HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, K. Schiemann, J. Makarczyk (rapporteur), J.-C. Bonichot en C. Toader, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 31 januari 2008,
gelet op de opmerkingen van:
-
James Wood, vertegenwoordigd door J.-E. Robiou du Pont, avocat,
-
het Fonds de garantie des victimes des actes de terrorisme et d’autres infractions, vertegenwoordigd door M. Bonnely, avocat,
-
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, B. Messmer en O. Christmann als gemachtigden,
-
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,
-
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en I. Azevedo als gemachtigden,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Maidani als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 februari 2008,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12, eerste alinea, EG. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen James Wood, staatsburger van het Verenigd Koninkrijk, en het Fonds de garantie des victimes des actes de terrorisme et d’autres infractions (Garantiefonds voor slachtoffers van terreurdaden en andere misdrijven; hierna: „Fonds de garantie”), ter zake van het besluit van laatstgenoemde om wegens de nationaliteit van Wood te weigeren hem een schadeloosstelling toe te kennen ter vergoeding van de schade als gevolg van een buiten het Franse grondgebied gepleegd misdrijf.
Toepasselijke nationale bepalingen
2 Artikel 706-3 van de Code de procédure pénale (Frans wetboek van strafvordering) bepaalt:
„Eenieder die schade heeft geleden door opzettelijke of onopzettelijke handelingen die een misdrijf opleveren, kan volledig worden schadeloosgesteld voor de schade tengevolge van aantasting in de persoon, op voorwaarde dat:
-
de aantasting niet valt binnen de werkingssfeer van artikel 53 van de Loi de financement de la sécurité sociale pour 2001 [Franse wet inzake de financiering van de sociale zekerheid voor 2001] (nr. 2000-1257 van 23 december 2000), noch binnen die van artikel L. 126-1 van de Code des assurances [Franse wet inzake de verzekeringen], noch binnen die van hoofdstuk 1 van Loi nr. 85-677 du 5 juillet 1985 tendant à l'amélioration de la situation des victimes d’accidents de la circulation et à l’accélération des procédures d’indemnisation [Franse wet van 5 juli 1985 ter verbetering van de situatie van slachtoffers van verkeersongevallen en ter versnelling van de schadevergoedingsprocedures] en niet is veroorzaakt door de jacht of de bestrijding van ongedierte;
-
deze handelingen:
-
de dood, dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid of volledige arbeidsongeschiktheid gedurende ten minste 1 maand tengevolge hebben gehad;
-
ofwel strafbaar zijn gesteld in de artikelen 222-22 tot en met 222-30, 225-4-1 tot en met 225-4-5 en 227-25 tot en met 227-27 van de Code pénal [Frans wetboek van strafrecht];
-
de gelaedeerde de Franse nationaliteit bezit, dan wel de handeling op het nationale grondgebied is gesteld en de gelaedeerde:
-
ofwel staatsburger van een lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap is;
-
ofwel ten tijde van de handeling of het verzoek rechtmatig in Frankrijk verblijf houdt, behoudens internationale verdragen en overeenkomsten.
De schadevergoeding kan worden geweigerd of het bedrag ervan verminderd, wanneer sprake is van eigen schuld van het slachtoffer.”
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
3 Op 9 juni 2004 is Helena Wood, studente te Londen, tijdens een stage in Australië omgekomen bij een verkeersongeval.
4 Haar ouders, James Wood en Evelyne Arraitz, hebben op 3 juli 2006 bij de Commission d’indemnisation des victimes d’infractions du Tribunal de grande instance de Nantes (commissie van het Tribunal de grande instance de Nantes voor schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven; hierna: „commission d’indemnisation”) een vordering ingediend tot vergoeding van hun materiële schade ter grootte van 398 EUR en hun immateriële schade ter grootte van een bedrag van 10 000 EUR voor elk van hen beiden en van 7 500 EUR voor elk van hun twee jongere kinderen, Julia en Hugo Wood.
5 Op 24 november 2006 heeft de president van de commission d’indemnisation een met het Fonds de garantie gesloten overeenkomst goedgekeurd inzake de hoogte van het bedrag van de gevorderde vergoeding dat moest worden uitgekeerd aan de nagelaten betrekkingen van de overleden Helena Wood. Aan de vader van Helena Wood werd evenwel, vanwege van zijn Britse nationaliteit, niets uitgekeerd.
