Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 8 juni 2004.
Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 8 juni 2004.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 8 juni 2004
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Tweede kamer)
8 juni 2004(*)
In zaak C-268/03,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België), in het aldaar aanhangige geding tussen
Jean-Claude De Baeck
enBelgische Staat,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 43 EG, 46 EG, 48 EG, 56 EG et 58 EG,
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, J. N. Cunha Rodrigues en N. Colneric, rechters,
advocaatgeneraal: F. G. Jacobs,
griffier: R. Grass,
na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,
na de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,
de advocaatgeneraal gehoord,
de navolgende
Beschikking
1 Bij vonnis van 13 juni 2003, ingekomen bij het Hof op 19 juni daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 43 EG, 46 EG, 48 EG, 56 EG en 58 EG.
2 Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen J.-C. De Baeck en de Belgische Staat omtrent de belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de verkoop door De Baeck van aandelen van Belgische vennootschappen aan een Franse vennootschap.
De nationale regeling
3 Artikel 67, 8°, van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen van 26 februari 1964, in de versie die van kracht was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, bepaalde:
„Diverse inkomsten [...] zijn [...] de meerwaarden die zijn verwezenlijkt ter gelegenheid van de overdracht onder bezwarende titel buiten de uitoefening van een in artikel 20 bedoelde beroepswerkzaamheid, van aandelen of deelbewijzen in rechten in om het even welke vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben, indien de overdrager of zijn rechtsvoorganger in de gevallen waarin de aandelen of deelbewijzen niet onder bezwarende titel werden verkregen, op enig ogenblik van de vijf jaar die de overdracht voorafgaan, alleen of samen met zijn echtgenote, zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenote, middellijk of onmiddellijk meer dan 25 pet. heeft bezeten van de rechten in de vennootschap waarvan de aandelen of deelbewijzen zijn overgedragen.”
4 Artikel 67 ter van hetzelfde wetboek bepaalde:
„De in artikel 67, 8°, bedoelde meerwaarden zijn niet belastbaar indien zij worden verwezenlijkt ter gelegenheid van ofwel de verdeling van het maatschappelijk vermogen van de vennootschap waarin ze de rechten vertegenwoordigen, ofwel van de inkoop door die vennootschap van haar eigen aandelen, ofwel van de overdracht van aandelen of deelbewijzen aan een rijksinwoner die aan de personenbelasting onderworpen is of aan een niet-rijksinwoner die aan de belasting der nietverblijfhouders onderworpen is of aan een in artikel 94, eerste lid, en 136 bedoelde belastingplichtige.”
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
5 De verwijzende rechter legt uit dat volgens de administratie De Baeck, handelend in eigen naam en voor derden, in 1989 aandelen van Belgische vennootschappen die tot de Antverpia-groep behoren, voor een bedrag van 1 705 000 000 BEF heeft verkocht aan een Franse vennootschap.
6 Op grond dat de aandelen aan een buitenlandse vennootschap waren verkocht en de familie van De Baeck een belangrijke deelneming in de Belgische vennootschappen van de Antverpia-groep bezat, oordeelde de administratie dat de gerealiseerde meerwaarde belastbaar was.
7 Volgens de verwijzende rechter blijkt uit de nationale regeling dat de meerwaarden niet belastbaar zijn wanneer de aandelen of deelbewijzen worden overgedragen aan een Belgische vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, terwijl zij wel belastbaar zijn wanneer de aandelen of deelbewijzen worden overgedragen aan een buitenlandse vennootschap, vereniging, inrichting of instelling.
8 Volgens deze regeling worden de meerwaarden op aandelen of deelbewijzen dus verschillend behandeld naar gelang van de plaats van vestiging van de overnemende vennootschap, vereniging, inrichting of instelling.
9 Omdat zij eraan twijfelde of een dergelijke regeling in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Staan de artikelen 43 [EG], 46 [EG], 48 [EG], 56 [EG] en 58 EG in de weg aan de Belgische nationale wettelijke regeling, zoals voorzien in de artikelen 67, 8°, en 67 ter [van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, in de versie van 1964], waarbij de meerwaarden die verwezenlijkt zijn ter gelegenheid van de overdracht onder bezwarende titel, buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid, van aandelen of deelbewijzen in rechten van Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een buitenlandse vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, terwijl in dezelfde omstandigheden deze meerwaarden niet belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een Belgische vennootschap, vereniging, inrichting of instelling?”
De prejudiciële vraag
Bij het Hof ingediende opmerkingen
10 De Baeck stelt voor, de prejudiciële vraag bevestigend te beantwoorden. Onder verwijzing naar met name het arrest van 21 november 2002, X en Y (C-436/00, Jurispr. blz. I-10829), stelt hij dat een regel zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zowel de vrijheid van vestiging als het vrije verkeer van kapitaal beperkt.
