Home

Hof van Justitie EU 29-01-1998 ECLI:EU:C:1998:31

Hof van Justitie EU 29-01-1998 ECLI:EU:C:1998:31

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
29 januari 1998

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

29 januari 1998(*)

In zaak C-315/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Finanzgericht Hamburg (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Lopex Export GmbH

en

Hauptzollamt Hamburg-Jonas,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, D. Α. O. Edward, J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: Η. Α. Rühl, hoofdadministrateur

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • Lopex Export GmbH, vertegenwoordigd door J. Gündisch, advocaat te Hamburg,

    • de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. C. Giorgi en G. Houttuin, juridisch adviseurs, als gemachtigden,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, alsmede door H.-J. Rabe en G. M. Berrisch, advocaten te Brussel en te Hamburg,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Lopex Export GmbH, vertegenwoordigd door C. Bittner, advocaat te Hamburg; de Raad, vertegenwoordigd door G. Houttuin, en de Commissie, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, bijgestaan door G. M. Berrisch, ter terechtzitting van 16 september 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 november 1997,

het navolgende

Arrest

1 Bij beschikking van 12 augustus 1996, ingekomen bij het Hof op 26 september daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Hamburg krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening (EEG) nr. 1715/90 van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de lidstaten worden verstrekt op het gebied van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur (PB L 160, blz. 1) en de aan de eventuele ongeldigheid van die bepaling te verbinden consequenties.

2 Die vragen zijn gerezen in het kader van een geschil tussen Lopex Export GmbH (hierna: „Lopex”) en het Hauptzollamt Hamburg-Jonas ter zake van toekenning van uitvoerrestituties voor gedeeltelijk ontsuikerde weipoeder dat onder de naam „Anilac” in de handel wordt gebracht.

3 Bij bindende tariefinlichting van 5 december 1988 had de douanedienst de leveranciers van Lopex doen weten, dat gedeeltelijk ontsuikerde weipoeder moest worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 0404 90. Omdat de douanedienst aarzelde tussen GN-onderverdeling 0404 90 en 0404 10, trok zij deze tariefinlichting op 30 oktober 1990 weer in.

4 Op 14 december 1990 vroeg Lopex zelf om een bindende tariefinlichting voor het betrokken product. Volgens deze tariefinlichting, verstrekt op 5 juni 1991, werd Anilac ingedeeld onder GN-onderverdeling 0404 9013 0000.

5 Na ontvangst van deze inlichting vroeg Lopex om nadere invulling van de laatste cijfers van deze onderverdeling. De douane verstrekte daarop op 26 augustus 1991 een aanvullende bindende tariefinlichting, houdende indeling onder onderverdeling 0404 9013 1200.

6 In beide tariefinlichtingen heeft de douane indeling onder onderverdeling 0404 10 uitdrukkelijk van de hand gewezen, omdat de samenstelling van het product Anilac wezenlijk anders was dan die van wei.

7 Middels een nieuwe bindende tariefinlichting, op 28 oktober 1991 verstrekt naar aanleiding van het oorspronkelijke verzoek van verzoekster van 14 december 1990, heeft de douane het product evenwel toch ingedeeld onder onderverdeling 0404 10, „overeenkomstig de samenstelling van het product”.

8 Na ontvangst van deze tariefinlichting verzocht Lopex om handhaving van de geldigheid van de eerdere indeling onder GN-onderverdeling 040490131200 tot 30 april 1992.

9 Na een briefwisseling met Lopex besloten de douaneautoriteiten op 9 december 1991 de geldigheid van de eerdere tariefinlichting nog zes maanden na de intrekking ervan tijdelijk te handhaven, dus tot 28 april 1992.

10 Bij verordening (EEG) nr. 3798/91 van de Raad van 19 december 1991 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijke douanetarief, alsmede van verordening (EEG) nr. 2915/79 houdende vaststelling van de productengroepen en de bijzondere voorschriften betreffende de berekening van de heffingen in de sector melk en zuivelproducten (PB L 357, biz. 3), werd evenwel de in bijlage bij verordening nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 (PB L 256, blz. 1) gevoegde gecombineerde nomenclatuur met ingang van 1 januari 1992 aldus gewijzigd, dat ook gewijzigde wei onder de omschrijving van GN-onderverdeling 0404 10 viel. Bij deze wijziging werd niet in een overgangsregeling voorzien.

