Home

Hof van Justitie EU 07-11-2002 ECLI:EU:C:2002:637

Hof van Justitie EU 07-11-2002 ECLI:EU:C:2002:637

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
7 november 2002

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

7 november 2002(*)

In de gevoegde zaken C-260/00 tot en met C-263/00,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Hessische Finanzgericht, Kassel (Duitsland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Lohmann GmbH & Co. KG (C-260/00—C-262/00),

Medi Bayreuth Weihermüller & Voigtmann GmbH & Co. KG (C-263/00)

en

Oberfinanzdirektion Koblenz,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, D. A. O. Edward (rapporteur), S. von Bahr en A. Rosas, rechters,advocaatgeneraal: A. Tizzano,

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • Lohmann GmbH & Co. KG (C-260/00—C-262/00), vertegenwoordigd door P. Barth, M. Barth en J. Walda,

    • Medi Bayreuth Weihermüller & Voigtmann GmbH & Co. KG (C-263/00), vertegenwoordigd door W. Weihermüller, M. Weihermüller en S. Weihermüller,

    • De Oberfinanzdirektion Koblenz, vertegenwoordigd door Fritz,

    • De Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. C. Schieferer als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Lohmann GmbH & Co. KG (C-260/00—C-262/00), vertegenwoordigd door J. Müller-Lisse, Rechtsanwalt, van medi Bayreuth Weihermüller & Voigtmann GmbH & Co. KG (C-263/00), vertegenwoordigd door L. Harings, Rechtsanwalt, en de Commissie, vertegenwoordigd door J. C. Schieferer, ter terechtzitting van 21 februari 2002,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 25 april 2002,

het navolgende

Arrest

1 Bij beschikkingen van 21 februari 2000, ingekomen bij het Hof op 28 juni daaraanvolgend, en op verzoek van het Hof nader verduidelijkt op 17 oktober 2001, heeft het Hessische Finanzgericht te Kassel krachtens artikel 234 EG een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van post 9021 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage 1 bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, biz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 (PB L 238, biz. 1) (hierna: „GN”).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van gedingen tussen Lohmann GmbH & Co. KG (hierna: „Lohmann”) (C-260/00—C-262/00) en medi Bayreuth Weihermüller & Voigtmann GmbH & Co. KG (hierna: „medi Bayreuth”) (C-263/00) enerzijds, en de Oberfinanzdirektion Koblenz (hierna: „Oberfinanzdirektion”) anderzijds, over de tariefindeling van bepaalde producten als orthopedische producten in GN-post 9021.

Rechtskader

3 De GN is bij verordening nr. 2658/87 ingesteld ten behoeve van zowel het gemeenschappelijk douanetarief als de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap. De GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”); dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983 (hierna: „GS-Verdrag”) dat, evenals het daarbij behorende protocol van wijziging, namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

4 Hoofdstuk 90 van afdeling XVIII van het tweede deel van de GN draagt het opschrift: „Optische instrumenten, apparaten en toestellen; instrumenten, apparaten en toestellen, voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle- en precisie-instrumenten, -apparaten en -toestellen; medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen; delen en toebehoren van deze instrumenten, apparaten en toestellen”.

5 GN-post 9021 luidt als volgt:

„Orthopedische artikelen en toestellen, daaronder begrepen medisch-chirurgische gordels en banden, alsmede krukken; breukspalken en andere artikelen en apparaten voor de behandeling van breuken in het beendergestel; prothesen; hoorapparaten voor hardhorigen en andere voor het verhelpen of verlichten van gebreken of van kwalen dienende apparatuur, die door de patiënt in de hand wordt gehouden of op andere wijze wordt gedragen, dan wel wordt ingeplant.”

6 Overeenkomstig aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN „omvat [dit hoofdstuk] niet [...] steungordels en andere ondersteunende artikelen, van textielstof, waarbij het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan enkel wordt verkregen door hun elasticiteit (bijvoorbeeld positiegordels, thoraxbandages, abdominale bandages, gewrichts- en spierbandages) (afdeling XI)”.

7 De hoofdstukken 61, 62 en 63 van afdeling XI van het tweede deel van de GN dragen respectievelijk als opschrift: „Kleding en kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk”, „Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei- of haakwerk”, „Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen of assortimenten; oude kleren en dergelijke; lompen en vodden”.

8 Aantekening 2 van hoofdstuk 61 van de GN luidt als volgt:

„Dit hoofdstuk omvat niet:

  1. artikelen bedoeld bij post 6212;

  2. oude kleren en dergelijke artikelen bedoeld bij post 6309;

  3. orthopedische artikelen, zoals breukbanden, medisch-chirurgische gordels en dergelijke (post 9021).”

9 De tekst van aantekening 2 b van hoofdstuk 62 van de GN is gelijk aan de tekst van aantekening 2 c van hoofdstuk 61 van de GN.

10 Regel 2 b van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, in titel I, A, van het eerste deel van de GN luidt:

„Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.”

11 Regel 3 b van deze algemene regels luidt als volgt:

„Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

[...]

  1. mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald.”

12 Op basis van artikel 6, lid 1, van het GS-Verdrag is onder de naam „Comité voor het geharmoniseerde systeem” (hierna: „GS-Comité”) bij de Internationale Douaneraad een comité ingesteld, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van elk van de verdragsluitende partijen. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het GS-Verdrag heeft dit comité met name tot taak wijzigingen van dit verdrag voor te stellen, alsmede toelichtingen, indelingsadviezen en andere adviezen voor de interpretatie van het GS op te stellen.

13 Ten aanzien van de orthopedische artikelen en toestellen in post 9021 preciseert de eerste toelichting bij post 9021, van de toelichtingen op het GS, tweede uitgave (1996) (hierna: „eerste toelichting bij post 9021”):

„Deze toestellen dienen voor:

  • hetzij het voorkomen of verhelpen van lichamelijke misvormingen;

  • hetzij het ondersteunen of op hun plaats houden van organen na ziekte of operatie.

Van deze toestellen kunnen worden genoemd:

  1. toestellen voor heupziekten;

  2. toestellen voor gebruik na resectie (wegneming) van het opperarmbeen;

  3. toestellen voor kaakbehandeling;

  4. toestellen voor het rechtmaken van de vingers;

  5. toestellen voor het herstellen van de juiste stand van het hoofd en van de wervelkolom, bij behandeling van de ziekte van Pott;

  6. orthopedisch schoeisel met verlengde contrefort van leder, die met een frame van metaal of kurk versterkt mag zijn, enkel op maat vervaardigd;

  7. op maat vervaardigde speciale binnenzolen (steunzolen);

  8. toestellen om misvormingen van het gebit te verhelpen (regulatieplaten, tandheugels, fixatiebanden, enz.);

  9. orthopedische toestellen voor de voeten (toestellen voor horrelvoeten, al dan niet van een veren steun voor de voet voorziene beensteunen, laarzen om beenverkorting te verhelpen, enz.);

  10. breukbanden (voor lies-, dij-, navelbreuken, enz.);

  11. toestellen tegen het scheefgroeien en tegen andere vervormingen van de ruggengraat, alsmede medisch-chirurgische korsetten en gordels (met inbegrip van bepaalde steungordels), die worden gekenmerkt door:

    1. de aanwezigheid van opgevulde delen, kussens, speciale baleinen en veren, die kunnen worden aangepast aan de patiënt, of

    2. door de aard van het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd (leder, metaal, kunststof, enz.) of

    3. de aanwezigheid van versterkte delen van stijve stukken textiel of van banden van verschillende breedte.

    De speciale vorm en uitvoering van deze artikelen beantwoorden aan een bepaalde orthopedische functie, waardoor zij verschillen van gewone korsetten en gordels, ook al dienen deze laatste eveneens om organen te ondersteunen en op de goede plaats te houden.