6 Wood heeft op 11 januari 2007 bij de verwijzende rechter een verzoekschrift ingediend, waarin hij zijn vordering primair heeft gebaseerd op artikel 12, eerste alinea, EG, dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt.
7 Volgens Wood — die verklaart te wonen, te werken en belasting te betalen in Frankrijk, waar hij al meer dan twintig jaar samenleeft met zijn partner, die de Franse nationaliteit heeft — is deze ongelijke behandeling, erin bestaande dat een schadevergoeding die wel aan de andere leden van zijn gezin is uitgekeerd, aan hem wordt geweigerd, in strijd met het in artikel 12, eerste alinea, EG neergelegde beginsel van non-discriminatie.
8 Het Fonds de garantie heeft deze vordering betwist op grond dat Wood niet voldeed aan de criteria van artikel 706-3 van de Code de procédure pénale, en heeft zich beroepen op vaste rechtspraak van de Cour de cassation, waarin steun was te vinden voor zijn standpunt.
9 In het kader daarvan heeft de commission d’indemnisation besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
„Is artikel 706-3 van de Franse Code de procédure pénale, gelet op het in artikel [12 EG] geformuleerde algemene beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit, verenigbaar met het gemeenschapsrecht voor zover daarbij een gemeenschapsburger die in Frankrijk woont en vader is van een kind met de Franse nationaliteit dat buiten het Franse grondgebied is overleden, enkel op grond van zijn nationaliteit wordt uitgesloten van het recht op een door het Fonds de garantie uitgekeerde schadevergoeding?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
10 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat waarbij staatsburgers van andere lidstaten die op zijn grondgebied wonen en werken, enkel op grond van hun nationaliteit worden uitgesloten van het recht op een schadeloosstelling ter vergoeding van de schade als gevolg van aantastingen in de persoon door een misdrijf dat niet op het grondgebied van die staat is gepleegd.
11 In het hoofdgeding heeft, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, Wood, een Brits staatsburger, gebruikgemaakt van zijn recht van vrij verkeer van werknemers in de zin van artikel 39 EG, dan wel van zijn recht op vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG, nu hij sinds meer dan twintig jaar werkzaam en woonachtig is in Frankrijk.
12 Derhalve valt de situatie van Wood binnen de werkingssfeer van het EG-Verdrag en kan hij zich dus beroepen op zijn recht om niet te worden gediscrimineerd op grond van zijn nationaliteit.
13 Dienaangaande is het vaste rechtspraak dat ingevolge het non-discriminatiebeginsel vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld. Een dergelijke behandeling zou enkel gerechtvaardigd kunnen zijn indien zij gebaseerd was op objectieve overwegingen, die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan de rechtmatig nagestreefde doelstelling (zie arrest van 2 oktober 2003, Garcia Avello, C-148/02, Jurispr. blz. I-11613, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
14 In het hoofdgeding heeft Wood, een Brits staatsburger die al ruim twintig jaar in Frankrijk woont, zijn dochter verloren bij een ongeval buiten het grondgebied van de Gemeenschap. Wat het overlijden van zijn dochter en de daaruit voortvloeiende schade betreft, bevindt Wood zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van iemand als zijn partner, Arraitz. Op basis van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepaling ligt het enige element dat hun situaties, met betrekking tot het recht om schadeloos gesteld te worden, onderscheidt, in hun nationaliteit. Alleen Arraitz ontvangt, op grond van haar Franse nationaliteit, immers een vergoeding vanwege deze schade.
15 Deze ongelijke behandeling, die uitdrukkelijk en uitsluitend is gebaseerd op de nationaliteit van Wood, komt derhalve neer op een rechtstreekse discriminatie. De Franse regering erkent overigens zelf dat er in een geval zoals het onderhavige geen gronden zijn die een dergelijk verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen.
16 Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat waarbij staatsburgers van andere lidstaten die op zijn grondgebied wonen en werken, enkel op grond van hun nationaliteit worden uitgesloten van het recht op een schadeloosstelling ter vergoeding van de schade als gevolg van aantastingen in de persoon door een misdrijf dat niet op het grondgebied van die staat is gepleegd.
Kosten
17 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: