Home

Hof van Justitie EU 05-10-2006 ECLI:EU:C:2006:645

Hof van Justitie EU 05-10-2006 ECLI:EU:C:2006:645

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
5 oktober 2006

Uitspraak

Arrest van het hof (Derde kamer)

5 oktober 2006(*)

In zaak C-100/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam (Nederland) bij beslissing van 18 februari 2005, ingekomen bij het Hof op 28 februari 2005, in de procedure

ASM Lithography BV

tegen

Inspecteur van de Belastingdienst-Douane Zuid/kantoor Roermond,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský, J.-P. Puissochet, U. Lõhmus (rapporteur) en A. Ó Caoimh, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: K. Sztranc, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 januari 2006,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • ASM Lithography BV, vertegenwoordigd door E. H. Mennes en L. E. C. Kanters, belastingadviseurs,

    • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster, M. de Mol en M. de Grave als gemachtigden,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Hottiaux als gemachtigde, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 121, lid 1, 122, sub c, en 236 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ASM Lithography BV (hierna: „ASM Lithography”) en de Inspecteur van de Belastingdienst-Douane Zuid/kantoor Roermond (hierna: „Inspecteur”) ter zake van een verzoek om terugbetaling van douanerechten met betrekking tot goederen die tussen oktober 1998 en juli 2000 in het vrije verkeer zijn gebracht.

Toepasselijke bepalingen

3 Artikel 114 van het douanewetboek bepaalt:

„1.

Onverminderd artikel 115, kunnen in het douanegebied van de Gemeenschap onder de regeling actieve veredeling de volgende goederen een of meer veredelingshandelingen ondergaan:

  1. niet-communautaire goederen die bestemd zijn om in de vorm van veredelingsproducten uit het douanegebied van de Gemeenschap te worden wederuitgevoerd, zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer of aan handelspolitieke maatregelen onderworpen zijn;

  2. […]

2.

Er wordt verstaan onder:

  1. systeem inzake schorsing: de regeling actieve veredeling in de in lid 1, sub a, bedoelde vorm;

    […]

  2. veredelingsproducten: alle producten die het resultaat zijn van veredelingshandelingen;

    […]”

4 Artikel 121, lid 1, van het douanewetboek luidt:

„Onder voorbehoud van artikel 122 wordt, wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag van deze schuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.”

5 In artikel 122 van het douanewetboek wordt bepaald:

„In afwijking van artikel 121:

  1. worden de veredelingsproducten onderworpen aan de voor dergelijke producten geldende rechten bij invoer indien:

    • zij in het vrije verkeer worden gebracht en op de volgens de procedure van het comité vastgestelde lijst voorkomen en voor zover zij proportioneel overeenstemmen met het uitgevoerde gedeelte van de niet op die lijst vermelde veredelingsproducten. De vergunninghouder mag evenwel verzoeken om die producten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 121 te belasten;

    • zij aan in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingestelde belastingen zijn onderworpen en de volgens de procedure van het comité vastgestelde bepalingen daarin voorzien;

  2. worden de veredelingsproducten onderworpen aan de rechten bij invoer die zijn vastgesteld volgens de voorschriften die in het kader van de betrokken douaneregeling dan wel voor de vrije zones of de vrije entrepots gelden, wanneer zij onder een schorsingsregeling dan wel in een vrije zone of een vrij entrepot zijn geplaatst.

    Niettemin:

    • kan de belanghebbende om de heffing overeenkomstig artikel 121 verzoeken,

    • dient in de gevallen waarin de veredelingsproducten een van de hierboven bedoelde douanebestemmingen, niet zijnde de behandeling onder douanetoezicht, hebben gekregen, het bedrag aan rechten bij invoer ten minste gelijk te zijn aan het overeenkomstig artikel 121 vastgestelde bedrag;

  3. worden de veredelingsproducten eventueel onderworpen aan de heffingsregels welke zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, indien de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst;

    […]”

6 Artikel 130 van het douanewetboek bepaalt:

„De regeling behandeling onder douanetoezicht maakt het mogelijk niet-communautaire goederen in het douanegebied van de Gemeenschap een behandeling te doen ondergaan die de soort of de staat ervan wijzigt, zonder dat zij aan rechten bij invoer of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen, en de door deze behandeling verkregen producten in het vrije verkeer te brengen tegen de daarvoor geldende rechten bij invoer. Deze producten worden, behandelde producten’ genoemd.”

7 Artikel 236 van het douanewetboek luidt:

„1.

Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel dat het bedrag in strijd met artikel 220, lid 2, werd geboekt.

[…]

Er wordt geen terugbetaling of kwijtschelding verleend wanneer de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de betaling of de boeking van een wettelijk niet verschuldigd bedrag het gevolg zijn van een frauduleuze handeling van de zijde van de belanghebbende.

2.

Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.

[…]”

8 Bij besluit 97/359/EG van de Raad van 24 maart 1997 betreffende afschaffing van de rechten op informatietechnologieproducten (PB L 155, blz. 1), is de overeenkomst inzake de handel in informatietechnologieproducten en de mededeling betreffende de uitvoering daarvan namens de Gemeenschap goedgekeurd. Die overeenkomst, bestaande uit de tijdens de eerste conferentie van de Wereldhandelsorganisatie te Singapore vastgestelde ministeriële verklaring van 13 december 1996, alsmede haar bijlagen en aanhangsels, strekte ertoe uiterlijk met ingang van 1 januari 2000 de douanerechten met betrekking tot bepaalde informatietechnologieproducten te consolideren en op te heffen.

9 Naar aanleiding van die ministeriële verklaring, waarbij in de bijlage erbij de deelnemers werden aangemoedigd de douanerechten vóór 1 januari 2000 autonoom af te schaffen, heeft de Raad van de Europese Unie verordening (EG) nr. 2216/97 van 3 november 1997 vastgesteld, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, houdende autonome schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde informatietechnologieproducten (PB L 305, blz. 1).

10 Bij artikel 3 van verordening nr. 2216/97 werd voor bepaalde GN-codes in kolom 3 van bijlage I, tweede deel, van verordening nr. 2658/87 een verwijzing naar voetnoot (z) ingevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt:

„(z) Recht voor onbepaalde tijd geschorst.”

11 Bij verordening (EG) nr. 1677/98 van de Commissie van 29 juli 1998 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 212, blz. 18), zijn aan de lijst van goederen waarop de regeling behandeling onder douanetoezicht kan worden toegepast, in kolom 1 van bijlage 87 bij verordening nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (PB L 253, blz. 1), bepaalde elektronische componenten toegevoegd die de in kolom 2 van deze bijlage genoemde behandeling voor de vervaardiging van informatietechnologieproducten kunnen ondergaan.

12 Naar luid van bijlage III bij verordening nr. 1677/98 is „het volgende punt […] aan bijlage 87 toegevoegd:

Kolom 1

Kolom 2

Volgnummer

Goederen waarvoor behandeling onder douanetoezicht wordt toegestaan

Behandeling die kan worden uitgevoerd

„18

Elk elektronisch type component, deel, assemblage (inclusief subassemblages), of materiaal (al dan niet elektronisch) die vitaal zijn voor de elektronische werking van het behandelde product.

Vervaardiging van informatietechnologieproducten vallende onder:

  1. […]

  2. Een GN-onderverdeling als neergelegd in de artikelen 1, 2 en 3 van verordening (EG) nr. 2216/97 van de Raad […] voor zover er een autonome schorsing van douanerechten geldt op de datum van de vergunning.

[…]””

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13 ASM Lithography ontwikkelt en vervaardigt apparatuur (wafersteppers) die wordt ingezet bij de productie van chips voor de computerindustrie. In het kader van haar activiteiten koopt zij buiten de Gemeenschap onderdelen en subassemblages die als onderdelen bij de vervaardiging van wafersteppers en step- en scansystemen worden gebruikt, dan wel als subassemblages of als reserveonderdelen geleverd aan de afnemers.

