Home

Hof van Justitie EU 28-04-1999 ECLI:EU:C:1999:207

Hof van Justitie EU 28-04-1999 ECLI:EU:C:1999:207

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
28 april 1999

Uitspraak

Arrest van het Hof (Eerste kamer)

28 april 1999(*)

In zaak C-405/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Finanzgericht Bremen (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Mövenpick Deutschland GmbH für das Gastgewerbe

en

Hauptzollamt Bremen,

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,

advocaatgeneraal: A. Saggio

griffier: R. Grass

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • Mövenpick Deutschland GmbH für das Gastgewerbe, vertegenwoordigd door O. Wilser, belastingadviseur te Stuttgart,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur R. B. Wainwright, en door K. Schreyer, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 27 januari 1999,

het navolgende

Arrest

1 Bij beschikking van 7 oktober 1997, ingekomen bij het Hof op 3 december daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Bremen krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van tariefpost 0802 van de gecombineerde nomenclatuur, in de versie van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 241, blz. 1; hierna: „GN”), en over de geldigheid van artikel 522, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1; hierna: „uitvoeringsbepalingen”).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Mövenpick Deutschland GmbH für das Gastgewerbe (hierna: „Mövenpick”) en Hauptzollamt Bremen (hierna: „Hauptzollamt”) over de tariefindeling van een partij gedroogde walnootstukken.

Het wettelijk kader

3 Tariefpost 0802 GN is geformuleerd als volgt:

„0802

Andere noten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal, al dan niet gepeld:

(...)

— Walnoten (okkernoten):

(...)

0802 32 00

— — zonder dop”

4 Tariefpost 0811 GN luidt als volgt:

„0811

Vruchten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, al dan niet met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen:

(...)

0811 90

— andere

(...)

— — andere

(...)

0811 90 99

— — — andere”

5 Artikel 112, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „Wetboek”), bepaalt met betrekking tot ingevoerde goederen:

„Wanneer de in lid 1 bedoelde goederen gebruikelijke behandelingen in de zin van artikel 109 hebben ondergaan, wordt, op verzoek van de aangever, voor het vaststellen van het bedrag van de rechten bij invoer uitgegaan van de soort, de douanewaarde en de hoeveelheid die op het in artikel 214 bedoelde tijdstip in aanmerking zouden zijn genomen indien de goederen niet aan de genoemde behandelingen waren onderworpen. Volgens de procedure van het comité kunnen echter afwijkingen van deze bepaling worden vastgesteld.”

6 Uit artikel 214, lid 1, van het Wetboek volgt, dat behoudens andersluidende specifieke bepalingen, het bedoelde tijdstip het tijdstip is waarop de douaneschuld betreffende het goed ontstaat.

7 In zijn ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geldende versie bepaalde artikel 522, lid 3, van de uitvoeringsbepalingen:

„Wanneer de behandeling tot gevolg zou hebben dat een hoger bedrag aan rechten verschuldigd wordt dan het bedrag aan rechten bij invoer dat op de goederen vóór hun behandeling van toepassing was, dient de belanghebbende af te zien van de indiening van het verzoek bedoeld in artikel 112, lid 2, van het Wetboek.

In een dergelijk geval dient de entreposeur van een entrepot van het type D afstand te doen van alle voordelen die voor hem zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van de heffingsgrondslagen die bij de plaatsing van de behandelde goederen onder het stelsel waren vastgesteld of als juist aangenomen.”

8 Deze bepaling is gewijzigd bij artikel 1, punt 16, van verordening (EG) nr. 3254/94 van de Commissie van 19 december 1994 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 (PB L 346, biz. 1). In de nieuwe versie, die op 7 januari 1995 in werking is getreden, bevat artikel 522 van de uitvoeringsbepalingen niet meer de voordien in lid 3 geformuleerde beperking.

9 Artikel 526, lid 4, van de uitvoeringsbepalingen, zoals gewijzigd bij artikel 1, punt 18, van verordening nr. 3254/94, bepaalt, dat wanneer de over te brengen goederen gebruikelijke behandelingen hebben ondergaan en artikel 112, lid 2, van het Wetboek van toepassing is, op het certificaat inzake goederenverkeer soort, douanewaarde en hoeveelheid van de overgebrachte goederen worden vermeld die bij het ontstaan van de douaneschuld in aanmerking zouden hebben moeten worden genomen indien deze goederen genoemde behandelingen niet hadden ondergaan.