  12. orthopedische suspensoirs (met uitzondering van gewone suspensoirs bijv. van breiwerk).

[...]” I - 10070

De hoofdgedingen en de prejudiciële vragen

14 In 1997 verzochten Lohmann en medi Bayreuth om bindende tariefinlichtingen voor verschillende door hen vanuit de Verenigde Staten en Mexico ingevoerde producten, die volgens hen als orthopedische producten onder GN-post 9021 vielen. Het betrof „epX Wrist Dynamic” polsbandages (C-260/00), „epX Back Basic” rugbandages (C-261/00), „epX Elbow Basic” en „epX Elbow Dynamic” elleboogbandages (C-262/00), alsmede functionele kniebandages voorzien van „Stabimed” gewrichtsspalken en „Collamed” functionele knie-orthesen (C-263/00).

15 Bij de bindende tariefinlichtingen werden al deze producten evenwel ingedeeld onder GN-onderverdeling 6307 90 10, dat wil zeggen als geconfectioneerde artikelen van textiel, van brei- of haakwerk.

16 Nadat de Oberfinanzdirektion hun bezwaren had afgewezen, vorderden Lohmann en medi Bayreuth voor het Hessische Finanzgericht nietigverklaring van de bindende tariefinlichtingen en veroordeling van de Oberfinanzdirektion tot de afgifte van nieuwe bindende tariefinlichtingen die de genoemde producten zouden indelen onder GN-post 9021.

17 Het Hessische Finanzgericht vraagt zich af, of de vaststelling van het Hof in punt 12 van het arrest van 24 maart 1994, 3M Medica (C-148/93, Jurispr. blz. I-1123), dat de artikelen van post 9021 GN „met elkaar gemeen hebben, dat zij speciaal zijn aangepast aan de handicap die zij moeten verhelpen, en speciaal voor een bepaalde persoon zijn vervaardigd”, ook geldt voor de in de voor hem aanhangige gedingen bedoelde producten. Verder vraagt dit gerecht zich af wat, speciaal met betrekking tot de elasticiteit van de stof, de werkingssfeer is van aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN.

18 In die omstandigheden heeft het Hessische Finanzgericht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

In zaak C-260/00,

  1. Valt onder de productomschrijving ‚ orthopedische artikelen’ in de zin van GN-post 9021 een polsbandage, de zogeheten ‚ epX Wrist Dynamic polsbandage’, maat M/L, gemaakt van een 1,2 mm dikke, eenkleurige, drielaagse stof met twee buitenlagen van elastisch breiwerk en een zeer dunne, in de dwarsdoorsnede niet zichtbare tussenlaag van kunststof, buisvormig genaaid, waarbij aan elke zijde vier licht gebogen, circa 12 cm lange spalkachtige staafjes van roestvrij metaal zijn verwerkt, met een lengte van circa 19 cm, met bovenaan een diameter van circa 11 cm en onderaan een diameter van circa 9 cm, en met een ronde uitsparing in het midden voor de duim?

  2. Kan op grond van het in aantekening 1 b bij hoofdstuk 90 GN gebezigde begrip ‚enkel’ junctis de aantekeningen 2 c, respectievelijk 2 b bij de hoofdstukken 61 en 62 GN, de elasticiteit van het weefsel ook dan als enig maatgevend criterium worden beschouwd, wanneer de ondersteunende functie niet alleen door een met het gebruiksdoel overeenkomende confectionering, doch ook door andere elementen (hier de spalkachtige staafjes) ten minste wordt versterkt?”

