Home

Hof van Justitie EU 15-12-1987 ECLI:EU:C:1987:548

Hof van Justitie EU 15-12-1987 ECLI:EU:C:1987:548

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
15 december 1987

Uitspraak

Arrest van het Hof

15 december 1987(*)

In zaak 328/85,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Hamburg, in het aldaar aanhangig geding tussen

Deutsche Babcock Handel GmbH

en

Hauptzollamt Lübeck-Ost,

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. Bosco, kamerpresident, waarnemend voor de president, O. Due en J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresidenten, T. Koopmans, U. Everling, K. Bahlmann, Y. Galmot, C. Kakouris, R. Joliet, T. F. O'Higgins en F. Schockweiler, rechters,

advocaatgeneraal: Sir Gordon Slynn

griffier: B. Pastor, administrateur

  1. gelet op de opmerkingen ingediend door:

    • Deutsche Babcock Handel GmbH, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door B. Kamprad, advocaat,

    • Hauptzollamt Lübeck-Ost, verweerder in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door zijn directeur,

    • Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Sack, lid van haar juridische dienst,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 12 februari 1987,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 7 april 1987,

het navolgende

Arrest

1 Bij beschikking van 14 oktober 1985, ingekomen ten Hove op 6 november daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Hamburg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB 1979, L 175, blz. 1).

2 De vragen zijn gerezen in een bij deze rechterlijke instantie aanhangig geding tussen Deutsche Babcock Handel GmbH (hierna: Deutsche Babcock), een onderneming die in staalprodukten handelt, en het Hauptzollamt Lübeck-Ost. Deutsche Babcock vordert krachtens artikel 2, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 1430/79 terugbetaling van de douanerechten die zij bij de invoer van staalplaten uit Polen en Hongarije in de Duitse Bondsrepubliek heeft betaald. Daar zij bij de aangifte van de douanewaarde enkel de brutoprijs had opgegeven, hoewel zij in werkelijkheid met haar leveranciers overeengekomen omzetvergoedingen had gekregen, was zij douanerechten verschuldigd over de brutoprijs en niet over deze prijs verminderd met de quantumkortingen.

3 Artikel 2, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1430/79 luidt:

„Tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten wordt overgegaan indien ten genoegen van de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld dat het geboekte bedrag van deze rechten:

  • ...

  • om welke reden dan ook hoger is dan het bedrag dat wettelijk mocht worden geïnd.”

4 Van oordeel dat de procedure vragen met betrekking tot de uitlegging van het gemeenschapsrecht deed rijzen, heeft het Finanzgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

  1. Is verordening nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1672/82 van de Raad van 24 juni 1982, rechtstreeks toepasselijk op goederen die onder het EGKS-Verdrag vallen ?

  2. Zo niet: kan het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening nr. 1430/79 worden verzocht, wanneer deze verordening slechts krachtens een nationale toepasselijkverklaring in de rechtsorde van een Lid-Staat gelding heeft ?

  3. Indien het Hof van Justitie zich bevoegd acht om verordening nr. 1430/79 in het onderhavige geval uit te leggen:

    Moet bij de toepassing van artikel 2, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1430/79 een voorbehoud worden gemaakt op grond van het algemene rechtsbeginsel van de goede trouw, in dier voege dat terugbetaling van invoerrechten uitgesloten is, wanneer degene die de invoerrechten verschuldigd is bij de inklaring van de goederen een hogere prijs heeft aangegeven dan hij met inaanmerkingneming van kortingen en omzetvergoedingen in feite verschuldigd was, zulks met het doel, inklaring mogelijk te maken op basis van een invoervergunning die kortingen respectievelijk omzetvergoedingen uitsloot, maar anderzijds de invoervergunning ook zou zijn afgegeven indien in de aanvraag melding was gemaakt van die kortingen respectievelijk omzetvergoedingen ?”

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

6 Met de eerste vraag wenst het Finanzgericht in wezen te vernemen, of verordening nr. 1430/79 van toepassing is op goederen die onder het EGKS-Verdrag vallen.

7 Dienaangaande zij allereerst opgemerkt, dat de bepalingen van de verordening geen onderscheid maken naar gelang de betrokken goederen al dan niet onder het EGKS-Verdrag vallen. Evenwel dient in aanmerking te worden genomen, dat de verordening enkel op de grondslag van het EEG-Verdrag, met name de artikelen 43 en 235, is vastgesteld.

8 De vraag rijst dus of verordening nr. 1430/79 toepassing kan vinden op goederen die onder het EGKS-Verdrag vallen, hoewel in de verordening het EEG-Verdrag en niet het EGKS-Verdrag als rechtsgrondslag wordt genoemd.

9 In dit verband moet erop worden gewezen dat het EEG-Verdrag, anders dan het EGKS-Verdrag, niet slechts geldt voor bepaalde goederen, die het materiële toepassingsgebied ervan beperken.

