Hof van Justitie EU 07-10-1999 ECLI:EU:C:1999:491
Hof van Justitie EU 07-10-1999 ECLI:EU:C:1999:491
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 7 oktober 1999
Conclusie van advocaat-generaal
Philippe Léger
van 7 oktober 1999(*)
In dit beroep verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof vast te stellen dat Ierland, door niet binnen de gestelde termijn de nodige bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 93/83/EEG tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel(*) (hierna: „richtlijn”), de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Volgens artikel 14 van de richtlijn moesten de lidstaten voor 1 januari 1995 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan de richtlijn te voldoen, en de Commissie onverwijld van die bepalingen in kennis te stellen.
Daar zij geen mededeling had ontvangen over de tenuitvoerlegging van de richtlijn in de Ierse rechtsorde, leidde de Commissie de precontentieuze procedure in, overeenkomstig artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG).
Bij aanmaningsbrief van 16 mei 1995 nodigde zij Ierland uit, binnen twee maanden zijn opmerkingen kenbaar te maken.
Bij brief van 28 juli 1995 liet de Ierse regering weten, dat er een volledige herziening van de Copyright Act 1963 op stapel stond en dat de bepalingen van de richtlijn in de nieuwe tekst zouden worden verwerkt.
Op 17 juli 1996 deed de Commissie Ierland een met redenen omkleed advies toekomen, waarin die lidstaat werd uitgenodigd zich binnen twee maanden aan de richtlijn te conformeren.
Bij brieven van 2 en 9 augustus 1996 deelde de Ierse regering mee, dat zij de vereiste bepalingen zo spoedig mogelijk zou vaststellen.
Op 9 juni 1998 heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
In haar memories betwist de Ierse regering het haar gemaakte verwijt niet. Zij vestigt echter de aandacht op twee punten.
In de eerste plaats gewaagt zij van de problemen die verband houden met de omvangrijke herziening van de Copyright Act, alsook met de noodzaak de richtlijn te implementeren niet door middel van een bestuursrechtelijke, doch door middel van een wettelijke regeling.
Wat dit punt betreft, herinner ik aan de vaste rechtspraak van het Hof, dat een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen om de niet-nakoming van uit een richtlijn voortvloeiende verplichtingen en termijnen te rechtvaardigen.(*)
In de tweede plaats wijst de Ierse regering erop, dat de uitvoeringsregeling binnenkort zal worden bekendgemaakt. Zij verzoekt het Hof de procedure voor enige tijd te schorsen, om haar in staat te stellen aan haar verplichtingen te voldoen.(*)
Aan dit verzoek kan naar mijn mening niet worden voldaan. Immers, door de procedure enkel om de door de Ierse regering genoemde reden te schorsen, zou het Hof in het verzuim van die lidstaat berusten in plaats van het bestaan ervan vast te stellen.
Derhalve geef ik in overweging, het beroep van de Commissie toe te wijzen.
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Daar Ierland in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in die zin in de kosten worden verwezen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging:
Vast te stellen dat Ierland de krachtens artikel 14 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door níet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden, die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel.
Ierland te verwijzen in de kosten van de procedure.