Hof van Justitie EU 22-02-1989 ECLI:EU:C:1989:77
Hof van Justitie EU 22-02-1989 ECLI:EU:C:1989:77
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 22 februari 1989
Uitspraak
Arrest van het Hof
22 februari 1989(*)
In de gevoegde zaken 92 en 93/87,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Forman en J. Sack, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Luxemburg,
verzoekster, tegenFranse Republiek (zaak 92/87), vertegenwoordigd door E. Belliard, onderdirecteur economisch recht bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en door C. Chavance, hoofdbestuursattaché bij dit ministerie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, 9, boulevard du Prince-Henri,
en
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (zaak 93/87), vertegenwoordigd door S. J. Hay, als gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, 14, boulevard Roosevelt,
verweerders,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, R. Joliét, T. F. O'Higgins, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, rechters,
advocaat-generaal: W. Van Gerven
griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 13 oktober 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 december 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschriften neergelegd ter griffie van het Hof op 25 maart 1987, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag twee beroepen ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Franse Republiek (zaak 92/87) en het Verenigd Koninkrijk (zaak 93/87) de krachtens het EEG-Verdrag op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen door monetair compenserende bedragen (hierna: mcb's) niet in te vorderen en als eigen middelen ter beschikking van de Commissie te stellen, hetgeen bij een transactie in het kader van het driehoeksverkeer actieve veredeling voor de betrokken deelnemers aan het economisch verkeer zou hebben geleid tot een ongerechtvaardigd voordeel op het gebied van de vrijstelling van communautaire heffingen.
2 Dat ongerechtvaardigd voordeel vloeide volgens de Commissie voort uit het gezamenlijk optreden van de Compagnie française commerciale et financière (CFCF), gevestigd te Parijs, en de Britse vennootschap Rank Hovis, om in 1981 met een beroep op de destijds geldende regeling actieve veredeling door de nationale autoriteiten te worden gemachtigd om zachte tarwe uit Canada zonder invoerrecht in Groot-Brittannië in te voeren en de overeenkomstige hoeveelheid meel zonder uitvoerrestitutie vanuit Frankrijk naar derde landen uit te voeren.
3 Richtlijn 69/73 van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling „actieve veredeling” (PB 1969, L 58, blz. 1) machtigt de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, toe te staan dat uit derde landen afkomstige goederen in de Gemeenschap worden ingevoerd met vrijstelling van douanerechten, heffingen van gelijke werking of landbouwheffingen, wanneer deze goederen bestemd zijn om in de vorm van veredelingsprodukten te worden wederuitgevoerd na binnen de Gemeenschap te zijn bewerkt.
4 Artikel 24 van dezelfde richtlijn voorziet in een regeling equivalentieverkeer, volgens welke de bevoegde autoriteiten, wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen, als veredelingsprodukten kunnen aanmerken, produkten die zijn verkregen door behandeling van goederen van dezelfde soort, van dezelfde hoedanigheid en met dezelfde technische kenmerken als de ingevoerde goederen.
5 Voorts bepaalt artikel 25 van genoemde richtlijn dat, ingeval equivalentieverkeer wordt toegestaan, de als veredelingsprodukten aangemerkte produkten kunnen worden uitgevoerd alvorens goederen worden ingevoerd waarvoor gebruikmaking van de regeling „actieve veredeling” is toegestaan. In artikel 11 van richtlijn 75/349 van de Commissie van 26 mei 1975 betreffende nadere regelen voor het equivalentieverkeer en de voorafgaande uitvoer in het kader van de regeling „actieve veredeling” (PB 1975, L 156, biz. 25) wordt evenwel bepaald, dat in geval van voorafgaande uitvoer „de invoer van de invoergoederen alleen kan geschieden door of voor rekening van de vergunninghouder van de voorafgaande uitvoer”.
