelijk gelijke toegang tot alle communautaire produkten te verzekeren” (voornoemd arrest van 15 maart 1983, r.o. 20).
Naar mijn oordeel heeft de Commissie in het onderhavige geval het bewijs geleverd, dat door de verschillende belastingheffing op mousserende wijnen andere produkties zijdelings worden beschermd en champagne zwaarder wordt belast dan gelijksoortige nationale produkten.
Mitsdien geef ik het Hof in overweging, overeenkomstig het verzoek van de Commissie vast te stellen, dat de Italiaanse Republiek, door in besluitwet nr. 495 van 4 augustus 1984 (GURI nr. 212 van 4 augustus 1982) een hoger belastingtarief te voorzien voor door natuurlijke gisting in de fles verkregen mousserende wijnen, wanneer die wijnen een benaming van oorsprong bezitten en de wettelijke regeling van het producerende land de verplichting oplegt om voornoemd gistingsprocédé toe te passen, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen voor wat uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten betreft.
Voorts meen ik, dat de Italiaanse Republiek moet worden verwezen in de door de Commissie gemaakte kosten.