In zaak 261/00,

  1. Valt onder de productomschrijving ‚ orthopedische artikelen’ in de zin van GN-post 9021 een steungordel voor de rug, de zogeheten ‚ epX Back Basic rugbandage’, maat S, door samenstikken geconfectioneerd, die overwegend bestaat uit opengewerkt elastisch breiwerk met een maximale dikte van 1,5 mm, een lengte van circa 87 cm en een breedte van circa 23 cm, aan de voorkant te sluiten met een klittenband en aan de buitenkant voorzien van twee extra elastische banden van breiwerk die, naar voren getrokken, aangespannen en op het klittenbandgedeelte kunnen worden bevestigd, waarbij in het midden (aan de achterkant) een smalle staaf van kunststof is ingenaaid en in het rugdeel een tas is gemaakt voor een pelotte?

  2. Kan op grond van het in aantekening 1 b bij hoofdstuk 90 GN gebezigde begrip ‚ enkel’ junctis de aantekeningen 2 c, respectievelijk 2 b bij de hoofdstukken 61 en 62 GN, de elasticiteit van het weefsel ook dan als enig maatgevend criterium worden beschouwd, wanneer de ondersteunende functie door een op het gebruiksdoel afgestemde confectionering door de verwerking van breiwerk met verschillende elasticiteit tenminste wordt versterkt?”

In zaak C-262/00,

  1. Vallen onder de productomschrijving ‚ orthopedische artikelen’ in de zin van GN-post 9021 een elleboogband, de zogeheten ‚epX Elbow Basic’ en een elleboogbandage, de zogeheten ‚epX Elbow Dynamic’ gemaakt van een 1 mm dikke, eenkleurige, drielaagse stof met twee buitenlagen van elastisch breiwerk en een tussenlaag van kunststof, buisvormig genaaid, met een lengte van 8 cm (elleboogband), respectievelijk 22 cm (elleboogbandage, die tevens anatomisch genaaid is), die beide onder de elleboog over de onderarm worden getrokken en als een manchet worden gedragen, waarin een pelotte is verwerkt, waarover een rondlopende gordel, bestaande uit een elastisch en trekvast deel en een klittenband, loopt?

  2. Kan op grond van het in aantekening 1 b bij hoofdstuk 90 GN gebezigde begrip ‚enkel’ junctis de aantekeningen 2 c, respectievelijk 2 b bij de hoofdstukken 61 en 62 GN, de elasticiteit van het weefsel ook dan als enig maatgevend criterium worden beschouwd, wanneer de ondersteunende functie door andere elementen (hier de pelotte) tenminste wordt versterkt?

  3. Ingeval van een bevestigend antwoord op vraag 2:

    Kan op grond van algemene regel 3 b worden bepaald wanneer de ondersteunende functie van de andere niet uit elastisch weefsel/breiwerk bestaande elementen overweegt, of moeten hierbij andere criteria worden gehanteerd, en zo ja welke?”

In zaak C-263/00,

  1. Vallen onder de productomschrijving ‚ orthopedische artikelen’ in de zin van GN-post 9021 functionele kniebandages met gewrichtsspalken en functionele knie-orthesen met bandage-effect, die hoofdzakelijk bestaan uit geconfectioneerde neopreen en aan de zijkant zijn voorzien van 30 cm, respectievelijk 37 cm lange aluminium gewrichtsspalken (ook verwijderbaar) met polycentrische gewrichten met extensiebeperking en die over twee banden van klittenband beschikken, waarbij het gebruik overeenkomstig de bestemming van beide kniebandages/knie-orthesen vooronderstelt, dat de gewrichten individueel worden ingesteld door middel van staven die de extensie beperken?

  2. Kan op grond van het in aantekening 1 b bij hoofdstuk 90 GN gebezigde begrip ‚enkel’ junctis de aantekeningen 2 c, respectievelijk 2 b bij de hoofdstukken 61 en 62 GN, de elasticiteit van het weefsel ook dan als enig maatgevend criterium worden beschouwd, wanneer de ondersteunende functie door andere materialen wordt versterkt?