6 Ten slotte bepaalt artikel 4 van richtlijn 75/349:
„De bevoegde autoriteiten wijzen het gebruik maken van het equivalentieverkeer of de voorafgaande uitvoer af indien dit een ongerechtvaardigd voordeel tot gevolg zou hebben ten aanzien van de vrijstelling van douanerechten, heffingen van gelijke werking, landbouwheffingen en andere heffingen, welke in het kader van het algemeen landbouwbeleid of van de op artikel 235 van het Verdrag van toepassing zijnde specifieke regeling voor bepaalde goederen die uit de verwerking van landboirwprodukten verkregen worden, voorzien zijn.”
7 Het bijzondere van de door CFCF en Rank Hovis voorgenomen actieve veredeling was, dat zij in driehoeksverkeer zou plaatsvinden, aangezien de uitvoer en de invoer in twee verschillende Lid-Staten door twee verschillende ondernemingen zouden geschieden. De vraag rees dan ook, op welke wijze aan de bepalingen van artikel 11 van richtlijn 75/349 kon worden voldaan. In die omstandigheden raadpleegden de Franse en de Britse bevoegde autoriteiten de Commissie omtrent de te volgen procedure.
8 De procedure voor de voorafgaande uitvoer van veredelingsprodukten in het kader van de regeling actieve veredeling uit de ene Lid-Staat en de invoer van invoergoederen in een andere Lid-Staat werd door de Commissie uiteengezet tijdens een op 12 juni 1981 te Brussel gehouden vergadering met de nationale autoriteiten, en vervolgens bevestigd in document SUD/833/81, dat aan de Franse en Britse autoriteiten ter kennis is gebracht. Met betrekking tot genoemd artikel 11 vermeldde dit document:
„Deze bepaling heeft ten doel, een band tot stand te brengen tussen importeur en exporteur/bewerker. Indien de bewerker en de importeur verschillende personen zijn, hetzij in dezelfde, hetzij elk in een andere Lid-Staat gevestigd, kan deze band tot stand komen door het oprichten van een tijdelijke associatie (civielrechtelijke vereniging) die dan houder wordt van de vergunning van actieve veredeling.
In dergelijke gevallen kan de bijgaand voorgestelde procedure worden gevolgd.
Deze beginselen kunnen worden opgenomen in een herziening van richtlijn 75/349/EEG.”
Het document formuleerde daarna nog andere in acht te nemen procedureregels.
9 Dientengevolge richtten CFCF en Rank Hovis een „groupement d'intérêt économique” (GIE) naar Frans recht op, Minoran geheten, waaraan de Franse autoriteiten op 21 oktober 1981 met instemming van de Britse autoriteiten vergunning verleenden om tot de voorgenomen transactie over te gaan. Op naam van de GIE Minoran importeerde Rank Hovis de zachte tarwe uit Canada in het Verenigd Koninkrijk met vrijstelling van heffingen en CFCF exporteerde het meel uit Frankrijk naar derde landen zonder aanspraak te maken op restituties.
10 Een op 9 augustus 1982 aan de GIE Minoran verleende tweede vergunning van dezelfde aard werd op 30 september 1982 door de Franse autoriteiten ingetrokken, omdat de Commissie bij telexbericht van 22 september 1982 had tegengeworpen dat dergelijke vergunningen een ongerechtvaardigd voordeel in de zin van artikel 4 van richtlijn 75/349 opleverden voor zover de transacties in het driehoeksverkeer van mcb's waren vrijgesteld.
11 Op grond van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB 1979, L 197, blz. 1) verzocht de Commissie elk van beide verweerders vervolgens, jegens de onder zijn controle vallende onderneming over te gaan tot invordering van de mcb's die volgens die instelling in het kader van de verrichte transactie hadden moeten worden betaald. Verweerders betwistten het ontstaan van een douaneschuld en de verplichting tot invordering daarvan, waarna de Commissie tegen elk van beide een procedure krachtens artikel 169 EEG-Verdrag inleidde.