14 Met ingang van 1 januari 1988 is aan ASM Lithography op basis van verordening (EEG) nr. 1999/85 van de Raad van 16 juli 1985 betreffende de regeling actieve veredeling (PB L 188, blz. 1), die is ingetrokken bij het douanewetboek, voor onbepaalde tijd een vergunning actieve veredeling met gebruikmaking van het systeem inzake schorsing verleend.

15 ASM Lithography zet een deel van de veredelingsproducten buiten de Gemeenschap af. Zij is verplicht voor de onveredelde goederen en de uitgevoerde veredelingsproducten bij de douaneautoriteiten periodiek een verzoek om zuivering van de rekening in te dienen.

16 Het resterende deel van de veredelingsproducten en de onveredelde invoergoederen wordt in het vrije verkeer gebracht. Voor zover het gaat om informatietechnologieproducten, kon het merendeel daarvan in aanmerking komen voor de regeling schorsing van de douanerechten uit hoofde van verordening nr. 2216/97. Met ingang van augustus 1998 zijn bij verordening nr. 1677/98 de elektronische componenten toegevoegd aan de goederen die voor de regeling behandeling onder douanetoezicht in aanmerking kunnen komen.

17 Tussen oktober 1998 en juli 2000 heeft ASM Lithography maandelijks een opgave van de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten verstrekt, waarop met name stonden vermeld de factuur van het invoergoed, het toepasselijke tarief, administratieve codes bestemming, oorsprong en herkomst, de douanewaarde en het bedrag van de verschuldigde douanerechten.

18 ASM Lithography heeft het bedrag van de verschuldigde douanerechten volgens artikel 121 van het douanewetboek berekend aan de hand van de voor de betrokken goederen geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop zij onder de regeling actieve veredeling waren geplaatst. Uit de tijdens de prejudiciële procedure verstrekte informatie volgt dat, indien die onderneming zich op basis van artikel 122, sub c, van dat wetboek had beroepen op de toepassing van verordening nr. 2216/97 in samenhang met die van verordening nr. 1677/98, die rechten zouden zijn berekend aan de hand van de heffingsgrondslagen voor de veredelingsproducten en slechts 2 à 3 % van de betrokken onderdelen met douanerechten zou zijn belast, terwijl voor 97 à 98 % van de ingevoerde goederen een nultarief zou hebben gegolden.

19 De Inspecteur heeft naar aanleiding van de door ASM Lithography verstrekte opgaven uitnodigingen tot betaling vastgesteld onder vermelding dat „de belasting verschuldigd is ingevolge artikel 204, lid l, sub a, van [het douanewetboek] wegens afzien van de vrijstelling voor vergunning [actieve veredeling]”, en dat „deze uitnodiging tot betaling een voorlopig karakter heeft”. De douaneschuld is vastgesteld met toepassing van artikel 121, lid 1, van dat wetboek en kwam overeen met het door ASM Lithography in haar maandelijkse opgaven berekende bedrag.

20 Nadat ASM Lithography haar schuld had voldaan, heeft zij op 26 april 2001 op grond van artikel 236 van het douanewetboek bij de Inspecteur een verzoek om terugbetaling ingediend van in totaal 2 105 393,20 NLG (955 385,78 EUR) aan rechten bij invoer, welk verzoek is afgewezen. Het naderhand ingediende bezwaar is bij beschikking van 2 mei 2002 ongegrond verklaard.

21 ASM Lithography heeft daarop beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Die rechterlijke instantie stelt vast dat ASM Lithography bij het in het vrije verkeer brengen van de betrokken veredelingsproducten niet uitdrukkelijk heeft verzocht dat die producten krachtens artikel 122, sub c, van het douanewetboek werden onderworpen aan de regels die zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, en dat ASM Lithography pas na de vaststelling van de uitnodiging tot betaling met toepassing van artikel 121, lid 1, van dat wetboek, waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt, een verzoek om toepassing van voornoemde regeling heeft ingediend.