11 Lopex heeft de bewuste waren uitgevoerd op 29 en 30 juni 1992, op basis van een op 31 december 1991 afgegeven uitvoercertificaat dat geldig was tot 30 juni 1992, waarbij een op 20 december 1991 afgegeven certificaat met voorfixatie van de restitutie was gevoegd.

12 Op 6 juli 1992 diende Lopex voor deze transacties een aanvraag in voor restitutie bij uitvoer.

13 Op 11 augustus 1992 wees het Hauptzollamt Hamburg-Jonas deze aanvraag af, op grond dat de Zolltechnische Prüf- und Lehranstalt (opleidings- en onderzoeksinstituut op het gebied van douanetechnische vraagstukken) het litigieuze product had ingedeeld onder onderverdeling 0404 10 — een onderverdeling die in tegenstelling tot onderverdeling 0404 90 geen recht geeft op restitutie bij uitvoer — en de geldigheid van de andersluidende eerdere bindende tariefinlichting op 28 april 1992 was verlopen.

14 Op 1 september 1992 diende Lopex tegen deze beslissing een bezwaarschrift in, met een beroep op het hem verstrekte uitvoercertificaat met bijgevoegd voorfixatiecertificaat, dat geldig was tot 30 juni 1992, en de ongeldigheid van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90, voor zover inhoudende dat een bindende tariefinlichting zonder overgangstermijn ophoudt geldig te zijn wanneer zij na de inwerkingtreding van een verordening tot wijziging van de douanenomenclatuur niet meer in overeenstemming is met het aldus vastgestelde gemeenschapsrecht.

15 Het Hauptzollamt Hamburg-Jonas wees dit bezwaarschrift af onder verwijzing naar de wijziging van de douanenomenclatuur bij verordening nr. 3789/91 en artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90.

16 Lopex wendde zich daarop tot het Finanzgericht Hamburg met een vordering tot betaling van 889 880,04 DM aan restitutie bij uitvoer, overeenkomstig haar aanvraag van 6 juli 1992. In dit beroep voerde zij aan, dat artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90, voor zover bepalende dat de vaststelling van een verordening tot wijziging van de douanenomenclatuur de ongeldigheid van een vroegere bindende tariefinlichting met zich brengt, zonder te voorzien in een overgangstermijn als bedoeld in artikel 14, lid 3, van dezelfde verordening, in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het vereiste van rechtszekerheid. Lopex stelde in dit verband, dat zij afgaande op de tariefinlichting van 26 augustus 1991 contracten had afgesloten die niet meer konden worden opgezegd, zodat de onmiddellijke wijziging van haar recht op restitutie voor haar een aanzienlijke commerciële schade betekende.

17 Het Finanzgericht Hamburg stelde vast, dat het product Anilac dat door Lopex werd uitgevoerd, per 1 januari 1992 moest worden ingedeeld onder onderverdeling 0404 10, die geen recht op restitutie bij uitvoer geeft, zodat Lopex vanaf die datum alleen aanspraak kon maken op restitutie bij uitvoer wanneer de eerder verstrekte bindende tariefinlichting nog geldig was, en besloot de behandeling van de zaak te schorsen in afwachting van een uitspraak van het Hof over de volgende prejudiciële vragen:

  1. Is artikel 13, eerste volzin, eerste streepje, van verordening (EEG) nr. 1715/90, voor zover dit zonder in een overgangsregeling te voorzien, bepaalt, dat door de vaststelling van een verordening tot wijziging van de douanenomenclatuur een bindende tariefinlichting met onmiddellijke ingang ongeldig wordt, verenigbaar met het gemeenschapsrecht, gelet op het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel?

  2. Zo neen, welke gevolgen heeft dit in het bijzonder indien er een van de gewijzigde nomenclatuur afwijkende bindende tariefinlichting is verstrekt en/of een exportvergunning met voorfixatieccrtificaat is afgegeven, die nog zes maanden geldig is?

    Moet de beslissing over de eventuele tijdelijke verlenging van de geldigheid van een bindende tariefinlichting worden genomen aan de hand van de algemene beginselen inzake bescherming van het gewettigd vertrouwen, en is daarvoor met name het bestaan vereist van een ten opzichte van het gemeenschapsbelang te beschermen vertrouwen van de exporteur? Geldt dit ook met betrekking tot artikel 14, lid 4, derde streepje, van verordening nr. 1715/90, bepalende dat het voorfixatiecertificaat moet ‚zijn afgegeven op de grondslag van die inlichting’?”

18 Voor een antwoord op de eerste prejudiciële vraag, omtrent de geldigheid van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90, moet worden gekeken naar het doel van de verordening en de in casu relevante inhoudelijke aspecten ervan.

