Hof van Justitie EU 18-03-1986 ECLI:EU:C:1986:128
Hof van Justitie EU 18-03-1986 ECLI:EU:C:1986:128
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 18 maart 1986
Uitspraak
Arrest van het Hof (Derde kamer)
18 maart 1986(*)
In zaak 58/85,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen
Ethicon GmbH, te Norderstedt,
enHauptzollamt Itzehoe,
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: U. Everling, kamerpresident, Y. Galmot en C. Kakouris, rechters,
advocaat-generaal: J. Mischo
griffier: K. Riechenberg, plv.
gelet op de opmerkingen ingediend door:
-
Ethicon GmbH, vertegenwoordigd door D. Ehle, advocaat te Keulen,
-
de Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur B. Schloh, als gemachtigde,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P. Kalbe, als gemachtigde,
-
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 27 februari 1986,
het navolgende
ARREST
(omissis)
In rechte
Bij beschikking van 29 januari 1985, ingekomen ten Hove op 27 februari daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag enkele prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en de geldigheid van de verordeningen nrs. 1162/79 van de Raad van 12 juni 1979 (PB 1979, L 147, biz. 1) en 1481/80 van de Raad van 9 juni 1980 (PB 1980, L 148, biz. 1) houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op een aantal industriële produkten, voor zover deze betrekking hebben op „garens, geheel van polyglycolzuur” ex post 51.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief.
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Ethicon GmbH en de Duitse douane betreffende rechten die tussen januari en september 1980 waren geheven bij invoer uit derde landen van garens bestemd voor de vervaardiging van steriele vlecht- en hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik.
De niet-steriele garens die door Ethicon zijn ingevoerd voor haar produkţie in de Bondsrepubliek Duitsland, bestaan uit een als „polyglactin 910” aangeduide stof, die voor 90% uit polyglycolzuur en voor 10% uit lactide (melkzuur) bestaat. Ethicon verlangt voor deze garens toepassing van de tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief, die in voornoemde verordeningen voorzien is voor „garens, geheel van polyglycolzuur”.
Blijkens het dossier zijn de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor niet in de Gemeenschap vervaardigde, geheel uit polyglycolzuur bestaande garens op grond van artikel 28 EEG-Verdrag voor het eerst tijdelijk geschorst bij verordening nr. 2990/74 van de Raad van 26 november 1974 (PB 1974, L 319, biz. 6). Deze verordening werd vastgesteld op aandringen van een concurrent van Ethicon, die op dat moment de enige fabrikant van steriele garens voor chirurgische hechtmiddeien in de Gemeenschap was. Deze schorsing werd vervolgens van jaar tot jaar verlengd, onder meer bij de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80 voor de perioden van 1 juli 1979 tot 30 juni 1980 en van 1 juli 1980 tot 30 juni 1981.
Ethicon begon in 1979 in de Gemeenschap met de vervaardiging van steriele garens. Om redenen die zijn terug te voeren op een geschil over de beschermingsomvang van een octrooi, maakt Ethicon bij haar produktie gebruik van garens die behalve polyglycol een aandeel lactide bevatten. Ook deze garens voert zij in uit derde landen, omdat zij in de Gemeenschap niet worden vervaardigd. Naar zeggen van Ethicon heeft de toevoeging van 10% lactide geen enkele invloed op de produktiewijze, de eigenschappen en het gebruik van de produkten, zodat deze garens niet uit dien hoofde kunnen worden onderscheiden van geheel uit polyglycolzuur bestaande garens. Overeenkomstig de inlichtingen die de Duitse douane in 1978 desgevraagd aan Ethicon had verstrekt, werd ingevolge post 51.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief over alle importen van dergelijke garens een autonoom recht van 9% geheven.
Toen Ethicon had vernomen dat haar concurrent voor de invoer van niet-steriele garens aanspraak kon maken op opschorting van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief, wendde zij zich in augustus 1980 tot de Duitse minister van Economische Zaken om wijziging te verkrijgen van de tekst van de betrokken schorsingsregeling. Naar aanleiding hiervan besloot de Raad bij zijn verordening nr. 2916/80 van 11 november 1980 (PB 1980, L 304, biz. 1) tot schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor „garens met een polyglycolzuurgehalte van ten minste 88%” van post 51.01 A. Verordening nr. 1533/81 van de Raad van 19 mei 1981 (PB 1981, L 155, biz. 1) houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief vanaf 1 juli 1981, noemt naast „garens geheel van polyglycolzuur”, „garens van copolymeren van glycolzuur en melkzuur, bestemd voor de vervaardiging van hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik”, waarbij in een voetnoot bij deze post wordt bepaald dat „de controle op het gebruik voor deze bijzondere bestemming geschiedt door toepassing van de op dit gebied geldende communautaire bepalingen”.
Voor zover de rechtennota's met betrekking tot haar iraporten nog niet definitief waren geworden op het moment waarop zij kennis kreeg van de opschorting ten gunste van haar concurrent, stelde Ethicon bovendien beroep tot nietigverklaring van die nota's in bij het Finanzgericht Hamburg. Dit verwierp het beroep, op grond dat de verordeningen nrs. 2916/80 en 1533/81 geen terugwerkende kracht hadden en de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80, die op het moment van de invoer toepasselijk waren, niet voor de door Ethicon ingevoerde garens golden.
