Hof van Justitie EU 12-12-1996 ECLI:EU:C:1996:488
Hof van Justitie EU 12-12-1996 ECLI:EU:C:1996:488
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 12 december 1996
Uitspraak
Arrest van het Hof (Eerste kamer)
12 december 1996(*)
In zaak C-38/95,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Corte d'appello di Ancona (Italie), in het aldaar aanhangig geding tussen
Ministero delle Finanze
enFoods Import Srl,
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: L. Sevón, kamerpresident (rapporteur), P. Jann en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
Foods Import Sri, vertegenwoordigd door G. Celona, advocaat te Milaan, en R. Stecconi, advocaat te Ancona,
-
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U, Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
-
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Foods Import Sri, vertegenwoordigd door G. Celona; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door M. Fiorilli, avvocato dello Stato, en de Commissie, vertegenwoordigd door A. Aresu, ter terechtzitting van 27 juni 1996,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 19 september 1996,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 19 oktober 1994, ingekomen bij het Hof op 16 februari 1995, heeft de Corte d'appello di Ancona krachtens artikel 1 77 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten (PB 1981, L 379, biz. 1), en artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB 1979, L 197, biz. 1).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen het Ministero delle Finanze en Foods Import Sri (hierna: „Foods Import”).
3 Blijkens de stukken van het hoofdgeding is Foods Import gespecialiseerd in de invoer van klipvis (baccalà), een gezouten en eventueel aan de lucht gedroogde vis van het type kabeljauw. Bij brief van 23 april 1985 stelde de douane van San Benedetto del Tronto haar ervan in kennis, dat de heffing op de tussen juni 1982 en april 1985 verrichte importen van kabeljauw uit Noorwegen zou worden herzien. Bij kennisgeving van 15 mei 1985 eiste die douanedienst de betaling van rechten tot een bedrag van 508 260 820 LIT, vermeerderd met 4 046 331 800 LIT wegens douanefraude en 80 925 900 LIT wegens belastingfraude. Volgens de belastingdienst was bij verordening nr. 3796/81 het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: „GDT”) in die zin gewijzigd, dat de schorsing van de rechten werd beperkt tot bepaalde soorten kabeljauw, waaronder niet de door Foods Import ingevoerde soort (te weten leng, met de wetenschappelijke naam „Molva molva”).
4 Verordening (EEG) nr. 100/76 van de Raad van 19 januari 1976 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten (PB 1976, L 20, biz. 1), zoals nadien gewijzigd en aangevuld, voorzag in artikel 17 in een volledige schorsing van invoerrechten voor bepaalde produkten, waaronder kabeljauw en filets van kabeljauw, zoals omschreven in de tariefposten 03.02 AI b en 03.02 A II a van het GDT, waarvan de tekst in bijlage V aldus werd gewijzigd:
„03.02 Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt:
Gedroogd, gezouten of gepekeld:
in gehele staat, ook indien ontdaan van kop of in moten gesneden:
(...)
Kabeljauw
(...)
Filets:
van kabeljauw.”
5 Bij artikel 20 van verordening nr. 3796/81 werd de schorsing van rechten voor kabeljauw en kabeljauwfilets van de tariefposten 03.02 A I b en 03.02 A II a van het GDT bevestigd, waarbij deze regeling evenwel tegelijkertijd werd gewijzigd, zoals blijkt uit bijlage VI, die luidt als volgt:
„03.02 Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt:
Gedroogd, gezouten of gepekeld:
in gehele staat, ook indien ontdaan van kop of in moten gesneden:
(...)
Kabeljauw {Gadus morrhua, Boreogadus saida, Gadus ogać)
(...)
Filets:
van kabeljauw {Gadus morrhua, Boreogadus saida, Gadus ogać).”
6 Deze wijzigingen zijn overgenomen in de versies van het GDT van 1983, 1984 en 1985.
7 Nadat zijn administratieve beroepen waren verworpen, stelde Foods Import tegen het Ministero delle Finanze een vordering in bij het Tribunale civile e penale di Ancona, dat bij vonnis van 18 juni 1991 verklaarde, dat de rechten niet verschuldigd waren wegens strijd van de gemeenschapsverordening met de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) en meer in het bijzonder met lijst XXVII, goedgekeurd bij het Protocol van Annecy van 10 oktober 1949, waarin de door de Italiaanse Republiek aan de andere bij het GATT aangesloten staten verleende concessies waren opgenomen, met name de algehele vrijstelling van invoerrechten voor „enkel gezouten, gedroogde of gerookte vis: kabeljauw en dergelijke (schelvis, klipvis, stokvis)”.