  3. Ingeval van een bevestigend antwoord op vraag 2:

    Kan op grond van Algemene Regel 3 b worden bepaald wanneer de ondersteunende functie van de andere niet uit elastisch weefsel/breiwerk bestaande elementen overweegt, of moeten hierbij andere criteria worden gehanteerd, en zo ja welke?”

19 Bij beschikking van de president van het Hof van 13 september 2000 zijn de zaken C-260/00 tot en met C-263/00 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling, alsook voor het arrest.

20 In de oorspronkelijke versie van de tweede vraag in elk van de vier zaken verzocht de verwijzende rechter om uitlegging van het woord „enkel”, dat volgens hem in aantekening 2 b van de hoofdstukken 61 en 62 van de GN werd gebezigd. Aangezien dit woord daarin evenwel niet voorkomt, heeft het Hof op 3 oktober 2001 de verwijzende rechter krachtens artikel 104, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering verzocht, zijn vragen op dit punt nader te verduidelijken. Bij beschikkingen van 17 oktober 2001, ingekomen bij het Hof op 29 oktober daaraanvolgend, heeft de verwijzende rechter zijn prejudiciële vragen in de vier zaken gewijzigd zoals zij thans in punt 18 van dit arrest zijn weergegeven.

De eerste vraag

21 Met zijn eerste vraag in elk van de zaken wenst de verwijzende rechter te vernemen of bepaalde producten, die hij gedetailleerd beschrijft, al dan niet moeten worden ingedeeld onder GN-post 9021.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

22 Volgens Lohmann en medi Bayreuth zijn de in het hoofdgeding bedoelde producten speciaal ontworpen met het oog op een bepaalde orthopedische functie. Meer in het bijzonder met betrekking tot de rugbandages stelt Lohmann, dat dit product afhankelijk van de verschillende doktersvoorschriften normaal gesproken wordt voorzien van aanvullende elementen (pelottes), die vóór de ingebruikneming worden aangepast aan de anatomische bijzonderheden van de patiënt.

23 Medi Bayreuth stelt dat er, gezien de technische ontwikkelingen, geen behoefte meer bestaat aan op maat vervaardigde orthopedische toestellen. Op medisch gebied zijn tal van producten die vroeger op maat werden vervaardigd, thans vervangen door industriële producten die voor de ingebruikname alleen nog moeten worden aangepast. Op grond van de tekst van GN-post 9021 kan overigens geen onderscheid worden gemaakt tussen producten die op maat worden vervaardigd, en producten die in serie worden vervaardigd.

24 De Oberfinanzdirektion verwijst naar de door haar in de hoofdgedingen verdedigde uitlegging van GN-post 9021, volgens welke de betrokken producten niet onder deze post vallen. Meer in het bijzonder met betrekking tot de in zaak C-261/00 bedoelde rugbandages baseert zij haar oordeel dat het hier niet om orthopedische toestellen in de zin van deze post gaat, enerzijds op de kenmerken van het betrokken product en anderzijds op een besluit van het GS-Comité waarbij vergelijkbare producten zijn ingedeeld onder GN-onderverdeling 621 290. Dit besluit is bekendgemaakt in een mededeling van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 2001, C 202, biz. 8).

25 Volgens de Commissie volgt uit het arrest 3M Medica, reeds aangehaald, dat indeling van de in de zaken C-260/00 tot en met C-262/00 bedoelde producten onder GN-post 9021 uitgesloten is, aangezien op het moment van het ontstaan van de douaneschuld niet is aangetoond dat deze producten met het oog op een bepaalde lichamelijke handicap waren ontworpen of aangepast en op maat waren vervaardigd voor een bepaalde persoon, dan wel met het oog op het individuele gebruik door een bepaalde persoon een latere ingreep door een specialist vereisen. Volgens de Commissie stemt deze uitkomst ook overeen met de GS-toelichtingen. Het is dus niet voldoende dat de patiënt, bijvoorbeeld door de aanwijzingen van de gebruiksaanwijzing te volgen, het product zo gebruikt. Daarentegen vallen de in zaak C-263/00 bedoelde producten, gelet op hun bijzondere kenmerken, volgens de Commissie onder GN-post 9021, wanneer zou blijken dat de aanpassing en het correcte gebruik ervan de tussenkomst van een orthopedist vereisen.

