Hof van Justitie EU 26-02-1992 ECLI:EU:C:1992:92
Hof van Justitie EU 26-02-1992 ECLI:EU:C:1992:92
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 26 februari 1992
Uitspraak
Arrest van het Hof
26 februari 1992(*)
In zaak C-280/90,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van het Landgericht Köln, in het aldaar aanhangig geding tussen
E. Hacker
enEuro-Relais GmbH,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco, M. Zuleeg en J. L. Murray, rechters,
advocaatgeneraal: M. Darmon
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
Euro-Relais, vertegenwoordigd door H. Kühn en V. Jäger, advocaten te Keulen,
-
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Kaya Esq. van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Etienne en P. van Nuffel, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door W.-D. Krause-Ablass, advocaat te Düsseldorf,
-
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Euro-Relais, vertegenwoordigd door J. Sturm, advocaat te Gelsenkirchen, de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Pirrung, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigde, en de Commissie ter terechtzitting van 15 oktober 1991,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 10 december 1991,
het navolgende
Arrest
Bij beschikking van 28 juni 1980, ingekomen ten Hove op 14 september daaraanvolgend, heeft het Landgericht Köln krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „het Executieverdrag”), twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 16, punt 1, Executieverdrag.
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Hacker (hierna: „verzoekster”), woonachtig in de Bondsrepubliek Duitsland, en Euro-Relais GmbH (hierna: „verweerster”), een in de Bondsrepubliek Duitsland gevestigde professionele reisorganisator die reclame maakt door middel van prospectussen. Het geding betreft een als „huurovereenkomst” aangeduide overeenkomst, die op 5 april 1989 eveneens in de Bondsrepubliek Duitsland tussen partijen werd gesloten.
Bij deze overeenkomst verbond verweerster zich ertoe om verzoekster en zes medereizigers gedurende de periode van 29 juli tot 12 augustus 1989 tegen betaling een op Ameland in Nederland gelegen, haar niet in eigendom toebehorende vakantiewoning ter beschikking te stellen, en tegen een extra vergoeding verzoeksters overtocht naar Ameland te reserveren, met dien verstande dat de overtocht zelf door verzoekster apart met de veerdienstexploitant moest worden afgerekend.
Volgens verzoekster was de oppervlakte van de vakantiewoning kleiner dan in de prospectus van verweerster was vermeld. Om deze reden zag zij zich genoodzaakt, eerst een extra kamer te huren en vervolgens haar vakantie in te korten. Voor het Amtsgericht Köln vorderde zij vermindering van de reissom, schadevergoeding voor de huur van een extra kamer en schadevergoeding wegens gederfde vakantievreugde.
Nadat het Amtsgericht haar vordering had afgewezen, stelde verzoekster beroep in bij het Landgericht Köln dat, van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van artikel 16, punt 1, Executieverdrag, besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
Is er sprake van een huurovereenkomst in de zin van artikel 16, punt 1, Executieverdrag, wanneer een reisorganisator en een cliënt, die beiden hun zetel respectievelijk woonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland hebben, in de Bondsrepubliek Duitsland een overeenkomst sluiten, waarbij de reisorganisator zich ertoe verbindt, de cliënt voor enkele weken een in Nederland gelegen vakantiewoning, die geen eigendom van de reisorganisator is, ter beschikking te stellen en de reservering van de overtocht te verzorgen ?
Zo ja: is artikel 16, punt 1, Executieverdrag dan eveneens van toepassing op vorderingen waarmee de cliënt jegens de reisorganisator de navolgende aanspraken geldend maakt:
prijsvermindering wegens een gesteld gebrek van de vakantiewoning;
schadevergoeding omdat, wegens een gesteld gebrek van de vakantiewoning, een extra kamer moest worden gehuurd;
schadevergoeding wegens een bedorven vakantie ?”
Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De eerste vraag
Artikel 16 Executieverdrag luidde ten tijde van het ontstaan van het geschil als volgt:
„Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:
ten aanzien van zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de verdragsluitende staat waar het onroerend goed gelegen is;
(...)”
Zoals het Hof in zijn arrest van 15 januari 1985 (zaak 241/83, Rosier, Jurispr. 1985, blz. 99, r. o. 19) heeft verklaard, vindt de uitsluitende bevoegdheid die artikel 16, punt 1, toekent aan de gerechten van de verdragsluitende staat waar het onroerend goed is gelegen, zijn bestaansreden in de nauwe band van huur en pacht van onroerend goed met de rechtsregels inzake onroerend goed en de __ meestal dwingende — voorschriften inzake het gebruik daarvan, zoals de wettelijke regelingen betreffende het toezicht op de huur- en pachtprijzen en de bescherming van rechten van huurders en pachters.
