Hof van Justitie EU 27-02-2002 ECLI:EU:C:2002:127
Hof van Justitie EU 27-02-2002 ECLI:EU:C:2002:127
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 27 februari 2002
Uitspraak
Beschikking van de president van het Hof
27 februari 2002(*)
In zaak C-480/01 P(R),
Commerzbank AG, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Satzky en B. M. Maassen, Rechtsanwälte,
rekwirante,betreffende hogere voorziening tegen de beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 5 december 2001, Commerzbank/Commissie, T-219/01 R, Jurispr. blz. II-3501, en strekkende tot vernietiging van deze beschikking alsook tot:
-
opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie van 17 augustus 2001, waarbij rekwirante de toegang is geweigerd tot bepaalde documenten over de beëindiging van de procedure tegen andere banken in zaak COMP/E-1/37. 919 — bankkosten voor het wisselen van deviezen van de eurozone,
-
gelasting van de Commissie om de procedure in zaak COMP/E-1/37. 919 niet door toezending van een voorstel voor een definitieve beschikking aan het College van Commissieleden voort te zetten zonder rekwirante vooraf de bij brief van 15 augustus 2001 gevraagde inzage van het dossier te hebben verleend, en
-
verwijzing van de Commissie in de kosten,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Rating als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster in eerste aanleg, geeft
DE PRESIDENT VAN HET HOF,
advocaatgeneraal A. Tizzano gehoord,
de navolgende
Beschikking
1 Bij op 10 december 2001 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft Commerzbank AG krachtens de artikelen 225 EG en 50, tweede alinea, van's Hofs statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 5 december 2001, Com-merzbank/Commissie (T-219/01 R, Jurispr. blz. II-3501; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij deze haar verzoek in kortgeding strekkende, in de eerste plaats, tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie van 17 augustus 2001, waarbij rekwirante de toegang is geweigerd tot bepaalde documenten over de beëindiging van de procedure tegen andere banken in zaak COMP/E-1/37. 919 — bankkosten voor het wisselen van deviezen in de eurozone (hierna: „beschikking van 17 augustus 2001), en, in de tweede plaats, tot opschorting van de procedure tot toepassing van artikel 81 EG in dezelfde zaak voorzover het verzoekster betreft, heeft afgewezen.
2 Naast vernietiging van de bestreden beschikking verzoekt rekwirante:
-
de tenuitvoerlegging van de beschikking van 17 augustus 2001 op te schorten,
-
de Commissie te gelasten de procedure in zaak COMP/E-1/37. 919 niet door toezending van een voorstel voor een definitieve beschikking aan het College van Commissieleden voort te zetten zonder rekwirante vooraf de bij brief van 15 augustus 2001 gevraagde inzage van het dossier te hebben verleend, en
-
de Commissie te verwijzen in de kosten.
3 Bij op 15 januari 2002 ter griffie neergelegde akte heeft de Commissie haar schriftelijke opmerkingen bij het Hof ingediend.
Rechtskader, feiten en procesverloop voor het Gerecht
4 Voor het rechtskader, de aan het geding ten grondslag liggende feiten en het procesverloop voor het Gerecht wordt verwezen naar de punten 1 tot en met 17 van de bestreden beschikking.
De bestreden beschikking
5 Bij de bestreden beschikking heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding niet-ontvankelijk verklaard, daar er geen serieuze redenen waren om aan te nemen dat het beroep in de hoofdzaak ontvankelijk zou kunnen zijn.
6 Dienaangaande wordt in de bestreden beschikking in wezen uiteengezet dat de beschikking van 17 augustus 2001 een voorbereidende handeling in het kader van een administratieve procedure is en derhalve niet vatbaar voor een zelfstandig beroep.
7 De kortgedingrechter heeft daartoe herinnerd aan de rechtspraak volgens welke handelingen of besluiten die in verscheidene fasen tot stand komen, met name als afsluiting van een interne procedure, in beginsel slechts vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring, wanneer zij aan het einde van die procedure het standpunt van de instelling definitief vastleggen; hiertoe behoren niet tussenmaatregelen ter voorbereiding van de eindbeschikking.
8 Dat is ondermeer het geval met de weigering van de Commissie om toegang tot het dossier te geven in mededingingszaken; deze weigering heeft in beginsel slechts de beperkte werking van een voorbereidende handeling in het kader van een prealabele administratieve procedure.
9 De stelling van rekwirante, dat voorlopige maatregelen dringend noodzakelijk waren, omdat een eindbeschikking waarbij haar een boete werd opgelegd, op korte termijn te verwachten was, heeft de kortgedingrechter, als onvoldoende nauwkeurig, want niets zeggend over de inhoud van een eventuele beschikking betreffende rekwirante, verworpen.
10 Wat rekwirantes klacht over schending van haar rechten als adressaat van een mededeling van punten van bezwaren betreft, is in de bestreden beschikking geoordeeld dat een dergelijke schending slechts kan leiden tot bindende rechtsgevolgen die de belangen van rekwirante schaden, wanneer de Commissie in voorkomend geval de beschikking heeft gegeven waarin het bestaan van de haar verweten inbreuk wordt vastgesteld.