Antwoord van het Hof

26 Om te beginnen zij vastgesteld, dat wanneer het Hof een prejudiciële vraag krijgt voorgelegd op het gebied van de tariefindeling, het veeleer tot taak heeft de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan deze de betrokken producten correct in de GN kan indelen, dan zelf deze indeling te verrichten, temeer daar het Hof niet altijd over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt. De nationale rechter lijkt hiertoe in ieder geval veel beter toegerust.

27 De prejudiciële verwijzingsprocedure van artikel 234 EG bepaalt immers het kader voor een nauwe samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof van Justitie, gebaseerd op een onderlinge taakverdeling (arrest van 30 maart 2000, JämO, C-236/98, Jurispr. blz. I-2189, punt 30), en is een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht verschaft die zij voor de beslissing van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben (arrest van 11 januari 2001, Monte Arcosu, C-403/98, Jurispr. blz. I-103, punt 21).

28 Bijgevolg kan het Hof bij een tariefindeling uit de bewoordingen van de door de nationale rechter geformuleerde vraag, gelet op de in de verwijzingsbeschikking verstrekte gegevens, de met de uitlegging van het gemeenschapsrecht verband houdende elementen lichten die deze rechter in staat zullen stellen de aan hem gevraagde tariefindeling te verrichten (zie, in die zin, arrest van 17 september 1998, Harpegnies, C-400/96, Jurispr. blz. I-5121, punt 11).

29 De eerste vraag in elk van de zaken moet derhalve aldus worden opgevat, dat zij ertoe strekt te vernemen op basis van welke criteria kan worden bepaald of producten als polsbandages, rug-, elleboog- en kniebandages kunnen worden ingedeeld onder GN-post 9021.

30 In dit verband zij herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof, volgens welke in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten van het gemeenschappelijk douanetarief en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arrest van 7 februari 2002, Turbon International, C-276/00, Jurispr. blz. I-1389, punt 21).

31 Het is eveneens vaste rechtspraak, dat bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zowel de aantekeningen bij de hoofdstukken hiervan, als de toelichtingen bij de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van dit tarief, en als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd (zie arrest Turbon International, reeds aangehaald, punt 22).

32 In casu worden de in het hoofdgeding bedoelde producten noch in de GS-toelichtingen, noch in de tekst van de GN-posten, en evenmin in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken van de GN uitdrukkelijk vermeld. Aan de andere kant bevatten de GS-toelichtingen wel nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling van deze producten.

33 Volgens de eerste toelichting bij post 9021 dienen orthopedische artikelen en toestellen voor hetzij „het voorkomen of verhelpen van lichamelijke misvormingen”, hetzij „het ondersteunen of op hun plaats houden van organen, na ziekte of operatie”.

34 In de op deze omschrijving volgende lijst die voorbeelden van dergelijke artikelen en toestellen geeft, wordt hier en daar aangegeven dat het betrokken product op maat vervaardigd moet zijn (orthopedisch schoeisel, speciale binnenzolen). Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat sandalen en schoenen die kunnen worden gelijkgesteld met in serie vervaardigde binnenzolen of met in serie geproduceerd schoeisel waarvan de binnenzool de welving van de voetzool steunt, geen „orthopedische artikelen” zijn die onder GN-post 9021 vallen (arrest 3M Medica, reeds aangehaald, punt 14).