Het hoofdgeding

10 Mövenpick voerde uit China gedroogde walnootstukken in. Tijdens het transport werden de goederen gekoeld tot een temperatuur tussen 0 en + 5 oC. Bij aankomst in Duitsland werden zij in een douane-entrepot opgeslagen, waar zij bij een temperatuur van —24 oC werden bewaard. Voordat de goederen in het vrije verkeer werden gebracht, werden zij opgeslagen in een entrepot waar de temperatuur 0 oC bedroeg.

11 Op 22 december 1994 deed verzoekster in het hoofdgeding bij het Zollamt Neustädter Hafen onder post 0802 32 00 GN aangifte voor het vrije verkeer van een partij gedroogde walnootstukken. Het Zollamt deelde de goederen echter als bevroren walnootstukken onder post 0811 90 99 in. Voor deze post geldt een hoger bedrag aan rechten dan voor post 0802 32 00.

12 Op 16 januari 1995 maakte Mövenpick hiertegen bezwaar bij het Hauptzollamt, dat dit bezwaar bij besluit van 15 maart 1996 ongegrond verklaarde.

13 In haar op 3 april 1996 bij het Finanzgericht Bremen ingestelde beroep betoogde Mövenpick, dat de goederen moeten worden aangegeven onder de post die hun toestand op het tijdstip van inklaring het best benadert. Aangezien ontdooide walnoten niet te onderscheiden zijn van walnoten die niet ingevroren zijn geweest, moeten zij onder post 0802 worden ingedeeld. Bovendien holt artikel 522, lid 3, van de uitvoeringsbepalingen het in artikel 112, lid 2, van het Wetboek geformuleerde beginsel uit, zodat het de grenzen van de bij deze bepaling toegekende bevoegdheid overschrijdt en derhalve ongeldig is.

14 Het Finanzgericht gaf een deskundige opdracht uit te maken, of een wijziging optreedt in de weefselstructuur, de smaak en het uiterlijk van walnootstukken die zijn ingevoerd en opgeslagen zoals de betrokken goederen. De deskundige stelde vast, dat walnoten die tijdelijk aan een temperatuur van —20 oC of minder worden blootgesteld, na ontdooiing niet de veranderingen vertonen die kenmerkend zijn voor invriezing omdat zij weinig water bevatten. Zijn conclusie luidde:

„Bij daling van de temperatuur van walnoten tot —20 oC kan in natuurkundige zin niet van invriezing, maar alleen van afkoeling worden gesproken, daar het een kenmerk van walnoten is dat zij geen water bevatten dat kan worden uitgevroren.”

15 Het Hauptzollamt bleef bij zijn standpunt en betoogde, dat invriezing de natuurlijke eigenschappen van de noten weliswaar niet verandert, maar ze wel beïnvloedt omdat daardoor het ranzig worden van het vet wordt verhinderd.

16 Het Finanzgericht sluit zich aan bij de opvatting van het Hauptzollamt. Daar het om uitlegging van communautaire bepalingen gaat, heeft het evenwel besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen te stellen:

  1. Moet het gemeenschappelijk douanetarief in de versie van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 (PB L 241, blz. 1) tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (Gecombineerde nomenclatuur 1994) aldus worden uitgelegd, dat uit een derde land ingevoerde gedroogde walnootstukken die in de Gemeenschap in een douane-entrepot diepgevroren worden opgeslagen en later ontdooid voor het vrije verkeer worden aangegeven, onder post 0802 moeten worden ingedeeld?

  2. Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

    Was artikel 522, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (PB L 253, blz. 1), dat als gevolg van de herformulering van artikel 522 bij verordening (EG) nr. 3254/94 van de Commissie van 19 december 1994 (PB L 346, blz. 1) is ingetrokken, ongeldig?

  3. Voor het geval dat de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

    Is artikel 522 juncto artikel 526, lid 4, van verordening nr. 2454/93, in de versie van artikel 1, punten 16 en 18, van verordening (EG) nr. 3254/94 van de Commissie van 19 december 1994 (PB L 346, blz. 1), ook op douaneaangiften van vóór 7 januari 1995 van toepassing?”

