Eerste vraag
23 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 122, sub c, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten bij de vaststelling van het bedrag van de douaneschuld die uit het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten voortvloeit, verplicht zijn de heffingsregels inzake de regeling behandeling onder douanetoezicht toe te passen, indien de invoergoederen onder die regeling hadden kunnen worden geplaatst, hoewel de belanghebbende onderneming geen uitdrukkelijk verzoek daartoe heeft gedaan.
24 In de artikelen 121 en 122 van het douanewetboek wordt voorzien in twee verschillende berekeningsgrondslagen voor de douaneschuld met betrekking tot de goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn ingevoerd.
25 Artikel 121 van het douanewetboek bevat een algemene regel die geldt voor alle onder die regeling ingevoerde goederen, volgens welke bij het ontstaan van een douaneschuld het bedrag van die schuld wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.
26 Artikel 122 van dat wetboek bevat echter uitzonderingen op die regel, nu daarbij een lijst wordt vastgesteld van bijzondere gevallen waarin het bedrag van de douaneschuld voor de veredelingsproducten aan de hand van andere criteria wordt bepaald dan dat van voornoemd artikel 121.
27 Uit de bewoordingen van de artikelen 121 en 122 van het douanewetboek volgt dat artikel 122 geldt in afwijking van artikel 121, zodat de douaneautoriteiten bij het in het vrije verkeer brengen van onder de regeling actieve veredeling geplaatste invoergoederen in beginsel verplicht zijn de douaneschuld overeenkomstig artikel 121 vast te stellen. Zoals de Nederlandse regering in haar opmerkingen terecht vaststelt, kan van die verplichting alleen in een van de in artikel 122 van het douanewetboek bedoelde gevallen worden afgeweken.
28 Ter terechtzitting heeft ASM Lithography gesteld dat voor de toepassing van artikel 122 van het douanewetboek, en meer bepaald van de in artikel 122, sub c, geformuleerde regel, een voorafgaand verzoek van de belanghebbende niet vereist is. De in artikel 122 neergelegde regels zijn immers enkel van toepassing op bijzondere gevallen, in tegenstelling tot de in artikel 121 van het douanewetboek geformuleerde regel; artikel 122 is namelijk een lex specialis die dus bij voorrang dient te worden toegepast.
29 Dit betoog kan niet slagen.
30 Immers, in artikel 122, sub a tot en met c, van het douanewetboek worden verschillende situaties vermeld waarin de veredelingsproducten zich met het oog op de vaststelling van het bedrag van de verschuldigde invoerrechten kunnen bevinden. Uit de bewoordingen zelf van artikel 122, sub a en b, volgt dat wanneer de veredelingsproducten zich in een van de in die bepalingen beoogde situaties bevinden, de daarin geformuleerde regels verplicht moeten worden toegepast door de nationale douaneautoriteiten, hoewel de belanghebbende in bepaalde omstandigheden om de heffing overeenkomstig artikel 121 van dat wetboek kan verzoeken.
31 Dat is echter niet het geval met de regel van artikel 122, sub c, van dat wetboek. Volgens de bewoordingen daarvan legt die bepaling de nationale douaneautoriteiten immers geen verplichting op, maar voorziet zij enkel in een regel waarvan de toepassing facultatief is, aangezien daarin wordt bepaald dat in afwijking van artikel 121 de veredelingsproducten eventueel worden onderworpen aan de heffingsregels welke zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, indien de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst.
32 Voor de vaststelling van het bedrag van een douaneschuld bij het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten verplicht artikel 122, sub c, van het douanewetboek de nationale douaneautoriteiten dus niet tot ambtshalve toepassing van de heffingsregels die zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, welke bepaling enkel van toepassing is indien de belanghebbende daar uitdrukkelijk om verzoekt, zelfs wanneer die regels voor hem gunstiger zijn. Uit de bepalingen van het douanewetboek blijkt immers niet dat de gemeenschapswetgever de nationale autoriteiten een zorgplicht jegens de schuldenaren heeft willen opleggen, op grond waarvan die autoriteiten de belangen van laatstgenoemden dienden te behartigen door de gunstigste heffingsregels toe te passen.
33 Die uitlegging vindt steun in de bewoordingen van artikel 62, lid 1, van het douanewetboek, volgens hetwelk de aangever wat de aangifte tot plaatsing van goederen onder een douaneregeling betreft, op zijn aangifte moet aanbrengen „alle vermeldingen […] die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven”. Een dergelijke verplichting om de douaneautoriteiten alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, rust op elke aangever in de zin van artikel 4, punt 18, van het douanewetboek.
34 Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 122, sub c, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd, dat bij de vaststelling van het bedrag van de uit het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten voortvloeiende douaneschuld de nationale douaneautoriteiten, tenzij de belanghebbende daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, niet verplicht zijn de heffingsregels met betrekking tot de regeling behandeling onder douanetoezicht toe te passen, indien de invoergoederen onder die regeling hadden kunnen worden geplaatst.