12 Voor een nadere uiteenzetting van de relevante regeling, de antecedenten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
13 Tot staving van haar twee beroepen stelt de Commissie, zakelijk weergegeven, dat de vergunning voor de transactie in driehoeksverkeer heeft geleid tot een ongerechtvaardigd voordeel in de zin van artikel 4 van richtlijn 75/349, daar het betrokken voordeel niet voortvloeide uit de normale toepassing van de regeling actieve veredeling. Die transactie heeft het de deelnemers namelijk mogelijk gemaakt de betaling te ontgaan van de Franse negatieve mcb's (zaak 92/87) en van de Britse positieve mcb's (zaak 93/87), die zonder deze transactie in driehoeksverkeer hadden moeten worden betaald uit hoofde van de overbrenging van de tarwe van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk. De vergunning voor die transactie was derhalve nietig.
14 De Commissie erkent, dat het ongerechtvaardigd voordeel als zodanig niet het voorwerp van een invordering kan vormen, aangezien er tussen beide Lid-Staten geen handelstransactie heeft plaatsgevonden. De nietigheid van de vergunning brengt evenwel de verplichting mee tot invordering van de normaal voor de import en export van landbouwprodukten vastgestelde heffingen, daaronder begrepen dus ook de extracommunautaire mcb's voor de export van het Franse meel naar derde landen (zaak 92/87) en voor de import van de Canadese tarwe in het Verenigd Koninkrijk (zaak 93/87). Billijkheidshalve vordert de Commissie evenwel slechts navordering van de extracommunautaire mcb's.
15 Ten slotte kan volgens de Commissie geen beroep worden gedaan op artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, dat de bevoegde autoriteiten toestaat af te zien van navordering ten aanzien van een belastingschuldige te goeder trouw, op grond dat de twee belanghebbende ondernemingen de vergissing van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs hadden kunnen ontdekken.
16 Verweerders werpen met name tegen, dat de omschrijving van het begrip ongerechtvaardigd voordeel des te moeilijker is, nu de regeling actieve veredeling juist naar haar aard aan de deelnemers aan het economische verkeer voordelen wil bieden door hen in staat te stellen in te spelen op de verschillen in hoogte tussen de heffingen en de restituties. Voorts leidt de redenering van de Commissie tot het toepassen van heffingen zonder duidelijke en nauwkeurige rechtsgrondslag, nu de destijds toepasselijke regeling, anders dan de sindsdien vastgestelde bepalingen, geen nadere regels bevat voor de toepassing van de mcb's in het kader van het driehoeksverkeer. Ten slotte pleit de omstandigheid dat de Commissie, na te zijn geraadpleegd, niet heeft gepreciseerd dat dergelijke transacties niet zijn toegestaan ingeval mcb's verschuldigd zijn, tegen het argument dat de ondernemingen de rechtsdwaling bij het verlenen van de vergunning voor de transactie in driehoeksverkeer hadden moeten ontdekken.
17 De beroepen kunnen slechts slagen indien verzoekster aannemelijk maakt, dat verweerders bij het verlenen van de vergunning voor de transactie in driehoeksverkeer hadden moeten vaststellen, dat die transactie een fictieve overbrenging van tarwe van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk inhield, die aanleiding zou geven tot heffing van intracommunautaire mcb's, waarvan de niet-betaling een ongerechtvaardigd voordeel in de zin van artikel 4 van richtlijn 75/349 vormt, doordat dit voordeel niet uit de normale toepassing van de regeling actieve veredeling voortvloeit.
18 Er zij aan herinnerd, dat het gezamenlijk verzoek van CFCF en Rank Hovis erop was gericht toepassing te verkrijgen van de regeling actieve veredeling, inhoudende vrijstelling van rechten bij invoer en uitvoer wanneer één van beide ondernemingen zou overgaan tot voorafgaande uitvoer van veredelingsprodukten uit de ene Lid-Staat, terwijl de andere onderneming de invoergoederen in een andere Lid-Staat zou invoeren.
19 Daar de Commissie in haar document SUD/833/81 op verzoek van de Franse en Britse autoriteiten de te volgen procedure voor de toepassing van de bepalingen van richtlijn 75/349 op dergelijke transacties in driehoeksverkeer heeft uiteengezet, was zij blijkbaar van mening dat die transacties in het kader van een dergelijke procedure toelaatbaar waren.