19 Volgens de derde overweging van de considerans van deze verordening is het zowel met het oog op het verschaffen van een zekere rechtszekerheid aan het bedrijfsleven bij de uitoefening van zijn activiteit als ter vergemakkelijking van het werk van de douane zelf en ter verkrijging van een grotere eenvormigheid bij de toepassing van het communautaire douanerecht noodzakelijk gebleken, een regeling in te voeren die de douaneautoriteiten ertoe verplicht inlichtingen te verstrekken die onder bepaalde nauwkeurig omschreven voorwaarden de administratie binden.

20 Volgens de achtste overweging van de considerans moeten „de voorwaarden [worden bepaald] waaronder de verstrekte inlichting vóór het verstrijken van de betrokken termijn ophoudt geldig te zijn ten gevolge van communautaire maatregelen die het bestaande recht wijzigen dan wel een interpretatie van dat recht inhouden”.

21 Volgens artikel 1, lid 1, worden in verordening nr. 1715/90 vastgesteld:

  1. de voorwaarden waaronder van de bevoegde douaneautoriteiten van de lidstaten inlichtingen kunnen worden verkregen met betrekking tot de indeling van goederen in de douanenomenclatuur, hierna tariefinlichtingen te noemen;

  2. de juridische draagwijdte van deze inlichtingen”.

22 Artikel 3, lid 1, van de verordening bepaalt: „Wanneer aan de in de artikelen 4 tot en met 8 gestelde voorwaarden is voldaan, vormt de door de bevoegde douaneautoriteit verstrekte tariefinlichting in de zin van deze verordening een bindende tariefinlichting in de lidstaat die deze heeft verstrekt.”

23 Artikel 13 van de verordening, in titel III betreffende de „juridische draagwijdte van bindende tariefinlichtingen”, bepaalt:

„Wanneer ten gevolge van het vaststellen van

  • een verordening tot wijziging van de douanenomenclatuur,

  • of van een verordening houdende vaststelling of wijziging van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur,

een vroeger verstrekte bindende tariefinlichting niet in overeenstemming is met het aldus vastgestelde gemeenschapsrecht, houdt die inlichting op geldig te zijn vanaf het ogenblik waarop de betrokken verordening van toepassing wordt.

Wanneer in een verordening als bedoeld in de eerste alinea, tweede streepje, zulks met zoveel woorden wordt bepaald, kan de rechthebbende, indien hij een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, lid 3, onder a of b, heeft gesloten, op een bindende tariefinlichting evenwel een beroep blijven doen gedurende de bij die verordening vastgestelde periode.”

24 Volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 1715/90 is een bindende tariefinlichting ook niet meer geldig wanneer zij niet langer verenigbaar is met de interpretatie van de douanenomenclatuur zoals deze voortvloeit uit een aantal met name genoemde gevallen, zoals wijziging van de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur of vaststelling van een communautaire tarifering. Lid 3 van dit artikel luidt als volgt:

„Wanneer het goederen betreft waarvoor een in- of uitvoercertificaat of een voorfixatiecertificaat is overgelegd bij het vervullen van de douaneformaliteiten, kan op de bindende tariefinlichting die krachtens lid 1 niet langer geldig is, door de rechthebbende nog een beroep worden gedaan gedurende de periode tijdens welke genoemd certificaat geldig blijft.

In andere gevallen kan op de bindende tariefinlichting die krachtens lid 1 niet langer geldig is, door de rechthebbende nog een beroep worden gedaan gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de in lid 2 bedoelde bekendmaking, wanneer ten genoegen van de douanedienst kan worden aangetoond dat hij, op de grondslag van de bindende tariefinlichting die hem was verstrekt en vóór de datum waarop de betrokken tariefmaatregel werd vastgesteld:

(...)

  1. indien op de inlichting een beroep wordt gedaan bij de uitvoer:

    • ofwel een vaste en definitieve overeenkomst voor de verkoop van het betrokken goed aan een in een derde land gevestigde afnemer heeft gesloten,

    • ofwel een vaste en definitieve overeenkomst voor de aankoop van het betrokken goed bij een in de Gemeenschap gevestigde leverancier heeft gesloten.”

25 Voorts bepaalt artikel 16 van de verordening:

„Wanneer de douaneautoriteit een bindende tariefinlichting wijzigt om een andere reden dan die genoemd in artikel 13 en artikel 14, lid 1, is de oorspronkelijk verstrekte inlichting niet meer geldig vanaf de datum waarop van deze wijziging aan de rechthebbende kennis is gegeven.