35 Daarentegen is voor de meeste in deze lijst vermelde producten een dergelijk vereiste niet opgenomen.

36 Ten aanzien van toestellen tegen het scheefgroeien en tegen andere vervormingen van de ruggengraat, alsmede medisch-chirurgische korsetten en gordels, wordt in de eerste toelichting bij post 9021 verklaard dat toestellen die worden gekenmerkt door de aanwezigheid van elementen die kunnen worden aangepast aan de patiënt, onder deze post vallen. Dezelfde toelichting preciseert dat de „speciale vorm en uitvoering van deze artikelen beantwoorden aan een bepaalde orthopedische functie, waardoor zij verschillen van gewone korsetten en gordels, ook al dienen deze laatste eveneens om organen te ondersteunen en op de goede plaats te houden”.

37 Het vereiste dat de producten op maat vervaardigd moeten zijn, of tenminste aan de patiënt kunnen worden aangepast, is te verklaren door de wens om onder GN-post 9021 geen „gewone” producten in te delen, dat wil zeggen producten die niet de kenmerken bezitten van de producten die vermeld worden in de eerste toelichting bij GN-post 9021. Volgens de GS-toelichtingen omvat hoofdstuk 90 van de GN een reeks van instrumenten en toestellen, die over het algemeen vooral worden gekenmerkt door hun zorgvuldige vervaardiging en hun grote precisie.

38 Om die reden wordt in de eerste toelichting bij GN-post 9021 het criterium van vervaardiging op maat gehanteerd om orthopedisch schoeisel te onderscheiden van gewoon schoeisel, het criterium van aanpasbaarheid aan de patiënt, de aard van het materiaal waaruit het product is vervaardigd of de aanwezigheid van versterkte delen om bepaalde corrigerende toestellen te onderscheiden van gewone korsetten of gordels, en het criterium van de specifieke functie van het product om orthopedische suspensoirs te onderscheiden van gewone suspensoirs van breiwerk.

39 Tot de criteria op grond waarvan eenvoudige of gewone producten kunnen worden onderscheiden van producten die een medische functie vervullen, behoren dus de wijze van vervaardiging van het betrokken product, de aard van het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, de mogelijkheid deze producten aan te passen aan de handicaps die zij moeten verhelpen, of andere bijzondere kenmerken, met name hun specifieke functie.

40 Wanneer er van een product verschillende uitvoeringen bestaan en het in zijn eenvoudige of gewone uitvoering voor algemeen gebruik dient, terwijl het in een andere uitvoering, die een medische functie heeft, met het oog op een orthopedisch doel wordt gebruikt, kan het alleen in die laatste uitvoering en met toepassing van bovengenoemde criteria onder GN-post 9021 worden ingedeeld.

41 De aanpassing aan handicaps kan geschieden hetzij tijdens de vervaardiging van het product, hetzij — wanneer het een geprefabriceerd product betreft — in een later stadium, met name bij de ingebruikneming ervan, met behulp van bijzondere mechanismen waarin het product in dit verband voorziet, door de arts of door de patiënt zelf.

42 Aangezien de technische ontwikkelingen op het gebied van de productie van orthopedische artikelen en toestellen het steeds vaker mogelijk maken dat deze artikelen en toestellen in serie worden vervaardigd, en pas later, met name op het moment van ingebruikneming, worden aangepast aan de specifieke behoeften van de patiënt, zou de eis dat deze aanpassing plaatsvindt tijdens de vervaardiging van deze producten niet erg logisch zijn en tot een verhoging van de financiële lasten voor de socialezekerheidsregelingen kunnen leiden.

43 Hieruit volgt dat de in het hoofdgeding bedoelde producten onder GN-post 9021 vallen wanneer zij kenmerken vertonen die deze producten, met name door het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, hun wijze van gebruik of hun aanpasbaarheid aan specifieke handicaps van de patiënt, onderscheiden van gewone gordels en bandages voor algemeen gebruik. In dit verband maakt het weinig uit wanneer een dergelijke eventuele aanpassing plaatsvindt.