11 Een dergelijke regel kan de belastingplichtige er immers van weerhouden gebruik te maken van het hem bij artikel 43 EG verleende recht om zijn activiteit door middel van een vennootschap in een andere lidstaat te verrichten of om aandelen of deelbewijzen aan een dergelijke vennootschap over te dragen, en kan de ingezetenen van een lidstaat ervan weerhouden in andere lidstaten leningen te sluiten of investeringen te verrichten. Volgens De Baeck bestaat er geen enkele rechtvaardigingsgrond voor deze beperkingen.
12 Ook de Commissie van de Europese Gemeenschappen is van mening dat een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht. Onder verwijzing naar het arrest van 13 april 2000, Baars (C-251/98, Jurispr. blz. I-2787), en het arrest X en Y, reeds aangehaald, merkt zij op dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van kapitaal.
13 Wanneer de deelneming van De Baeck deze laatste een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap geeft dat hij de activiteiten ervan kan bepalen, moet de prejudiciële vraag, volgens de Commissie, worden onderzocht vanuit het oogpunt van de vrijheid van vestiging. In het andere geval moet het vrije verkeer van kapitaal de invalshoek zijn. De verwijzende rechter moet nagaan welke van beide hypothesen overeenstemt met de werkelijkheid.
14 Wat de vrijheid van vestiging betreft, stelt de Commissie, onder verwijzing naar het reeds aangehaalde arrest X en Y, dat de in het hoofdgeding bedoelde belastingheffing een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap ervan kan weerhouden gebruik te maken van het haar bij artikel 43 EG verleende recht om haar activiteit door middel van een vennootschap in België te verrichten. Voor De Baeck is het immers aantrekkelijker om zijn deelneming aan een Belgische vennootschap te verkopen, aangezien hij dan de belasting niet is verschuldigd. Een dergelijke ongelijke behandeling vormt een beperking van de vrijheid van vestiging.
15 Wat het vrije verkeer van kapitaal betreft, merkt de Commissie onder verwijzing naar het reeds aangehaalde arrest X en Y op dat de in het hoofdgeding bedoelde nationale regeling belastingplichtigen voor de Belgische inkomstenbelastingen ervan kan weerhouden aandelen over te dragen aan in andere lidstaten gevestigde overnemende vennootschappen. Bovendien beperkt deze regeling ook ingezetenen van andere lidstaten in hun vrijheid om hun kapitaal in bepaalde Belgische ondernemingen te investeren, aangezien deze ingezetenen de Belgische verkoper ervan moeten overtuigen aan hen te verkopen, ook al dient hij dan de litigieuze belasting te betalen. Bijgevolg vormt deze regeling een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 56 EG.
16 De Commissie wijst erop dat de verwijzende rechter geen enkele mogelijke rechtvaardigingsgrond voor de door hem geïdentificeerde beperkingen noemt. Zij ziet ook geen dergelijke rechtvaardigingen.
Antwoord van het Hof
17 Van oordeel dat het antwoord op de gestelde vraag duidelijk uit de rechtspraak valt af te leiden, heeft het Hof de verwijzende rechter overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering in kennis gesteld van zijn voornemen om te beslissen bij een met redenen omklede beschikking, en heeft het de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.
18 Alleen De Baeck heeft op het verzoek van het Hof geantwoord en gesteld dat de reeds aangehaalde zaak X en Y volgens hem niet identiek is aan de onderhavige zaak, maar grote gelijkenissen daarmee vertoont. Hij verlaat zich echter op het oordeel van het Hof om te bepalen of het antwoord in casu uit dat arrest kan worden afgeleid. Volgens hem is dat het geval.
19 Het is vaste rechtspraak dat, hoewel de directe belastingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, deze niettemin verplicht zijn die bevoegdheid in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te oefenen (zie met name arrest van 11 december 2003, Barbier, C-364/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 56, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
20 In punt 36 van het reeds aangehaalde arrest X en Y heeft het Hof geoordeeld dat het onthouden van een fiscaal voordeel door te weigeren de overdrager uitstel van belastingheffing te verlenen met betrekking tot de meerwaarde die is gerealiseerd op de onder de waarde overgedragen aandelen, op grond dat de overnemende vennootschap waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, haar zetel in een andere lidstaat heeft, de belastingplichtige ervan kan weerhouden gebruik te maken van het hem door artikel 43 EG verleende recht om zijn activiteit door middel van een vennootschap in die andere lidstaat te verrichten.