22 Bij het Gerechtshof te Amsterdam rijst echter twijfel over de vraag of in een dergelijk geval het bedrag van de douaneschuld moet worden berekend met toepassing van artikel 121, lid 1, van het douanewetboek dan wel met toepassing van artikel 122, sub c, van dat wetboek; daarom heeft het besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

  1. Dient ten aanzien van veredelingsgoederen als de onderhavige, die worden beschouwd in het vrije verkeer te zijn gebracht, de douaneschuld te worden vastgesteld aan de hand van de in artikel 122, sub c, van het communautair douanewetboek bedoelde heffingsgrondslagen, ook indien de belanghebbende geen voorafgaand en uitdrukkelijk verzoek daartoe heeft gedaan?

  2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, dient dan een achteraf — na de mededeling van het uit de douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten, dat is berekend aan de hand van de heffingsgrondslagen, bedoeld in artikel 121, lid 1, van het communautair douanewetboek — in het kader van een verzoek om terugbetaling op grond van artikel 236 van het communautair douanewetboek gedaan verzoek om (her)berekening van het bedrag van de douaneschuld aan de hand van de heffingsgrondslagen, bedoeld in artikel 122, sub c, van het communautair douanewetboek te worden ingewilligd?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

23 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 122, sub c, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten bij de vaststelling van het bedrag van de douaneschuld die uit het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten voortvloeit, verplicht zijn de heffingsregels inzake de regeling behandeling onder douanetoezicht toe te passen, indien de invoergoederen onder die regeling hadden kunnen worden geplaatst, hoewel de belanghebbende onderneming geen uitdrukkelijk verzoek daartoe heeft gedaan.

24 In de artikelen 121 en 122 van het douanewetboek wordt voorzien in twee verschillende berekeningsgrondslagen voor de douaneschuld met betrekking tot de goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn ingevoerd.

25 Artikel 121 van het douanewetboek bevat een algemene regel die geldt voor alle onder die regeling ingevoerde goederen, volgens welke bij het ontstaan van een douaneschuld het bedrag van die schuld wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.

26 Artikel 122 van dat wetboek bevat echter uitzonderingen op die regel, nu daarbij een lijst wordt vastgesteld van bijzondere gevallen waarin het bedrag van de douaneschuld voor de veredelingsproducten aan de hand van andere criteria wordt bepaald dan dat van voornoemd artikel 121.

27 Uit de bewoordingen van de artikelen 121 en 122 van het douanewetboek volgt dat artikel 122 geldt in afwijking van artikel 121, zodat de douaneautoriteiten bij het in het vrije verkeer brengen van onder de regeling actieve veredeling geplaatste invoergoederen in beginsel verplicht zijn de douaneschuld overeenkomstig artikel 121 vast te stellen. Zoals de Nederlandse regering in haar opmerkingen terecht vaststelt, kan van die verplichting alleen in een van de in artikel 122 van het douanewetboek bedoelde gevallen worden afgeweken.

28 Ter terechtzitting heeft ASM Lithography gesteld dat voor de toepassing van artikel 122 van het douanewetboek, en meer bepaald van de in artikel 122, sub c, geformuleerde regel, een voorafgaand verzoek van de belanghebbende niet vereist is. De in artikel 122 neergelegde regels zijn immers enkel van toepassing op bijzondere gevallen, in tegenstelling tot de in artikel 121 van het douanewetboek geformuleerde regel; artikel 122 is namelijk een lex specialis die dus bij voorrang dient te worden toegepast.

29 Dit betoog kan niet slagen.

30 Immers, in artikel 122, sub a tot en met c, van het douanewetboek worden verschillende situaties vermeld waarin de veredelingsproducten zich met het oog op de vaststelling van het bedrag van de verschuldigde invoerrechten kunnen bevinden. Uit de bewoordingen zelf van artikel 122, sub a en b, volgt dat wanneer de veredelingsproducten zich in een van de in die bepalingen beoogde situaties bevinden, de daarin geformuleerde regels verplicht moeten worden toegepast door de nationale douaneautoriteiten, hoewel de belanghebbende in bepaalde omstandigheden om de heffing overeenkomstig artikel 121 van dat wetboek kan verzoeken.