Tweede vraag
35 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 236 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten gevolg moeten geven aan een verzoek om terugbetaling van invoerrechten, wat betekent dat zij het bedrag van een douaneschuld met toepassing van artikel 122, sub c, van dat wetboek herberekenen, hoewel het bedrag van die schuld reeds met toepassing van artikel 121 van dat wetboek is berekend en aan de belanghebbende is meegedeeld.
36 De Nederlandse regering stelt in haar opmerkingen dienaangaande dat de douaneautoriteiten gerechtigd waren artikel 121 van het douanewetboek toe te passen, zodat de douaneschuld op het tijdstip van betaling wettelijk verschuldigd was, en dat de belanghebbende in gevallen waarin hem een keuzemogelijkheid wordt geboden ten aanzien van de berekeningsmethode van die schuld, hoe dan ook geen beroep op artikel 236 van het douanewetboek kan doen om achteraf alsnog om toepassing te verzoeken van een andere berekeningsmethode waarvan het resultaat voor hem gunstiger zou zijn.
37 Dit betoog kan niet slagen.
38 Blijkens de bewoordingen van artikel 236 van het douanewetboek gaan de nationale douaneautoriteiten over tot terugbetaling van de rechten wanneer wordt vastgesteld dat die rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd waren.
39 Zoals blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, mogen de nationale douaneautoriteiten weliswaar het bedrag van de douaneschuld overeenkomstig artikel 121 van het douanewetboek vaststellen wanneer de belanghebbende niet uitdrukkelijk verzoekt om toepassing op de veredelingsproducten van de heffingsregels die zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, hoewel de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst.
40 Hieruit volgt dat in een dergelijke situatie de invoergoederen op goede gronden aan invoerrechten onderworpen kunnen worden geacht, zodat die rechten wettelijk verschuldigd zijn. Dat geldt in casu te meer aangezien ASM Lithography, toen zij de maandelijkse opgaven van de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten verstrekte, het bedrag van de verschuldigde rechten op basis van artikel 121 van het douanewetboek heeft berekend, en de Nederlandse douaneautoriteiten de uitnodiging tot betaling, die overeenkwam met het door voornoemde onderneming berekende bedrag, met toepassing van die bepaling hebben vastgesteld.
41 Dat in casu de douanerechten op het tijdstip van betaling wettelijk zijn geheven omdat ASM Lithography geen verzoek om toepassing van artikel 122, sub c, van het douanewetboek heeft gedaan, kan echter niet tot gevolg hebben dat, hoewel naderhand een verzoek daartoe is ingediend, bedoelde rechten achteraf met wettelijk verschuldigde rechten in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek worden gelijkgesteld, wanneer enerzijds het ontbreken van een verzoek op het tijdstip van betaling van de douanerechten het gevolg is van een vergissing bestaande in een onbedoeld verzuim dat niet kan worden aangemerkt als de definitieve uitoefening van een keuze, wat per definitie een bewuste handeling is, en anderzijds vaststaat dat de ten gevolge van een dergelijk verzoek wettelijk verschuldigde rechten lager en zelfs nul zouden zijn geweest (zie in die zin arrest van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C-468/03, Jurispr. blz. I-8937, punten 68 en 69).
42 Indien de in artikel 236 van het douanewetboek geformuleerde voorwaarden zijn vervuld, te weten in het bijzonder wanneer geen sprake is van een frauduleuze handeling van de zijde van de aangever, en het verzoek om terugbetaling binnen de daartoe gestelde termijn van drie jaar is ingediend, is die bepaling dus van toepassing in het geval van een verzoek om terugbetaling van invoerrechten dat is ingediend naar aanleiding van een door die onderneming gedane aangifte tot het in het vrije verkeer brengen, waarin zij, in plaats van te verzoeken dat het bedrag van de schuld krachtens artikel 122, sub c, van het douanewetboek wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsregels die in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht zijn vastgesteld, bij vergissing bedoeld bedrag op basis van artikel 121 van dat wetboek heeft berekend. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld.
43 Gelet op een en ander, moet artikel 236 van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de nationale douaneautoriteiten een verzoek om terugbetaling van invoerrechten moeten inwilligen wanneer blijkt dat het bedrag van de douaneschuld ten gevolge van een vergissing van de belanghebbende en niet van de uitoefening van een keuze, met toepassing van artikel 121 van dat wetboek is vastgesteld en reeds aan de belanghebbende is meegedeeld, zelfs indien dat verzoek tot gevolg heeft dat bedoelde autoriteiten het bedrag van de schuld met toepassing van artikel 122, sub c, van het douanewetboek herberekenen.