8 Het Ministero delle Finanze kwam van deze beslissing in hoger beroep bij de Corte d'appello di Ancona, die de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen heeft gesteld:
Is de opsomming gegeven in verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981, waarvan bijlage VI verwijst naar hoofdstuk 3 van het gemeenschappelijk douanetarief, en waarin onder post 03.02 A I kabeljauw en onder post 03.02 A II kabeljauwfilets worden vermeld met in beide gevallen de specificering ‚Gadus morrhua, Boreogadus saida, Gadus ogać’, welke opsomming is overgenomen in verordening (EEG) nr. 3333/83 van de Raad van 4 november 1983, een limitatieve dan wel een enumeratieve opsomming, en valt kabeljauw die met de wetenschappelijke naam ‚Molva’ wordt aangeduid, derhalve wel of niet onder die opsomming?
Voor het geval het Hof zou oordelen, dat de opsomming limitatief is, is artikel 20 van verordening nr. 3796/81 van de Raad, die voorziet in schorsing van de invoerrechten, uitsluitend van toepassing op de drie in vraag 1 genoemde soorten {Gadus morrhua, Boreogadus saida, Gadus ogać) en niet op andere soorten zoals Molva?
Moet artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/97 van 24 juli 1979, dat bepaalt dat de belastingplichtige er recht op heeft dat niet tot navordering wordt overgegaan (arrest Hof van 22 november 1987, zaak 314/85, Foto-Frost, Jurispr. 1987, blz. 4199), hoe dan ook worden toegepast op het onderhavige geval, waarin de invordering van de rechten is uitgebleven door nalatigheid van de douaneautoriteiten en de vermeende belastingplichtige alle bepalingen van de geldende regeling ter zake van de douaneaangifte in acht heeft geno-men?”
De eerste twee vragen
9 Met de eerste twee vragen, die te zamen moeten worden onderzocht, verzoekt de Corte d'appello di Ancona het Hof in wezen, de tariefposten 03.02 AI b en 03.02 A II a uit te leggen, teneinde te bepalen of leng — wetenschappelijke naam „Molva molva” — daaronder kan worden ingedeeld, en of bijgevolg de invoer daarvan overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 3796/81 vrij van invoerrechten is.
10 Foods Import wijst erop, dat de in de communautaire teksten ter aanduiding van schelvis of kabeljauw gebruikte terminologie niet duidelijk is, dat de leng tot de familie der „Gadidae” behoort, waarvan de kabeljauw de bekendste soort is, en dat wat klipvis of baccalà betreft, het niet zozeer de gebruikte vissoort is die bepalend is voor de kwaliteit. Volgens de rechtspraak van het Hof moeten in te delen produkten worden onderscheiden naar hun objectieve kenmerken en eigenschappen, die op het tijdstip van inklaring geverifieerd moeten kunnen worden. Aan deze voorwaarde zou in het onderhavige geval niet zijn voldaan, gezien de moeilijkheid om gedroogde en gezouten filets van verschillende soorten te onderscheiden. Zij concludeert, dat volgens de uitleggingsregels van het GDT leng moet worden ingedeeld onder de posten waarvan uitlegging wordt gevraagd, daar deze betrekking hebben op de soort die het meest met leng overeenkomt. Foods Import beklemtoont verder, dat klipvis (baccalà) steeds van invoerrechten vrijgesteld is geweest, dat er geen enkele verklaring voor de wijziging van de nomenclatuur is te geven tenzij het gaat om politieke redenen, dat die wijziging tot een discriminatie tussen gelijksoortige produkten leidt, dat er sprake is geweest van misbruik van bevoegdheid omdat de manipulatie heeft gediend als wisselgeld bij toekomstige visserijonderhandelingen, en ten slotte, dat een indeling die ertoe leidt dat opnieuw invoerrechten worden geheven, in strijd is met het GATT.