31 Dat is echter niet het geval met de regel van artikel 122, sub c, van dat wetboek. Volgens de bewoordingen daarvan legt die bepaling de nationale douaneautoriteiten immers geen verplichting op, maar voorziet zij enkel in een regel waarvan de toepassing facultatief is, aangezien daarin wordt bepaald dat in afwijking van artikel 121 de veredelingsproducten eventueel worden onderworpen aan de heffingsregels welke zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, indien de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst.

32 Voor de vaststelling van het bedrag van een douaneschuld bij het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten verplicht artikel 122, sub c, van het douanewetboek de nationale douaneautoriteiten dus niet tot ambtshalve toepassing van de heffingsregels die zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, welke bepaling enkel van toepassing is indien de belanghebbende daar uitdrukkelijk om verzoekt, zelfs wanneer die regels voor hem gunstiger zijn. Uit de bepalingen van het douanewetboek blijkt immers niet dat de gemeenschapswetgever de nationale autoriteiten een zorgplicht jegens de schuldenaren heeft willen opleggen, op grond waarvan die autoriteiten de belangen van laatstgenoemden dienden te behartigen door de gunstigste heffingsregels toe te passen.

33 Die uitlegging vindt steun in de bewoordingen van artikel 62, lid 1, van het douanewetboek, volgens hetwelk de aangever wat de aangifte tot plaatsing van goederen onder een douaneregeling betreft, op zijn aangifte moet aanbrengen „alle vermeldingen […] die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven”. Een dergelijke verplichting om de douaneautoriteiten alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, rust op elke aangever in de zin van artikel 4, punt 18, van het douanewetboek.

34 Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 122, sub c, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd, dat bij de vaststelling van het bedrag van de uit het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten voortvloeiende douaneschuld de nationale douaneautoriteiten, tenzij de belanghebbende daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, niet verplicht zijn de heffingsregels met betrekking tot de regeling behandeling onder douanetoezicht toe te passen, indien de invoergoederen onder die regeling hadden kunnen worden geplaatst.

Tweede vraag

35 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 236 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten gevolg moeten geven aan een verzoek om terugbetaling van invoerrechten, wat betekent dat zij het bedrag van een douaneschuld met toepassing van artikel 122, sub c, van dat wetboek herberekenen, hoewel het bedrag van die schuld reeds met toepassing van artikel 121 van dat wetboek is berekend en aan de belanghebbende is meegedeeld.

36 De Nederlandse regering stelt in haar opmerkingen dienaangaande dat de douaneautoriteiten gerechtigd waren artikel 121 van het douanewetboek toe te passen, zodat de douaneschuld op het tijdstip van betaling wettelijk verschuldigd was, en dat de belanghebbende in gevallen waarin hem een keuzemogelijkheid wordt geboden ten aanzien van de berekeningsmethode van die schuld, hoe dan ook geen beroep op artikel 236 van het douanewetboek kan doen om achteraf alsnog om toepassing te verzoeken van een andere berekeningsmethode waarvan het resultaat voor hem gunstiger zou zijn.

37 Dit betoog kan niet slagen.

38 Blijkens de bewoordingen van artikel 236 van het douanewetboek gaan de nationale douaneautoriteiten over tot terugbetaling van de rechten wanneer wordt vastgesteld dat die rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd waren.

39 Zoals blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, mogen de nationale douaneautoriteiten weliswaar het bedrag van de douaneschuld overeenkomstig artikel 121 van het douanewetboek vaststellen wanneer de belanghebbende niet uitdrukkelijk verzoekt om toepassing op de veredelingsproducten van de heffingsregels die zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, hoewel de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst.

