Home

Hof van Justitie EU 18-04-1991 ECLI:EU:C:1991:158

Hof van Justitie EU 18-04-1991 ECLI:EU:C:1991:158

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
18 april 1991

Uitspraak

Arrest van het Hof (Eerste kamer)

18 april 1991(*)

In zaak C-324/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

Nordgetränke GmbH & Co. Kg, te Hamburg (Bondsrepubiek Duitsland),

en

Hauptzollamt Hamburg-Ericus,

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresident, Sir Gordon Slynn en R. Joliét, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon,

griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier,

  1. gelet op de opmerkingen ingediend door:

    • de vennootschap Nordgetränke, vertegenwoordigd door M. Jahnke, advocaat te Hamburg,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Sack en door R. Kubicki, ambtenaar van het Ministerie van Justitie van de Bondsrepubliek Duitsland, ter beschikking gesteld van de juridische dienst van de Commissie in het kader van een uitwisselingsprogramma met nationale ambtenaren, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de vennootschap Nordgetränke en van de Commissie ter terechtzitting van 14 november 1990,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 15 januari 1991,

het navolgende

Arrest

Bij beschikking van 7 september 1989, ingekomen ten Hove op 23 oktober daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 3333/83 van de Raad van 4 november 1983 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1983, L 313, blz. 1).

Die vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Nordgetränke GmbH & Co. KG (hierna: „Nordgetränke”) en het Hauptzollamt Hamburg-Ericus (hierna: „Hauptzollamt”) over de tariefindeling van onder vacuüm geconcentreerde abrikozenpuree.

In januari 1984 voerde Nordgetränke abrikozenpuree uit Argentinië in. Deze puree was verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en vervolgens gedurende maximaal 30 seconden in een concentrator onder vacuüm aan de kook te brengen. Deze behandeling heeft tot doel, het water in het produkt gedeeltelijk te verdampen, zodat het volume ervan kleiner wordt en het gemakkelijker kan worden vervoerd.

Aanvankelijk deelde het Hauptzollamt het produkt in onder post 20.06 van het gemeenschappelijk douanetarief, „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten, ook indien met toegevoegde suiker of alcohol”. Deze indeling leidde in het onderhavige geval tot heffing van een invoerrecht van 22% en van een aanvullend invoerrecht op suiker volgens een forfaitair tarief van 2%.

Bij wijzigingsbeschikking van 20 maart 1984 deelde het Hauptzollamt de abrikozenpuree vervolgens in onder post 20.05, „jam, gelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker”. Aangezien ingevolge deze nieuwe tariefindeling een invoerrecht van 30% en een aanvullend invoerrecht op suiker moesten worden geheven, ging het Hauptzollamt over tot navordering van de alsnog verschuldigde bedragen.

Nordgetränke diende bij het Hauptzollamt een bezwaarschrift tegen deze indeling in. Nadat dit was afgewezen, ging zij in beroep bij het Finanzgericht, dat de opvatting van het Hauptzollamt bevestigde. Daarop wendde Nordgetränke zich in „Revision” tot het Bundesfinanzhof, dat besloot de behandeling van de zaak te schorsen in afwachting van een uitspraak van het Hof over de volgende prejudiciële vragen :

  1. Moet het gemeenschappelijk douanetarief (1984) aldus worden uitgelegd, dat abrikozenpuree die is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en vervolgens in een concentrator onder vacuüm maximaal 30 seconden aan de kook te brengen, als een door koken verkregen vruchtenmoes onder tariefpost 20.05 C moet worden ingedeeld?

  2. Zo nee:

    Volgt dan uit de uitlegging van het douanetarief, dat de hiervoor bedoelde produkten als ‚op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten’ onder tariefpost 20.06 B moeten worden ingedeeld?

  3. Zo nee:

    Onder welke andere tariefpost moet de waar dan worden ingedeeld?”

Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

Voor het antwoord op de eerste vraag moet er allereerst op worden gewezen, dat een behandeling waarbij de temperatuur van een produkt middels een concentratieprocédé onder vacuüm dusdanig wordt verhoogd, dat gedurende ongeveer 30 seconden het kookpunt wordt bereikt, niet kan worden gelijkgesteld met koken in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief. Onder „koken” zijn namelijk enkel die warmtebehandelingen te verstaan die tot een verandering van de sensoriële en chemische eigenschappen van het produkt leiden. Een dergelijke verandering heeft bij het produkt waarom het in het hoofdgeding gaat, niet plaatsgevonden. Door het toegepaste procédé is enkel het watergehalte van de puree verlaagd en het verkregen produkt is naar zijn aard identiek met het basisprodukt.

Vervolgens moet worden opgemerkt dat het produkt, aangezien het reeds in pureevorm bestond vóórdat het aan het concentratieprocédé onder vacuüm werd onderworpen, niet kan worden beschouwd als te zijn „verkregen” door koken, zoals post 20.05 verlangt. Het gebruik van het woord „verkregen” onderstelt eveneens een verandering van de toestand van het produkt, dat aan het einde van het toegepaste kookprocédé de vorm van een puree moet vertonen.

Op de eerste vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat het gemeenschappelijk douanetarief aldus moet worden uitgelegd, dat abrikozenpuree die is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en in een concentrator onder vacuüm gedurende ten hoogste 30 seconden aan de kook te brengen, niet is te beschouwen als een door koken verkregen vruchtenmoes van post 20.05.

De tweede vraag

Voor het antwoord op de tweede vraag moet worden opgemerkt, dat post 20.06 een restpost is voor bereidingen van vruchten die niet onder een eerder in het gemeenschappelijk douanetarief genoemde post vallen.

Dit is het geval met de in geding zijnde abrikozenpuree : deze bezit immers niet de kenmerken die verlangd worden van de in hoofdstuk 8 bedoelde produkten: „fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen”, noch die welke zijn omschreven onder de posten van hoofdstuk 20 die aan post 20.06 voorafgaan.

Op de tweede vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat uit de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief volgt, dat de beschreven produkten zijn te beschouwen als „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten” van post 20.06.

De derde vraag

Gelet op het antwoord op de tweede vraag, kan beantwoording van de derde vraag achterwege blijven.

Kosten

De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 7 september 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. Het gemeenschappelijk douanetarief moet aldus worden uitgelegd, dat abrikozenpuree die is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en in een concentrator onder vacuüm gedurende ten hoogste 30 seconden aan de kook te brengen, niet is te beschouwen als een door koken verkregen vruchtenmoes van post 20.05.

  2. Uit de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief volgt, dat de beschreven produkten zijn te beschouwen als „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten” van post 20.06.

Rodríguez Iglesias

Slynn

Joliét

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 april 1991.

De griffier

J.-G. Giraud

De president van de Eerste kamer

G. C. Rodríguez Iglesias