11 Volgens de Italiaanse regering en de Commissie daarentegen moet de soort „Molva molva” niet worden ingedeeld onder de tariefposten 03.02 AI b en 03.02 A II a, die een limitatieve opsomming bevatten van de soorten die er wel toe behoren. „Molva molva” is een heel andere soort dan die welke onder die posten worden genoemd, en het feit dat zij niet onder dezelfde post zijn ingedeeld, is consistent met de wetenschappelijke indelingen. De Commissie beklemtoont voorts, dat enkele van de door Foods Import naar voren gebrachte argumenten betrekking hebben op de wettigheid van verordening nr. 3796/81 en niet op de uitlegging ervan.
12 Er zij aan herinnerd, dat de algemene regels voor de uitlegging van de GDTnomenclatuur zijn vervat in opeenvolgende verordeningen van de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 950/68 van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1968, L 172, biz. 1), te weten, voor het in geding zijnde tijdvak, de verordeningen (EEG) nr. 3300/81 van 16 november 1981 (PB 1981, L 335, biz. 1), nr. 3000/82 van 19 oktober 1982 (PB 1982, L 318, biz. 1), nr. 3333/83 van 4 november 1983 (PB 1983, L 313, biz. 1) en nr. 3400/84 van 27 november 1984 (PB 1984, L 320, biz. 1).
13 Volgens de algemene uitleggingsregel van punt 1 van het Eerste deel, titel I, sub A, van elk van deze verordeningen zijn voor de indeling wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en —voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen — de navolgende regels. De algemene regel van punt 3 betreft het geval dat goederen vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, terwijl de algemene regel van punt 4 het geval betreft, dat goederen onder geen enkele post van het tarief vallen. In casu dient te worden nagegaan, of leng ingevolge de uitleggingsregel van punt 1 kan worden ingedeeld onder een bepaalde post, dan wel of voor de indeling ervan de andere uitleggingsregels moeten worden toegepast.
14 Beziet men de posten van hoofdstuk 3 betreffende vis, schaal-, schelp- en weekdieren in het algemeen en van onderdeel 03.02 betreffende gedroogde, gezouten of gepekelde vis in het bijzonder, dan blijkt dat bij de omschrijving ervan verschillende methoden zijn gebruikt. In sommige gevallen wordt enkel de gebruikelijke soortnaam genoemd, terwijl in andere gevallen de gebruikelijke soortnaam wordt gevolgd door een of meer wetenschappelijke benamingen in het Latijn tussen haakjes. Soms wordt de soortnaam voorafgegaan door de woorden „vissen van de soorten”. Ook kan de wetenschappelijke naam worden gevolgd door de afkorting „spp.”, voor de Latijnse term „species”, hetgeen „soorten” betekent (zie voor deze afkorting met name het GDT in de versie van verordening nr. 3333/83).
15 Gezien deze verschillende mogelijke formuleringen moet worden geconcludeerd, dat de opsomming van drie wetenschappelijke namen in het Latijn naast de soortnaam „kabeljauw”, moet worden uitgelegd als een limitatieve opsomming, en dat onder deze post enkel de vissoorten kunnen worden ingedeeld waarvan de wetenschappelijke naam in het Latijn tussen haakjes is vermeld. Indien de wetgever een andere bedoeling had gehad, zou hij immers de woorden „vissen van de soorten” of „spp.” hebben gebruikt, of gewoon de gebruikelijke soortnaam zonder nadere precisering.
16 Deze conclusie vindt bevestiging bij lezing van de wetenschappelijke verhandelingen over de indeling van de vissen. Evenals de soorten genoemd in de post waarvan uitlegging wordt verlangd, behoort „Molva molva” tot de vissenfamilie der „Gadidac”. Dit is evenwel een zeer uitgebreide familie, die tal van onderfamilies omvat. De soort „Molva molva” behoort tot de onderfamilic der „Lotinae”, wel te onderscheiden van de onderfamilie der „Gadinae”, waartoe de vissen behoren waarvan de wetenschappelijke naam in de in geding zijnde posten is vermeld. Er bestaat derhalve geen inconsistentie tussen de tariefindeling en de erkende wetenschappelijke indelingen.