De eerste prejudiciële vraag

17 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de GN aldus moet worden uitgelegd, dat uit een derde land ingevoerde gedroogde walnootstukken die in de Gemeenschap bij een temperatuur van —24 oC worden opgeslagen en na ontdooiing voor het vrije verkeer worden ingeklaard, onder post 0802 „Andere noten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal, al dan niet gepeld” moeten worden ingedeeld, dan wel aldus, dat dergelijke walnootstukken moeten worden ingedeeld onder post 0811 „Vruchten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, al dan niet met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen”.

18 Het is vaste rechtspraak, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten zijn omschreven. Bovendien bestaan er voor de GN toelichtingen van de Commissie, en voor het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, toelichtingen van de Internationale Douaneraad, die belangrijke middelen vormen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar rechtens niet bindend zijn (zie met name arresten van 10 december 1998, Glob-Sped, C-328/97, Jurispr. blz. I-8357, punt 26, en 9 februari 1999, ROSE Elektrotechnik, C-280/97, Jurispr. blz. I-689, punt 16).

19 Volgens punt 2 van de aantekeningen bij hoofdstuk 8 GN moeten gekoelde vruchten onder dezelfde post worden ingedeeld als de overeenkomstige verse vruchten. Volgens punt 3 van die aantekeningen mogen gedroogde vruchten zijn behandeld met het oog op aanvullende verduurzaming of stabilisatie.

20 Volgens de algemene toelichtingen bij hoofdstuk 8 GN van de Internationale Douaneraad moet onder „bevroren” product worden verstaan een product dat is afgekoeld tot onder het vriespunt totdat het „door en door” bevroren is, terwijl een „gekoeld” product een product is waarvan de temperatuur is verlaagd zonder dat het bevriest.

21 Uit de vaststellingen van de verwijzende rechter en met name uit het rapport van de door hem aangewezen deskundige, blijkt, dat gedroogde walnoten geen water bevatten dat kan uitvriezen; dit kenmerk bracht de deskundige tot de conclusie, dat de behandeling waaraan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen tijdens de opslag onderworpen werden, geen invriezing maar koeling was. Deze elementen volstaan om het bestaan van „door en door”-bevriezing uit te sluiten.

22 Uit het rapport van de door de verwijzende rechter aangewezen deskundige blijkt tevens, dat de behandeling die de betrokken goederen hebben ondergaan, niet tot gevolg heeft, dat zij bij het weer op temperatuur brengen door het opvoeren van de temperatuur in de opslagruimte veranderingen vertonen die kenmerkend zijn voor invriezing. In het hoofdgeding was dus geen sprake van „onomkeerbare veranderingen (...), met name wat [de] weefselstructuur betreft”, zoals die waarop het Hof in het arrest van 15 juni 1976, Riemer (120/75, Jurispr. blz. 1003, punt 4) heeft gewezen om daaruit af te leiden dat een ontdooid product niet als vers product kon worden ingedeeld.

23 Dat de behandeling die de betrokken goederen hebben ondergaan, toch gevolgen heeft gehad aangezien daardoor het ranzig worden van het vet in de noten is verhinderd, kan niet beslissend worden geacht. In punt 3 van de aantekeningen bij hoofdstuk 8 GN wordt immers uitdrukkelijk bepaald, dat gedroogde vruchten mogen worden behandeld met het oog op aanvullende verduurzaming of stabilisatie.

24 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de GN aldus moet worden uitgelegd, dat uit een derde land ingevoerde gedroogde walnootstukken die in de Gemeenschap bij een temperatuur van —24 oC worden opgeslagen en na ontdooiing voor het vrije verkeer worden ingeklaard, onder tariefpost 0802 moeten worden ingedeeld.

De tweede en de derde prejudiciële vraag

25 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven deze vragen niet te worden beantwoord.

Kosten

26 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Bremen bij beschikking van 7 oktober 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

De gecombineerde nomenclatuur, in de versie van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat uit een derde land ingevoerde gedroogde walnootstukken die in de Gemeenschap bij een temperatuur van —24 oC worden opgeslagen en na ontdooiing voor het vrije verkeer worden ingeklaard, onder tariefpost 0802 moeten worden ingedeeld.

Jann

Edward

Sevón

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 april 1999.

De griffier

R.Grass

De president van de Eerste kamer

P.Jann