10 Volgens artikel 232, lid 1, EEG-Verdrag brengen de bepalingen van dit Verdrag geen wijziging in die van het EGKS-Verdrag, met name wat betreft de rechten en verplichtingen der Lid-Staten, de bevoegdheid der instellingen van die Gemeenschap en de in dat Verdrag gestelde regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal. Reeds op grond van de bewoordingen van deze bepaling moet zij aldus worden uitgelegd, dat voor zover bepaalde vraagstukken niet worden geregeld door bepalingen van het EGKS-Verdrag of op basis daarvan vastgestelde voorschriften, het EEG-Verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde bepalingen toepassing kunnen vinden op produkten die onder het EGKS-Verdrag vallen.

11 Derhalve moet worden nagegaan, of vraagstukken die in verordening nr. 1430/79 aan de orde komen, worden geregeld in bepalingen van het EGKS-Verdrag of ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften.

12 Verordening nr. 1430/79 heeft betrekking op een materie — de terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten — die niet is geregeld in bepalingen van het EGKS-Verdrag zelf, noch in bepalingen die op grond van dit Verdrag zijn vastgesteld. Inzonderheid artikel 72 EGKS-Verdrag, dat de douanerechten behandelt, ruimt de Raad enkel de bevoegdheid in om minimum- en maximumtarieven vast te stellen en laat het aan iedere individuele Lid-Staat over, binnen de aldus vastgestelde grenzen de tarieven te bepalen volgens de in zijn douanerecht voorziene procedure. Daaruit volgt, dat de heffing en de terugbetaling van douanerechten evenmin in het EGKS-Verdrag zijn geregeld.

13 Bij gebreke van bijzondere bepalingen verzetten bijgevolg noch het EGKS-Verdrag noch de op grond van dit Verdrag vastgestelde uitvoeringsbepalingen zich tegen de toepassing van verordening nr. 1430/79.

14 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 1430/79 van toepassing is op goederen die onder het EGKS-Verdrag vallen.

15 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

De derde vraag

16 Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter in hoofdzaak te vernemen, of artikel 2, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1430/79 van toepassing is, wanneer degene die de invoerrechten verschuldigd is, bij de inklaring van de goederen een hogere prijs heeft aangegeven dan hij met inaanmerkingneming van kortingen en omzetvergoedingen in werkelijkheid verschuldigd was, en het opgeven van de hogere prijs tot doel had, inklaring mogelijk te maken op basis van een invoervergunning die geen kortingen en omzetvergoedingen vermeldde.

17 Blijkens de tweede overweging van de litigieuze verordening voorziet artikel 2, lid 1, tweede streepje, in terugbetaling of kwijtschelding voor gevallen waarin het bedrag van de betaalde invoerrechten of van de invoerrechten waarvan de betaling is uitgesteld, hoger is dan hetgeen wettelijk verschuldigd is, hetzij doordat een reken- of schrijffout is gemaakt, hetzij doordat onjuiste of onvolledige heffingsgrondslagen in aanmerking zijn genomen, met name voor wat betreft de soort, de waarde of de oorsprong die voor het bepalen van dit bedrag in aanmerking zijn genomen.

18 Hieruit volgt, dat deze bepaling in gevallen van vergissing moet worden toegepast. Zij kan geen toepassing vinden om terugbetaling van douanerechten mogelijk te maken wanneer iemand in zijn vergunningaanvraag opzettelijk valse aangifte doet met betrekking tot de prijzen der goederen, zodat een hoger douanerecht wordt vastgesteld dan hij had moeten betalen.

19 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat artikel 2, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1430/79 niet van toepassing is wanneer degene die de invoerrechten verschuldigd is, bij de inklaring van de goederen een hogere prijs heeft aangegeven dan hij, rekening houdend met door hem genoten kortingen en omzetvergoedingen, in werkelijkheid verschuldigd was, en het opgeven van de hogere prijs tot doel had, inklaring mogelijk te maken op basis van een vergunning waarin van kortingen en omzetvergoedingen geen melding werd gemaakt.

Kosten

20 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Hamburg bij beschikking van 14 oktober 1985 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. Verordening nr. 1430/79 is van toepassing op goederen die onder het EGKS-Verdrag vallen.

  2. Artikel 2, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1430/79 is niet van toepassing wanneer degene die de invoerrechten verschuldigd is, bij de inklaring van de goederen een hogere prijs heeft aangegeven dan hij, rekening houdend met door hem genoten kortingen en omzetvergoedingen, in werkelijkheid verschuldigd was, en het opgeven van de hogere prijs tot doel had, inklaring mogelijk te maken op basis van een vergunning waarin van kortingen en omzetvergoedingen geen melding werd gemaakt.

Bosco

Due

Moitinho de Almeida

Koopmans

Everling

Bahlmann

Galmot

Kakouris

Joliét

O'Higgins

Schockweiler

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 december 1987.

De griffier

P. Heim

De president

A. J. Mackenzie Stuart