De precontentieuze procedure
4 Bij brief van 22 december 1992 stelde de Commissie het Koninkrijk Spanje ervan in kennis, dat zij artikel 8, punt 13, van de Spaanse wet betreffende de belasting over de toegevoegde waarde (wet 30/85 van 2 augustus 1985, gewijzigd bij wet 10/90 van 15 oktober 1990) onverenigbaar achtte met het bepaalde in artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn.
5 De Spaanse autoriteiten antwoordden bij brief van 28 mei 1993, dat de toepasselijke regeling die van artikel 20, lid 1, punt 13, van wet 37/92 was en dat deze niet in strijd was met de Zesde richtlijn.
6 Gelet op dit antwoord en op het betoog van de Spaanse regering, zond de Commissie op 10 oktober 1994 het Koninkrijk Spanje een met redenen omkleed advies, waarin zij bleef bij haar standpunt, dat de Spaanse regeling onverenigbaar was met de Zesde richtlijn.
7 In een brief van 10 april 1995 herhaalde het Koninkrijk Spanje in wezen, wat zij reeds in haar reactie op de brief van 22 december 1992 had uiteengezet.
8 Nadien bracht het Koninkrijk Spanje bij wet 42/94 een wijziging aan in artikel 20, lid 1, punt 13, van wet 37/92, maar de Commissie was van oordeel, dat de niet-nakoming daardoor slechts gedeeltelijk werd beëindigd en dat er niets was veranderd aan de kwantitatieve beperkingen voor particuliere sportinstellingen of -inrichtingen.
Ten gronde
9 Tot staving van haar beroep stelt de Commissie, dat waar artikel 20, lid 1, punt 13, van wet 37/92 de vrijstelling van de BTW beperkt tot particuliere sportinstellingen waarvan de contributies niet hoger zijn dan de in die bepaling vermelde bedragen, dit in strijd is met artikel 13, A, van de Zesde richtlijn. Voor het in de Spaanse wettelijke regeling gestelde bijkomende vereiste is geen grondslag te vinden in de aanhef van artikel 13, A, lid 1, noch in artikel 13, A, lid 1, sub m, noch in artikel 13, A, lid 2, sub a, derde streepje, van de Zesde richtlijn.
10 De Spaanse regeling, hierin ondersteund door de regering van het Verenigd Koninkrijk, betoogt in de eerste plaats, dat de lidstaten blijkens de aanhef van artikel 13, A, lid 1, van de Zesde richtlijn over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikken bij de toepassing van de aldaar omschreven vrijstellingen.
11 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat de voorwaarden die ingevolge artikel 13, A, lid 1, van de Zesde richtlijn kunnen worden vastgesteld, op geen enkele wijze de materiële omschrijving van de aldaar bedoelde vrijstellingen betreffen (zie arrest van 19 januari 1982, Becker, 8/81, Jurispr. blz. 53, punt 32).
12 Die voorwaarden dienen immers een juiste en eenvoudige toepassing van de vrijstellingen te verzekeren, en er moet daarbij worden gedacht aan maatregelen om fraude, ontwijking en misbruik tegen te gaan (zie arrest Becker, reeds aangehaald, punten 33 en 34).
13 Het aan de aanhef van artikel 13, A, lid 1, ontleende argument moet derhalve worden afgewezen.
14 Vervolgens betoogt de Spaanse regering met betrekking tot de in artikel 13, A, lid 1, sub m, bedoelde vrijstellingen voor diensten, dat anders dan bij de andere in die bepaling omschreven vrijstellingen, onder de letter m sprake is van vrijstelling voor „sommige”diensten. De lidstaten zouden bijgevolg het toepassingsgebied van artikel 13, A, lid 1, sub m, niet enkel kunnen beperken door sommige door de sportinstellingen verleende diensten uitdrukkelijk van de vrijstelling uit te sluiten, maar ook door „andere criteria” toe te passen, zoals het bedrag van de voor bedoelde diensten verlangde tegenprestatie.
15 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat uit artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn blijkt, dat het bij de daar bedoelde vrijstelling gaat om diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en die door instellingen zonder winstoogmerk worden verleend.
16 Vaststaat, dat de in artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstelling volgens de Spaanse wettelijke regeling slechts wordt verleend aan particuliere sportinstellingen of -inrichtingen met een sociaal karakter, die lidmaatschapsgelden of periodieke contributies toepassen die een bepaald bedrag niet te boven gaan.
17 De toepassing van het criterium inzake het bedrag van de lidmaatschapsgelden of periodieke contributies kan echter leiden tot een met artikel 13, A, lid 1, sub m, onverenigbaar resultaat. Zoals immers de advocaat-generaal in punt 5 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de toepassing van dat criterium tot gevolg hebben, dat een instelling zonder winstoogmerk van de in die bepaling bedoelde vrijstelling wordt uitgesloten, terwijl een instelling die wel winst beoogt te maken, er juist voor in aanmerking komt.
18 Bovendien blijkt niet uit die bepaling, dat wanneer een lidstaat vrijstelling toekent voor een bepaalde, door een instelling zonder winstoogmerk verleende dienst die nauw samenhangt met sportbeoefening of lichamelijke opvoeding, hij daaraan andere voorwaarden kan stellen dan die genoemd in artikel 13, A, lid 2.
19 Hieruit volgt, dat het in strijd is met artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn om de vrijstelling voor diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, enkel toe te kennen aan particuliere sportinstellingen of -inrichtingen met een sociaal karakter, die lidmaatschapsgelden of periodieke contributies toepassen welke een bepaald bedrag niet te boven gaan.
20 Ten slotte merkt de Spaanse regering op, dat de bepaling van een maximumcontributiebedrag met het oog op de vrijstelling van de in artikel 13, A, lid 1, sub m, bedoelde dienst, valt onder het begrip „door de overheid goedgekeurde prijzen” in de zin van artikel 13, A, lid 2, sub a, derde streepje, en derhalve op grond van laatstgenoemde bepaling gerechtvaardigd is.
21 Op dit punt volstaat de vaststelling, dat uit die bepaling niet blijkt dat een lidstaat, wanneer hij de in artikel 13, A, lid 1, sub m, bedoelde vrijstelling aan een of meer van de in lid 2, sub a, van artikel 13, A, genoemde voorwaarden verbindt, het toepassingsgebied van dit artikel kan wijzigen.
22 Zoals de Commissie voorts terecht opmerkt, bepaalt artikel 13, A, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn, dat de lidstaten de verlening van bedoelde vrijstelling afhankelijk kunnen stellen van een of meer van de aldaar genoemde voorwaarden. Die bepaling sluit dus uit, dat de vrijstelling van diensten die nauw samenhangen met sportbeoefening of met lichamelijke opvoeding, enkel wordt verleend aan particuliere sportinstellingen of -inrichtingen met een sociaal karakter, die lidmaatschapsgelden of periodieke contributies toepassen welke een bepaald bedrag niet te boven gaan, zonder daarbij tevens rekening te houden met de eigen aard van elke sport en de omstandigheden waaronder zij wordt beoefend.
23 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat het Koninkrijk Spanje, door te bepalen dat de vrijstelling van BTW voor diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, slechts geldt voor particuliere instellingen waarvan de lidmaatschapsgelden of periodieke contributies een bepaald bedrag niet te boven gaan, de krachtens artikel 13, A, lid 1, sub m, van de Zesde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.