40 Hieruit volgt dat in een dergelijke situatie de invoergoederen op goede gronden aan invoerrechten onderworpen kunnen worden geacht, zodat die rechten wettelijk verschuldigd zijn. Dat geldt in casu te meer aangezien ASM Lithography, toen zij de maandelijkse opgaven van de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten verstrekte, het bedrag van de verschuldigde rechten op basis van artikel 121 van het douanewetboek heeft berekend, en de Nederlandse douaneautoriteiten de uitnodiging tot betaling, die overeenkwam met het door voornoemde onderneming berekende bedrag, met toepassing van die bepaling hebben vastgesteld.

41 Dat in casu de douanerechten op het tijdstip van betaling wettelijk zijn geheven omdat ASM Lithography geen verzoek om toepassing van artikel 122, sub c, van het douanewetboek heeft gedaan, kan echter niet tot gevolg hebben dat, hoewel naderhand een verzoek daartoe is ingediend, bedoelde rechten achteraf met wettelijk verschuldigde rechten in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek worden gelijkgesteld, wanneer enerzijds het ontbreken van een verzoek op het tijdstip van betaling van de douanerechten het gevolg is van een vergissing bestaande in een onbedoeld verzuim dat niet kan worden aangemerkt als de definitieve uitoefening van een keuze, wat per definitie een bewuste handeling is, en anderzijds vaststaat dat de ten gevolge van een dergelijk verzoek wettelijk verschuldigde rechten lager en zelfs nul zouden zijn geweest (zie in die zin arrest van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C-468/03, Jurispr. blz. I-8937, punten 68 en 69).

42 Indien de in artikel 236 van het douanewetboek geformuleerde voorwaarden zijn vervuld, te weten in het bijzonder wanneer geen sprake is van een frauduleuze handeling van de zijde van de aangever, en het verzoek om terugbetaling binnen de daartoe gestelde termijn van drie jaar is ingediend, is die bepaling dus van toepassing in het geval van een verzoek om terugbetaling van invoerrechten dat is ingediend naar aanleiding van een door die onderneming gedane aangifte tot het in het vrije verkeer brengen, waarin zij, in plaats van te verzoeken dat het bedrag van de schuld krachtens artikel 122, sub c, van het douanewetboek wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsregels die in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht zijn vastgesteld, bij vergissing bedoeld bedrag op basis van artikel 121 van dat wetboek heeft berekend. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld.

43 Gelet op een en ander, moet artikel 236 van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten een verzoek om terugbetaling van invoerrechten moeten inwilligen wanneer blijkt dat het bedrag van de douaneschuld ten gevolge van een vergissing van de belanghebbende en niet van de uitoefening van een keuze, met toepassing van artikel 121 van dat wetboek is vastgesteld en reeds aan de belanghebbende is meegedeeld, zelfs indien dat verzoek tot gevolg heeft dat bedoelde autoriteiten het bedrag van de schuld met toepassing van artikel 122, sub c, van het douanewetboek herberekenen.

Kosten

44 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

  1. Artikel 122, sub c, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat bij de vaststelling van het bedrag van de douaneschuld die uit het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten voortvloeit, de nationale douaneautoriteiten, tenzij de belanghebbende daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, niet verplicht zijn de heffingsregels met betrekking tot de regeling behandeling onder douanetoezicht toe te passen, indien de invoergoederen onder die regeling hadden kunnen worden geplaatst.

  2. Artikel 236 van verordening nr. 2913/92 moet aldus worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten een verzoek om terugbetaling van invoerrechten moeten inwilligen wanneer blijkt dat het bedrag van de douaneschuld ten gevolge van een vergissing van de belanghebbende en niet van de uitoefening van een keuze, met toepassing van artikel 121 van die verordening is vastgesteld en reeds aan de belanghebbende is meegedeeld, zelfs indien dat verzoek tot gevolg heeft dat bedoelde autoriteiten het bedrag van de schuld met toepassing van artikel 122, sub c, van het douanewetboek herberekenen.

ondertekeningen