In hetzelfde arrest verklaarde het Hof eveneens, dat artikel 16, punt 1, een rationele bevoegdheidsverdeling beoogt tot stand te brengen, door de voorkeur te geven aan het gerecht dat zijn bevoegdheid ontleent aan het feit dat het zich in de nabijheid bevindt van de plaats waar het onroerend goed is gelegen, omdat dit gerecht het best in staat is om rechtstreeks kennis te nemen van de feitelijke omstandigheden die verband houden met de sluiting en de uitvoering van overeenkomsten betreffende huur en pacht van onroerend goed (r. o. 20).
Op grond van deze overwegingen besliste het Hof, dat de betrokken bepaling van toepassing is op elke overeenkomst inzake huur en verhuur van onroerend goed, ongeacht de bijzondere kenmerken van die overeenkomst (r. o. 24).
In een eerder arrest (van 14 december 1977, zaak 73/77, Sanders, Jurispr. 1977, blz. 2383, r. o. 15 en 16) had het Hof echter anderzijds beslist, dat dergelijke overwegingen weliswaar verklaren waarom ter zake van de huur van onroerende goederen in eigenlijke zin een uitsluitende bevoegdheid is toegekend aan de gerechten van het land waar het onroerend goed is gelegen, maar dat zij niet gelden wanneer de overeenkomst in hoofdzaak betrekking heeft op een onderwerp van andere aard.
Volgens hetzelfde arrest heeft de toekenning, in het belang van de goede rechtsbedeling, van een uitsluitende bevoegdheid aan de gerechten van een verdragsluitende staat in het kader van artikel 16 Executieverdrag bovendien tot gevolg, dat partijen worden beroofd van de forumkeuze die hun anders zou toekomen, en dat zij in bepaalde gevallen worden gedaagd voor een rechter die ten aanzien van geen hunner de eigen rechter van de woonplaats is (r. o. 17). Deze overweging brengt ertoe, de bepalingen van artikel 16 niet uit te leggen in een ruimere zin dan hun oogmerk verlangt (r. o. 18).
Op basis van deze overwegingen kwam het Hof tot de slotsom, dat artikel 16, punt 1, niet van toepassing is op een overeenkomst tot verpachting van een winkelbedrijf.
Een soortgelijke situatie doet zich voor bij een overeenkomst als in het hoofdgeding aan de orde is, die wordt gesloten tussen een professionele reisorganisator en zijn cliënt op de plaats waar zij hun zetel respectievelijk woonplaats hebben. Een dergelijke overeenkomst omvat immers — wat er ook zij van haar benaming en ook al voorziet zij in een prestatie bestaande in de terbeschikkingstelling van een vakantiewoning voor korte tijd — eveneens andere prestaties, zoals het geven van informatie en advies, waarmee de reisorganisator de cliënt allerlei keuzemogelijkheden voor zijn vakantie biedt, voorts de reservering van een accommodatie voor de door de cliënt gekozen periode, de reservering van vervoergelegenheid, de ontvangst ter plaatse en eventueel een annuleringsverzekering.
Een dergelijke gemengde overeenkomst, op grond waarvan tegen een door de cliënt betaalde totaalprijs een pakket van diensten moet worden verricht, ligt buiten het gebied waarin de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 16, punt 1, zijn bestaansrecht heeft, en is geen eigenlijke huur- of pachtovereenkomst in de zin van deze bepaling zoals uitgelegd in het genoemde arrest van 14 december 1977.
Bijgevolg moet op de eerste vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 16, punt 1, Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een in een verdragsstaat gesloten overeenkomst waarbij een in deze staat gevestigde professionele reisorganisator zich jegens een in dezelfde staat woonachtige cliënt ertoe verbindt om aan deze laatste voor enkele weken een in een andere verdragsstaat gelegen vakantiewoning, die niet zijn eigendom is, ter beschikking te stellen en te zorgen voor de reservering van de reis.
De tweede vraag
Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.
Kosten
De kosten door de Duitse en de Britse regering en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Landgericht Köln bij beschikking van 28 juni 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 16, punt 1, Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een in een verdragsstaat gesloten overeenkomst waarbij een in deze staat gevestigde professionele reisorganisator zich jegens een in dezelfde staat woonachtige cliënt ertoe verbindt om aan deze laatste voor enkele weken een in een andere verdragsstaat gelegen vakantiewoning, die niet zijn eigendom is, ter beschikking te stellen en te zorgen voor de reservering van de reis.
Due
Grévisse
Kapteyn
Mancini
Kakouris
Moitinho de Almeida
Diez de Velasco
Zuleeg
Murray
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 februari 1992.
De griffier
J.-G. Giraud
De president
O. Due