17 Deze conclusie is overigens niet in tegenspraak met de vaste rechtspraak van het Hof, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arrest van 1 juni 1995, zaak C-459/93, Thyssen Haniel Logistic, Jurispr. 1995, blz. I-1381, r. o. 8). De soort waartoe een vis behoort, is immers een objectief kenmerk, omschreven in de tekst van de post van het GDT. Het vereiste dat de objectieve kenmerken en eigenschappen van de produkten bij de inklaring geverifieerd moeten kunnen worden (arrest van 8 februari 1990, zaak C-233/88, Van de. Kolk, Jurispr. 1990, blz. I-265, r. o. 12), onderstelt niet, dat de verschillen tussen produkten gemakkelijk waarneembaar zijn. Het is mogelijk dat bepaalde kenmerken van een produkt slechts onder de microscoop waarneembaar zijn (arrest van 17 maart 1983, zaak 175/82, Dinter, Jurispr. 1983, blz. 969) of door een smaakproef (arrest Van de Kolk, reeds aangehaald). Bovendien kan de indeling van een produkt afhangen van het fabricageprocédé of van de geografische oorsprong van sommige van de bestanddelen, en deze kenmerken zijn niet noodzakelijkerwijs gemakkelijk waarneembaar (arrest van 25 mei 1989, zaak 40/88, Weber, Jurispr. 1989, blz. 1395).
18 Omdat leng („Molva molva”) niet kan worden ingedeeld onder de post waartoe kabeljauw behoort, en ook niet onder de overige specifieke posten van onderdeel 03.02 van gedroogde, gezouten of gepekelde vis, moet hij worden ingedeeld in de posten 03.02 AI f en 03.02 AII d, „andere”.
19 Nu op grond van de algemene uitleggingsregel van punt 1 leng („Molva molva”) onder een bepaalde post van het GDT kan worden ingedeeld, is er geen aanleiding voor toepassing van de uitleggingsregels van de punten 3 en 4, die de gevallen betreffen dat indeling in meer dan een of in geen enkele post mogelijk is.
20 Wat de overige argumenten van Foods Import betreft, moet worden vastgesteld, dat deze betrekking hebben op de geldigheid van verordening nr. 3796/81, waarover de nationale rechter het Hof geen vragen heeft gesteld. Deze elementen komen evenwel te pas in de context van de derde vraag, die hierna zal worden onderzocht.
21 Mitsdien moet op de eerste twee vragen worden geantwoord, dat de tariefposten 03.02 AI b en 03.02 A II a, genoemd in artikel20 van verordening nr. 3796/81, aldus moeten worden uitgelegd, dat de lijst van de soorten waarvan de wetenschappelijke naam tussen haakjes is vermeld, limitatief is en niet de leng — wetenschappelijke naam „Molva molva” — omvat, zodat deze vis niet vrij van invoerrechten kan worden ingevoerd.
De derde vraag
22 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 in casu moet worden toegepast, nu de rechten door een nalatigheid van de douane niet zijn geheven, terwijl de vermeende belastingplichtige alle bepalingen van de geldende regeling ter zake van de douaneaangifte in acht had genomen.
23 Artikel 5, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 1697/79 bepaalt:
„De bevoegde autoriteiten behoeven niet over te gaan tot navordering van het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat niet is geheven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en voldaan heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte.”
24 In deze bepaling worden drie cumulatieve voorwaarden gesteld waaraan moet zijn voldaan opdat de bevoegde autoriteiten kunnen afzien van navordering van invoerrechten: de niet-heffing van de rechten moet te wijten zijn aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten, de belastingschuldige moet te goeder trouw gehandeld hebben, dat wil zeggen dat het hem redelijkerwijze onmogelijk moet zijn geweest de vergissing van de bevoegde autoriteiten te ontdekken, en hij moet aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte hebben voldaan (arrest van 14 mei 1996, gevoegde zaken C-153/94 en C-204/94, Faroe Seafood e. a., Jurispr. 1996, blz. I-2465, r. o. 83).
25 Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft de belastingplichtige er recht op, dat niet tot navordering wordt overgegaan wanneer aan die drie voorwaarden voldaan is (arrest van 27 juni 1991, zaak C-348/89, Mecanarte, Jurispr. 1991, blz. I-3277, r. o. 12, en arrest Faroe Seafood, reeds aangehaald, r. o. 84).
26 Volgens de Italiaanse regering moet deze vraag niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van gegevens op grond waarvan kan worden bepaald, of aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling is voldaan.