20 De Commissie had dat standpunt evenwel niet kunnen innemen, indien de transacties in driehoeksverkeer, zoals zij thans stelt, moesten worden geacht een fictieve overbrenging van goederen tussen de betrokken Lid-Staten in te houden, die aanleiding zou geven tot heffing van intracommunautaire mcb's, waarvan de niet-betaling een voordeel zou opleveren dat ongerechtvaardigd is omdat het niet voortvloeit uit de normale toepassing van de regeling actieve veredeling.
21 Bijgevolg kan de Commissie, omdat zij op het tijdstip dat zij door de nationale autoriteiten werd geraadpleegd, de mogelijke heffing van mcb's niet onder ogen heeft gezien, verweerders niet verwijten een dergelijke mogelijkheid niet te hebben voorzien.
22 Voorts zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof (cf. het arrest van 9 juli 1981, zaak 169/80, Gondrand, Jurispr. 1981, blz. 1931) het beginsel van rechtszekerheid eist, dat een regeling waarbij aan de belastingplichtige lasten worden opgelegd, duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de belastingplichtige ondubbelzinnig zijn rechten en verplichtingen kan kennen en dienovereenkomstig zijn beschikkingen kan treffen.
23 De Franse en Britse autoriteiten beschikten evenwel op het tijdstip dat zij de Commissie raadpleegden, en bij het verlenen van de litigieuze vergunning voor de actieve veredeling, niet over duidelijk en nauwkeurig omschreven regels voor het vorderen van de intracommunautaire mcb's uit hoofde van de fictieve overbrenging van tarwe die de onderhavige transactie in driehoeksverkeer tussen de twee betrokken Lid-Staten inhield.
24 Het is immers eerst een hele tijd na het verlenen van de litigieuze vergunning, dat in artikel 37 van verordening nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling (PB 1986, L 351, blz. 1) uitdrukkelijk werd bepaald, dat de mcb's in het kader van een transactie van actieve veredeling in driehoeksverkeer onder dezelfde voorwaarden worden toegepast als wanneer de invoergoederen door de exporteur van de veredelingsprodukten waren verzonden van de Lid-Staat van uitvoer naar de Lid-Staat van invoer.
25 In die omstandigheden heeft de Commissie niet aannemelijk gemaakt, dat verweerders destijds hadden moeten vaststellen dat de voorgenomen transactie in driehoeksverkeer een fictieve overbrenging van tarwe van Frankrijk naar het Verenigd Koninkrijk en uit dien hoofde de heffing van intracommunautaire mcb's inhield en dat zij derhalve hadden moeten voorzien dat de gevraagde vergunning moest worden geweigerd op grond dat de betrokken ondernemingen door het ontwijken van die mcb's een ongerechtvaardigd voordeel zouden verkrijgen.
26 Mitsdien betekent het niet invorderen en als eigen middelen ter beschikking van de Commissie stellen van de mcb's niet, dat verweerders hun verplichtingen niet zijn nagekomen.
27 Uit het voorgaande volgt, dat niet behoeft te worden onderzocht of verweerders zich in casu kunnen beroepen op artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, dat de bevoegde autoriteiten toestaat af te zien van navordering ten aanzien van belastingschuldigen te goeder trouw.
28 De beroepen van de Commissie moeten derhalve worden verworpen.
Kosten
29 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover zulks is gevorderd.
30 Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld dient zij in de kosten te worden verwezen.
31 Daar het Verenigd Koninkrijk, maar niet de Franse Republiek, overeenkomstig genoemd artikel heeft gevorderd verzoekster in de kosten te verwijzen, dient laatstgenoemde slechts te worden verwezen in de door het Verenigd Koninkrijk gemaakte kosten.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende:
-
Verwerpt de beroepen.
-
Verwijst de Commissie in de kosten van het Verenigd Koninkrijk.
-
Verstaat dat de Franse Republiek haar eigen kosten zal dragen.
Due
Joliét
O'Higgins
Slynn
Mancini
Schockweiler
Moitinho de Almeida
Rodríguez Iglesias
Zuleeg
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 februari 1989.
De griffier
J.-G. Giraud
De president
O. Due