Het bepaalde in artikel 14, leden 3 tot en met 5, is echter eveneens van toepassing.”

26 Volgens Lopex is artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90 ongeldig, aangezien deze bepaling niet voorziet in overgangsmaatregelen die overeenkomstig de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht rekening houden met de vereisten van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid, terwijl zulks wél het geval is voor de regels betreffende de situaties bedoeld in de artikelen 13, eerste alinea, tweede streepje, 14 en 16 van die verordening, en in artikel 12, leden 5 en 6, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), dat per 1 januari 1994 in de plaats is gekomen van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1715/90.

27 Lopex wijst erop, dat het in het hoofdgeding gaat om een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur, in omstandigheden waarin de marktdeelnemer afgaande op een bindende tariefinlichting zich vóór de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening bij vaste en definitieve overeenkomsten ertoe had verbonden de betrokken goederen uit te voeren. In een dergelijk geval geldt haars inziens, dat volgens de rechtspraak van het Hof, administratieve handelingen die subjectieve rechten verlenen, grond kunnen zijn voor een gewettigd vertrouwen, en dat het met het oog op de rechtszekerheid nodig kan zijn dat het voordien bestaande recht blijft gelden voor feitelijke situaties waarvan de wezenlijke elementen op het tijdstip van inwerkingtreding van een nieuwe regeling reeds aanwezig waren (arresten van 12 juli 1957, Algera e. a./Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS, 7/56 en 3/57-7/57, Jurispr. blz. 85; 18 maart 1975, Deukal, 78/74, Jurispr. blz. 421, en 25 juni 1975, Deuka II, 5/75, Jurispr. blz. 759). In casu vloeide haar vertrouwen in het bijzonder voort uit het feit dat zij zich tegenover de Gemeenschap ertoe had verbonden de betrokken handelstransactie uit te voeren, na tegen zekerheidstelling een uitvoercertificaat te hebben verkregen voor deze transactie (arrest van 14 mei 1975, CNTA/Commissie, 74/74, Jurispr. blz. 533).

28 Zoals de Raad en de Commissie terecht hebben opgemerkt, heeft de bindende tariefinlichting tot doel de marktdeelnemer de nodige zekerheid te geven wanneer zich twijfel voordoet omtrent de indeling van een goed in de bestaande douanenomenclatuur, zodat hij beschermd is wanneer de douaneautoriteiten naderhand hun standpunt omtrent de indeling van de goederen wijzigen. Een dergelijke inlichting heeft daarentegen niet tot doel en kan niet tot gevolg hebben, dat de marktdeelnemer gevrijwaard blijft van iedere latere wijziging door de gemeenschapswetgever van de tariefindeling waarop hij zich beroept. Deze uitlegging wordt bevestigd door de duidelijke en nauwkeurige bewoordingen van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90.

29 De betrokken bepaling beantwoordt dus niet alleen aan de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel zoals geformuleerd in het arrest van 9 juli 1981, Grondrand Frères en Garancini (169/80, Jurispr. blz. 1931, punt 17), maar zij sluit bovendien uit dat een marktdeelnemer als Lopex uitsluitend op basis van een bindende tariefinlichting het gewettigde vertrouwen zou mogen koesteren, dat de betrokken tariefonderverdeling niet bij enige handeling van de gemeenschapswetgever zal worden gewijzigd.

30 Overigens zij opgemerkt, dat deze bepaling niet wegneemt, dat de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid bij wijziging van de douanenomenclatuur voor de gemeenschapswetgever de verplichting kunnen meebrengen om passende maatregelen te nemen ter bescherming van de marktdeelnemers, ongeacht of hun ooit een bindende tariefinlichting werd verstrekt, indien zij anders een onvoorzienbare en onherstelbare schade zouden lijden.

31 In die omstandigheden moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat bij toetsing van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1715/90 aan de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid, niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van deze bepaling kunnen aantasten.

32 Nu het antwoord op de eerste prejudiciële vraag ontkennend luidt, behoeft op de tweede vraag niet meer te worden geantwoord.

Kosten

33 De kosten door de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Hamburg bij beschikking van 12 augustus 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Bij toetsing van artikel 13, eerste alinea, eerste streepje, van verordening (EEG) nr. 1715/90 van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de lidstaten worden verstrekt op het gebied van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur, aan de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van die bepaling kunnen aantasten.

Gulmann

Moitinho de Almeida

Edward

Puissochet

Jann

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 januari 1998.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

C. Gulmann