27 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het aan de nationale rechter staat, artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 toe te passen, waarbij hij moet nagaan, of aan de drie daarin gestelde voorwaarden is voldaan, dus of Foods Import er recht op heeft, dat niet tot navordering van de niet-geheven rechten wordt overgegaan. Het Hof is evenwel bevoegd tot uitlegging van deze bepaling, met inaanmerkingneming van de hem voorgelegde gegevens.
28 Blijkens hetgeen door de verwijzende rechter is vastgesteld, is de heffing van de rechten achterwege gebleven als gevolg van een nalatigheid van de douane, terwijl Foods Import aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte had voldaan. Hieruit valt af te leiden, dat de vraag betrekking heeft op de uitlegging van de tweede voorwaarde, namelijk of „het de belastingplichtige redelijkerwijze onmogelijk is geweest de vergissing van de bevoegde autoriteiten te ontdekken”.
29 Gelijk het Hof reeds herhaaldelijk heeft beslist, moet in verband met deze voorwaarde met name rekening worden gehouden met de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betroliken ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid.
30 In casu zijn er verscheidene elementen aan de hand waarvan de aard van de vergissing kan worden beoordeeld. Zoals de advocaatgeneraal in punt 40 van zijn conclusie beklemtoont, wijst de omstandigheid dat de autoriteiten zich ongeveer drie jaar lang zijn blijven vergissen, erop dat de oplossing van het probleem niet zo eenvoudig was. Daarbij kan worden gewezen op de terminologische verwarring die door de gebruikelijke naam van de vissoorten is ontstaan, en meer in het bijzonder doordat de termen „kabeljauw”, „stokvis” of „baccalà” in het algemeen geen bepaalde vissoort aanduiden, maar families van soorten, of zelfs conserveringsmethoden die voor bepaalde soorten worden gebruikt.
31 En nadat jarenlang een grote verscheidenheid aan onderfamilies en soorten onder één bepaalde post was ingedeeld, wordt bovendien in verordening nr. 3796/81 op geen enkele manier de aandacht gevestigd op de wijziging van de nomenclatuur, die enkel hieruit blijkt, dat naast de gebruikelijke soortnaam tussen haakjes enkele wetenschappelijke namen zijn toegevoegd. Eerst verscheidene jaren later hebben de bevoegde douaneautoriteiten zich rekenschap gegeven van deze wijziging.
32 Gelet op een en ander, moet de derde vraag aldus worden beantwoord, dat voor de beoordeling of „het de belastingplichtige redelijkerwijze onmogelijk is geweest de vergissing van de bevoegde autoriteiten te ontdekken” in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, met name moet worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid. Tot de elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de aard van de vergissing, behoren de verwarring die kan ontstaan door de gebruikte terminologie, het weinig opvallende karakter van een wijziging in de regelgeving en de tijd die de bevoegde autoriteiten zelf nodig hadden om zich van die wijziging rekenschap te geven. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen, of de vergissing die ertoe heeft geleid dat de rechten niet zijn geheven, door de belastingplichtige al dan niet kon worden ontdekt.
Kosten
33 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door de Corte d'appello di Ancona bij beschikking van 19 oktober 1994 gestelde vragen, verklaart voor recht:
-
De tariefposten 03.02 AI b en 03.02 AII a, genoemd in artikel 20 van verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten, moeten aldus worden uitgelegd, dat de lijst van de soorten waarvan de wetenschappelijke naam tussen haakjes is vermeld, limitatief is en niet de leng — wetenschappelijke naam „Molva molva” — omvat, zodat deze vis niet vrij van invoerrechten kan worden ingevoerd.
-
Voor de beoordeling of „het de belastingplichtige redelijkerwijze onmogelijk is geweest de vergissing van de bevoegde autoriteiten te ontdekken” in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die níet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, moet met name worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid. Tot de elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de aard van de vergissing, behoren de verwarring die kan ontstaan door de gebruikte terminologie, het weinig opvallende karakter van een wijziging in de regelgeving en de tijd die de bevoegde autoriteiten zelf nodig hadden om zich van die wijziging rekenschap te geven. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen, of de vergissing die ertoe heeft geleid dat de rechten niet zijn geheven, door de belastingplichtige al dan niet kon worden ontdekt.
Sevón
Jann
Wathelet
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 december 1996.
De griffier
R. Grass
De president van de Eerste kamer
L.Sevón