44 De verwijzende rechter dient te onderzoeken of zulks in de hoofdgedingen het geval is.

45 Het antwoord op de eerste vraag in elk van deze zaken moet derhalve luiden dat GN-post 9021 aldus moet worden uitgelegd, dat onder deze post producten als polsbandages, steungordels voor de rug en elleboog- en kniebandages vallen, wanneer deze producten kenmerken vertonen die deze, met name door het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, hun wijze van gebruik of hun aanpasbaarheid aan specifieke handicaps van de patiënt, onderscheiden van gewone gordels en bandages voor algemeen gebruik. De verwijzende rechter dient te onderzoeken of zulks in de hoofdgedingen het geval is.

De tweede vraag

46 Met zijn tweede vraag in elk van de zaken wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de term „enkel” in aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN aldus moet worden uitgelegd, dat op grond van deze aantekening gordels en bandages waarvan andere kenmerken dan de elasticiteit in niet onaanzienlijke mate bijdragen tot het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan, van dit hoofdstuk zijn uitgesloten.

Bij bet Hof ingediende opmerkingen

47 Volgens Lohmann, medi Bayreuth en de Commissie moet de term „enkel” in aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN letterlijk worden opgevat, zodat deze aantekening niet van toepassing is wanneer het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan ook door andere elementen dan de elasticiteit van de betrokken gordel of bandage wordt teweeggebracht.

Antwoord van het Hof

48 Uit de tekst van aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN blijkt, dat indeling onder GN-post 9021 uitgesloten is, wanneer de elasticiteit van de gordel of de bandage het enige element is dat bijdraagt tot het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan. Wanneer daarentegen andere elementen in niet onaanzienlijke mate tot dit effect bijdragen, is deze aantekening niet van toepassing.

49 Deze uitlegging vindt steun in de systematiek van de aantekeningen bij hoofdstuk 90 van de GN. Aantekening 2 b van dit hoofdstuk bevat namelijk de formulering „uitsluitend of hoofdzakelijk”, waardoor binnen het kader van deze aantekening met andere elementen rekening kan worden gehouden.

50 Aangezien aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN alleen spreekt van het effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan, staat de aanwezigheid van andere elementen, waarvan het stabiliserend effect zich beperkt tot de gordel en de bandage, om te voorkomen dat deze afzakken of oprollen, niet in de weg aan de toepassing van deze aantekening.

51 Het antwoord op de tweede vraag in elk van deze zaken moet derhalve luiden dat de term „enkel” in aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN aldus moet worden uitgelegd, dat op grond van deze aantekening gordels en bandages waarvan andere kenmerken dan de elasticiteit in niet onaanzienlijke mate bijdragen tot het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan, niet van dit hoofdstuk zijn uitgesloten.

De derde vraag

52 Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag in elk van de zaken, behoeft de derde vraag in de zaken C-262/00 en C-263/00 niet te worden beantwoord.

Kosten

53 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Hessische Finanzgericht, Kassel, bij beschikkingen van 21 februari 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. Post 9021 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage 1 bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996, moet aldus worden uitgelegd, dat onder deze post producten als polsbandages, steungordels voor de rug en elleboog- en kniebandages vallen, wanneer deze producten kenmerken vertonen die deze, met name door het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd, hun wijze van gebruik of hun aanpasbaarheid aan specifieke handicaps van de patiënt, onderscheiden van gewone gordels en bandages voor algemeen gebruik. De verwijzende rechter dient te onderzoeken of zulks in de hoofdgedingen het geval is.

  2. De term „enkel” in aantekening 1 b van hoofdstuk 90 van de GN moet aldus worden uitgelegd, dat op grond van deze aantekening gordels en bandages waarvan andere kenmerken dan de elasticiteit in niet onaanzienlijke mate bijdragen aan het beoogde effect op het te ondersteunen of op zijn plaats te houden orgaan, niet van dit hoofdstuk zijn uitgesloten.

Wathelet

Timmermans

Edward

von Bahr

Rosas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 november 2002.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

M. Wathelet