11 Met betrekking tot het betoog inzake besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseurauditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162, blz. 21) heeft rekwirante ten slotte, aldus de bestreden beschikking, geen serieuze argumenten voorgedragen die aannemelijk kunnen maken dat de rechtspraak over de toegang tot het dossier in mededingingszaken niet meer van toepassing is.
12 Aangaande het verzoek om opschorting van de tegen rekwirante gevoerde procedure tot toepassing van artikel 81 EG heeft de kortgedingrechter geoordeeld dat rekwirante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er buitengewone omstandigheden zijn die grond zouden kunnen opleveren voor een dergelijke maatregel.
De hogere voorziening
13 Rekwirante baseert haar hogere voorziening op vier middelen.
14 In de eerste plaats heeft de kortgedingrechter het recht geschonden door de spoedeisendheid niet te erkennen. Hij had er namelijk rekening mee moeten houden dat de administratieve procedure voor de Commissie op het punt van afsluiting stond.
15 In de tweede plaats had de kortgedingrechter de bijzonderheden van de onderhavige zaak als buitengewone omstandigheden moeten beschouwen die opschorting van de procedure tot toepassing van artikel 81 EG jegens rekwirante rechtvaardigden.
16 In de derde plaats is in de bestreden beschikking ten onrechte geen rekening gehouden met verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), daar deze op 3 december 2001, dus vóór de uitspraak van de bestreden beschikking, in werking is getreden.
17 In de vierde plaats miskent de bestreden beschikking de strekking van besluit 2001/462.
Beoordeling
18 De schriftelijke opmerkingen van partijen bevatten alle voor de beslissing op de hogere voorziening noodzakelijke inlichtingen, zodat geen mondelinge behandeling nodig is.
19 In de eerste plaats dient te worden nagegaan of rekwirante in de omstandigheden van de onderhavige zaak een procesbelang heeft.
20 Het bestaan van een procesbelang van de rekwirant onderstelt dat de uitslag van de hogere voorziening in diens voordeel kan zijn (arresten van 19 oktober 1995, Rendo e.a./Commissie, C-19/93 P, Jurispr. blz. I-3319, punt 13, en 13 juli 2000, Parlement/Richard, C-174/99 P, Jurispr. blz. I-6189, punt 33).
21 Bovendien komt in het kader van een kortgedingprocedure bijzondere betekenis toe aan de beoordeling van het belang dat een verzoekende partij bij de gevraagde maatregelen heeft [beschikking van 30 april 1997, Moccia Irme/Commissie, C-89/97 P (R), Jurispr. blz. I-2327, punt 43].
22 Opschorting van de tenuitvoerlegging alsmede voorlopige maatregelen kunnen immers door de kortgedingrechter enkel worden bevolen, indien onder meer vaststaat dat zij spoedeisend zijn, in die zin dat het ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade aan de belangen van de verzoeker noodzakelijk is dat zij reeds vóór de beslissing in de hoofdzaak worden toegestaan en effect sorteren. Voorlopige maatregelen die niet van dien aard zijn dat zij de door de verzoeker gestelde ernstige en onherstelbare schade zouden kunnen voorkomen, kunnen daartoe zeker niet noodzakelijk zijn. Indien de verzoeker geen belang bij de gevraagde voorlopige maatregelen heeft, kunnen deze maatregelen dus niet voldoen aan het criterium van spoedeisendheid (beschikking Moccia Irme/Commissie, reeds aangehaald, punt 44).
23 In casu is de kortgedingprocedure in het kader waarvan de onderhavige hogere voorziening is ingesteld, in wezen erop gericht, de Commissie te verhinderen om in zaak COMP/E-1/37. 919 een definitieve beschikking jegens rekwirante te geven voordat het Gerecht uitspraak zal hebben gedaan over de wettigheid van de beschikking van 17 augustus 2001.
24 Deze definitieve beschikking is evenwel op 11 december 2001, dus een dag na de neerlegging van het verzoekschrift in hogere voorziening, door de Commissie gegeven.
25 Door de vaststelling van deze definitieve beschikking heeft rekwirante dus elk belang bij de voortzetting van de kortgedingprocedure verloren.
26 Voorts blijkt uit het verzoekschrift in hogere voorziening dat rekwirante wist dat de Commissie voornemens was op zeer korte termijn een dergelijke definitieve beschikking te geven. Derhalve had zij in dit verzoekschrift in voorkomend geval erop kunnen wijzen — hetgeen zij niet heeft gedaan — dat er bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan zij ondanks de te verwachten vaststelling van deze definitieve beschikking belang bleef houden bij de voortzetting van de kortgedingprocedure.
27 In deze omstandigheden is de hogere voorziening wegens gebrek aan belang van rekwirante bij de voortzetting van de kortgedingprocedure zonder voorwerp geraakt, zodat er niet op hoeft te worden beslist.
Kosten
28 Volgens artikel 69, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, beslist het Hof vrijelijk over de kosten wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt.
29 In het kader van de beslissing omtrent de kosten moet de afdoening zonder beslissing in casu worden gelijkgesteld met afwijzing van de hogere voorziening. Derhalve moet rekwirante alle kosten dragen.
DE PRESIDENT VAN HET HOF
beschikt:
-
Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist.
-
Commerzbank AG wordt verwezen in de kosten.
Luxemburg, 27 februari 2002.
De griffier
R. Grass
De president
G. C. Rodríguez Iglesias