In „Revision” vroeg het Bundesfinanzhof zich af, of het discriminatieverbod zich er niet tegen verzet, dat een concurrent van Ethicon door de schorsing van douanerechten voor gelijksoortige produkten werd bevoordeeld, en zo ja, of de discriminerende schorsing dan op grond van de artikelen 174, tweede alinea, en 176, eerste alinea, EEG-Verdrag niet ook moet gelden voor produkten die er niet uitdrukkelijk onder vallen. Het Bundesfinanzhof heeft derhalve het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
Moet de schorsing van de douanerechten op ‚garens, geheel van polyglycolzuur’ ex post 51.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief overeenkomstig de verordeningen (EEG) nrs. 1162/79 van de Raad van 12 juni 1979 (PB 1979, L 147, biz. 1) en 1481/80 van 9 juni 1980 (PB 1980, L 148, biz. 1) houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief op een aantal industriële produkten, tegen de letter ervan, doch gelet op de ook in latere schorsingsregelingen tot uitdrukking gekomen doelstelling, aldus worden uitgelegd, dat zij ook geldt voor garens bestemd voor de vervaardiging van hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik en bestaande uit 90% polyglycolzuur en 10% lactide (melkzuur), wanneer de bijmenging van deze laatste stof geen invloed heeft op de eigenschappen en het gebruik van het produkt ?
Zo neen, is de in de eerste vraag bedoelde schorsing van douanerechten ongeldig wegens schending van het gemeenschapsrechtelijke discriminatieverbod, nu zij enkel geldt voor ‚garens, geheel van polyglycolzuur’ en niet tevens voor garens bestaande uit 90% polyglycolzuur en 10% lactide, die dezelfde eigenschappen en dezelfde bestemmming hebben als de door een concurrent van het invoer- en produktiebedrijf ingevoerde en verwerkte garens met een polyglycolzuurgehalte van 100% ?
Zo ja, wat zijn de gevolgen van de ongeldigheid van de in vraag 1 bedoelde schorsing van douanerechten ?”
De eerste vraag
Gelet op het doel van de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80, namelijk te voorzien in een in de Gemeenschap bestaande behoefte, alsook op de latere wijzigingen van de toepasselijke regeling, meent Ethicon dat de betrokken goederenomschrijving aldus moet worden uitgelegd, dat de formulering „geheel van poly-glycolzuur” ook produkten omvat met een aandeel van 10% lactide zonder dat dit invloed heeft op de eigenschappen en het gebruik van het produkt.
Volgens de Raad en de Commissie moeten dergelijke uitzonderingen op het douanetarief strikt worden uitgelegd. Het zou niet in overeenstemming zijn met de eisen van de rechtszekerheid om deze bepalingen, in strijd met de duidelijke tekst ervan, uit te leggen in het licht van een latere wijziging van de verordeningen.
Dienaangaande moet allereerst worden vastgesteld, dat de betrokken goederenomschrijving in de bijlagen bij de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80 geen enkele aanwijzing bevat met betrekking tot de eigenschappen en het gebruik van het produkt en geen garens omvat met een aandeel van 10% lactide, die dus niet geheel uit polyglycolzuur bestaan.
De schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief krachtens artikel 28 EEG-Verdrag heeft blijkens hetgeen wordt overwogen in de considerans van de desbetreffende verordeningen van de Raad, tot doel tijdelijk te voldoen aan de behoeften van de verwerkende industrie van de Gemeenschap. Bij de vaststelling van dergelijke bepalingen moet de Raad niet enkel rekening houden met deze behoeften, maar ook met de eisen van de rechtszekerheid en met de moeilijkheden waarvoor de nationale douanediensten staan bij de vervulling van hun omvangrijke en ingewikkelde taken.
Bijgevolg moet de omschrijving van een produkt waarvoor schorsing van douanerechten is verleend, worden uitgelegd aan de hand van objectieve, uit de tekst van die omschrijving volgende criteria, en mag zij niet, in strijd met de letter ervan, van toepassing worden verklaard op andere produkten, ook niet wanneer deze zich ten aanzien van hun eigenschappen en gebruik niet onderscheiden van de produkten die wel onder de schorsing vallen. In het bijzonder kan een latere wijziging van de omschrijving van het onder de schorsing vallende produkt niet met terugwerkende kracht invloed hebben op de uitlegging van de voordien gebruikte omschrijving.
Bovendien is in de verordeningen nrs. 2916/80 en 1533/81 de omschrijving „garens, geheel van polyglycolzuur” niet gewijzigd, maar is aan de lijst van produkten waarvoor de schorsing geldt, een nieuwe omschrijving toegevoegd. Het feit dat deze methode is gevolgd om de schorsing uit te breiden tot garens als door Ethicon worden ingevoerd, bevestigt eveneens dat de betrokken omschrijving niet aldus kon worden uitgelegd, dat zij ook deze garens omvatte.
Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de omschrijving „garens, geheel van polyglycolzuur” ex post 51.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief, vervat in de verordeningen van de Raad nrs. 1162/79 van 12 juni 1979 en 1481/80 van 9 juni 1980, geen garens omvat die zowel uit polyglycolzuur als uit melkzuur bestaan, ook wanneer het aandeel van 10% melkzuur geen invloed heeft op de eigenschappen en het gebruik van die produkten.
De tweede vraag
Volgens Ethicon zijn de betrokken verordeningen ongeldig voor zover het de schorsing van douanerechten voor de onder de betrokken omschrijving vallende produkten betreft, indien deze omschrijving eng ware uit te leggen. Waar immers bij de verwerkende industrie van de Gemeenschap een gelijke behoefte aan beide soorten garens bestaat, zou de beperking van de schorsing tot één soort, terwijl de twee in alle opzichten gelijkwaardig zijn, willekeurig zijn en in strijd met het discriminatieverbod.
De Raad en de Commissie bestrijden dat er sprake is van discriminatie. Zij wijzen erop, dat de betrokken verordeningen het produkt op objectieve wijze omschrijven en van toepassing zijn op elke importeur. Dat in deze verordeningen een tariefpost voor de door Ethicon ingevoerde produkten ontbreekt, zou zijn toe te schrijven aan het feit dat het bestaan van een behoefte van de verwerkende industrie van de Gemeenschap niet eerder ter kennis van de Raad was gebracht.
Dienaangaande zij opgemerkt, dat, gelijk het Hof reeds overwoog in zijn arrest van 14 november 1985 (zaak 227/84, Texas Instruments Deutschland, Jurispr. 1985, blz. 3639), artikel 28 EEG-Verdrag de Raad op dit gebied een ruime beoordelingsvrijheid laat. In een geval als het onderhavige moet worden onderzocht, of, gelet op de gevolgde methode en het doel van de maatregel, de formulering van de betrokken omschrijving willekeurig is of een misbruik van bevoegdheid oplevert die ertoe strekt bepaalde handelaren te benadelen.
Overeenkomstig het doel van de schorsing van douanerechten en de hiervoor genoemde vereisten, waarmee de Raad krachtens artikel 28 EEG-Verdrag op tariefgebied rekening moet houden, dient hij bij de afbakening van een schorsing objectieve en controleerbare maatstaven aan te leggen die het toepassingsgebied van de vrijstelling strikt beperken tot de produkten ten aanzien waarvan een behoefte van de verwerkende industrie van de Gemeenschap concreet is gebleken en door de Raad feitelijk kon worden vastgesteld. In voorkomend geval staat het aan de importeur die een dergelijke vrijstelling voor een bepaald goed wenst te verkrijgen, zijn aanvraag bij de bevoegde autoriteiten in te dienen, zodat de Raad erover kan beslissen.
Door zich te baseren op de chemische samenstelling van het enige produkt aan de invoer waarvan ten tijde van het besluit tot schorsing van de douanerechten een behoefte bestond die te zijner kennis was gebracht, heeft de Raad een objectieve en controleerbare maatstaf aangelegd, die als zodanig niet discriminerend is, ook al bestond er een gelijksoortig produkt met dezelfde eigenschappen en dezelfde bestemming, aan de invoer waarvan echter nog geen behoefte was gebleken. Blijkens het dossier heeft de Raad met de vereiste spoed besloten tot schorsing van de douanerechten op het door Ethicon gebruikte gelijksoortige produkt, zodra te zijner kennis was gebracht dat er een behoefte aan invoer van dit produkt bestond. De door de Raad gekozen omschrijving had derhalve ten doel noch tot gevolg, handelaren die van vergelijkbare behoeften hadden doen blijken, te benadelen.
Voorts is er in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden, dat de Raad, door de chemische samenstelling van de garens — „geheel van polyglycolzuur” — als maatstaf te kiezen of, te behouden, zijn bevoegdheid heeft misbruikt of de economische situatie kennelijk verkeerd heeft beoordeeld.
Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat bij onderzoek van de gestelde vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80, voor wat de betrokken schorsing betreft, kunnen aantasten.
De derde vraag, die gesteld is voor het geval dat de tweede vraag bevestigend zou worden beantwoord, heeft hiermee haar belang verloren.
Kosten
De kosten door de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
uitspraak doende over de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 29 januari 1985 gestelde vragen,
verklaart voor recht:
-
De omschrijving „garens, geheel van polyglycolzuur” ex post 51.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief, vervat in de verordeningen van de Raad nrs. 1162/79 van 12 juni 1979 en 1481/80 van 9 juni 1980, omvat geen garens die zowel uit polyglycolzuur als uit melkzuur bestaan, ook wanneer het aandeel van 10% melkzuur geen invloed heeft op de eigenschappen en het gebruik van die produkten.
-
Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van de verordeningen nrs. 1162/79 en 1481/80, voor wat de betrokken schorsing betreft, kunnen aantasten.
Everling
Galmot
Kakouris
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 maart 1986.
De griffier
P. Heim
De president van de Derde kamer
U. Everling