21 Het Hof heeft geoordeeld dat een dergelijke ongelijke behandeling een beperking van de vrijheid van vestiging van de onderdanen van de betrokken lidstaat vormt, evenals trouwens van die van de op het grondgebied van die lidstaat wonende onderdanen van een andere lidstaat, die een deelneming hebben in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, althans wanneer deze deelneming hun een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat zij de activiteiten ervan kunnen bepalen. Volgens het Hof is het aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het hoofdgeding aan deze voorwaarde is voldaan (zie arrest X en Y, reeds aangehaald, punt 37, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
22 Indien volgens de door de verwijzende rechter uit te voeren verificaties artikel 43 EG niet van toepassing is omdat de deelneming van de overdrager in de in een andere lidstaat gevestigde overnemende vennootschap onvoldoende groot is, kan het onthouden van een fiscaal voordeel de aan de belasting over de meerwaarden onderworpen belastingplichtigen ervan weerhouden aandelen onder de waarde over te dragen aan in andere lidstaten gevestigde overnemende vennootschappen waarin zij rechtstreeks of indirect een deelneming hebben, en dus voor die belastingplichtigen een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 56 EG vormen (zie arrest X en Y, reeds aangehaald, punt 70, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23 Vaststaat dat in het hoofdgeding de meerwaarden niet belastbaar zijn wanneer de aandelen of deelbewijzen worden overgedragen aan een Belgische vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, terwijl ze wel belastbaar zijn wanneer de aandelen of deelbewijzen worden overgedragen aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, vereniging, inrichting of instelling.
24 Het onthouden van een fiscaal voordeel is in het onderhavige geval zelfs nog duidelijker dan in de zaak X en Y, reeds aangehaald, waarin de overdrager uitstel van belastingheffing werd geweigerd, hetgeen hem een geldelijk nadeel opleverde (zie arrest X en Y, reeds aangehaald, punt 36). De in het hoofdgeding bedoelde nationale regeling heeft immers tot gevolg dat de overdrager die zijn aandelen aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap overdraagt, belasting over de gerealiseerde meerwaarden moet betalen, in tegenstelling tot de overdrager die zijn aandelen aan een Belgische vennootschap overdraagt.
25 Uit het reeds aangehaalde arrest X en Y kan dus duidelijk worden afgeleid dat het door de in het hoofdgeding bedoelde nationale regeling ingevoerde verschil in behandeling ten nadele van de belastingplichtige die aandelen of deelbewijzen overdraagt aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, een beperking van de vrijheid van vestiging vormt. Doordat de overdracht van de betrokken aandelen of deelbewijzen aan in een andere lidstaat gevestigde overnemers minder aantrekkelijk wordt gemaakt, dreigt de uitoefening door deze laatsten van hun recht van vestiging immers te worden beperkt wanneer de overgedragen deelneming de houder ervan een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat hij de activiteiten ervan kan bepalen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het hoofdgeding aan deze voorwaarde is voldaan.
26 Is dat niet het geval, dan moet het bij de in het hoofdgeding bedoelde nationale regeling ingevoerde verschil in behandeling als een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 56 EG worden aangemerkt aangezien de overdracht van de betrokken aandelen of deelbewijzen aan een in een andere lidstaat gevestigde overnemer minder aantrekkelijk wordt gemaakt.
27 Aangezien geen enkele mogelijke rechtvaardigingsgrond voor bovenbedoelde beperkingen aan het Hof is meegedeeld, hoeft niet te worden onderzocht of daarmee een rechtmatig doel wordt nagestreefd dat verenigbaar is met het EGVerdrag, dan wel of deze beperkingen gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van algemeen belang.
28 Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord:
-
de artikelen 43 EG en 48 EG staan in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die van de artikelen 67, 8°, en 67 ter van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen, in de versie die van kracht was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, volgens welke de meerwaarden die worden verwezenlijkt bij de overdracht onder bezwarende titel, buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid, van aandelen of deelbewijzen in rechten van Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen, belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, terwijl in dezelfde omstandigheden deze meerwaarden niet belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een Belgische vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, indien de overgedragen deelneming de houder ervan een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat hij de activiteiten ervan kan bepalen;
-
artikel 56 EG staat in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke hierboven is bedoeld, wanneer de overgedragen deelneming de houder ervan geen zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap kan verlenen dat hij de activiteiten ervan kan bepalen.
Kosten
29 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
uitspraak doende op de door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen bij vonnis van 13 juni 2003 gestelde vraag, verklaart voor recht:
-
De artikelen 43 EG en 48 EG staan in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die van de artikelen 67, 8°, en 67 ter van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen, in de versie die van kracht was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, volgens welke de meerwaarden die worden verwezenlijkt bij de overdracht onder bezwarende titel, buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid, van aandelen of deelbewijzen in rechten van Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen, belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, terwijl in dezelfde omstandigheden deze meerwaarden niet belastbaar zijn wanneer de overdracht plaatsvindt aan een Belgische vennootschap, vereniging, inrichting of instelling, indien de overgedragen deelneming de houder ervan een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat hij de activiteiten ervan kan bepalen.
-
Artikel 56 EG staat in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke hierboven is bedoeld, wanneer de overgedragen deelneming de houder ervan geen zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap kan verlenen dat hij de activiteiten ervan kan bepalen.
Luxemburg, 8 juni 2004.
De griffier
R. Grass
De president van de Tweede kamer
C. W. A. Timmermans