De eerste vraag
26 Met haar eerste vraag, die als een geheel dient te worden onderzocht, vraagt de verwijzende rechterlijke instantie het Hof in welke zin het begrip „openbare postdiensten” van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn moet worden uitgelegd, inzonderheid in het onderhavige geval, waarin de postdiensten in een lidstaat volledig zijn geliberaliseerd.
27 In dit verband zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat uit de opbouw van de volledige zin van voornoemde bepaling duidelijk blijkt dat de woorden „openbare postdiensten” verwijzen naar de beheersorganen die de vrij te stellen diensten verrichten. De bewoordingen van deze bepaling dekken dus enkel de diensten die worden verricht door een instantie die als een „openbare postdienst” in de organieke zin van deze term kan worden aangemerkt (zie arrest van 11 juli 1985, Commissie/Duitsland, 107/84, Jurispr. blz. 2655, punt 11).
28 Deze uitlegging is gebaseerd op de bewoordingen zelf van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn. Bovendien kan uit niets worden afgeleid dat deze uitlegging op losse schroeven zou zijn komen te staan door omstandigheden zoals de liberalisering van de postmarkt, die sinds de uitspraak van voormeld arrest Commissie/Duitsland tot stand is gekomen.
29 Dat artikel 132, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112 in strikt dezelfde bewoordingen als die van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is geformuleerd, toont juist aan dat de in deze laatste bepaling neergelegde vrijstelling als zodanig is behouden, ondanks de liberalisering van de postmarkt.
30 Hieruit volgt dat, anders dan TNT Post en de Finse en de Zweedse regering stellen, de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd dat deze in wezen doelt op prestaties van postdiensten, zoals de voorbehouden diensten in de zin van artikel 7 van richtlijn 97/67, onafhankelijk van de hoedanigheid van leverancier van deze diensten.
31 In de tweede plaats moeten de bewoordingen waarin een vrijstelling zoals die van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn is omschreven, strikt worden uitgelegd, aangezien het gaat om een afwijking van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. De uitlegging van die bewoordingen moet echter in overeenstemming zijn met de door bedoelde vrijstellingen nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van belastingneutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 13 zijn gebruikt, moeten worden uitgelegd op een wijze waardoor zij geen effect meer sorteren (zie in die zin arrest van 14 juni 2007, Haderer, C-445/05, Jurispr. blz. I-4841, punt 18 en aangehaalde rechtspraak).
32 Blijkens het kopje van de bepalingen waartoe artikel 13, A, van de Zesde richtlijn behoort, hebben de vrijstellingen van dit artikel tot doel, bepaalde activiteiten van algemeen belang te begunstigen.
33 Deze algemene doelstelling neemt in de postsector de vorm aan van de meer specifieke doelstelling om tegen lage prijzen postdiensten aan te bieden die aan de essentiële behoeften van de bevolking beantwoorden.
34 In de huidige stand van het gemeenschapsrecht valt een dergelijke doelstelling in wezen samen met de door richtlijn 97/67 beoogde doelstelling, een universele postdienst aan te bieden. Volgens artikel 3, lid 1, van deze richtlijn houdt een dergelijke dienst in dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn.
35 Derhalve vormt deze richtlijn, hoewel zij niet als basis kan dienen voor de uitlegging van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn, waarvan de rechtsgrondslag van die van richtlijn 97/67 verschilt, niettemin een nuttige referentie voor de uitlegging van het begrip „openbare postdiensten” in de zin van deze bepaling.
36 Hieruit volgt dat de openbare postdiensten in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn moeten worden beschouwd als de exploitanten — ongeacht of zij openbare dan wel particuliere dienstverleners zijn (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 16) — die de verbintenis aangaan postdiensten aan te bieden die aan de essentiële behoeften van de bevolking beantwoorden, en dus in de praktijk de gehele universele postdienst in een lidstaat, zoals deze dienst in artikel 3 van richtlijn 97/67 is gedefinieerd, of een deel daarvan, te verzekeren.
37 Deze uitlegging druist niet in tegen het beginsel van belastingneutraliteit, dat zich ertegen verzet dat marktdeelnemers die dezelfde handelingen verrichten, ter zake van de btw-heffing verschillend worden behandeld (zie arrest van 28 juni 2007, JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust en The Association of Investment Trust Companies, C-363/05, Jurispr. blz. I-5517, punt 46 en aangehaalde rechtspraak).
38 Zoals de advocaat-generaal in punt 63 van haar conclusie heeft opgemerkt, volstaat het bij de beoordeling van de vergelijkbaarheid van de handelingen immers niet om afzonderlijke diensten te vergelijken, maar moet ook rekening worden gehouden met de context waarin deze worden verricht.
39 Zoals uit de omstandigheden van het hoofdgeding blijkt, verricht een exploitant zoals Royal Mail op grond van de in punt 12 van het onderhavige arrest omschreven verplichtingen die uit de haar verleende vergunning voortvloeien en die met haar statuut van leverancier van de universele dienst verband houden, postdiensten op een rechtsgrondslag die aanzienlijk verschilt van die waarop een exploitant zoals TNT Post dergelijke diensten verricht.
40 Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het in artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn opgenomen begrip „openbare postdiensten” aldus moet worden uitgelegd dat het betrekking heeft op — openbare dan wel particuliere — dienstverleners die de verplichting op zich nemen, in een lidstaat de gehele universele postdienst, zoals deze dienst in artikel 3 van richtlijn 97/67 is gedefinieerd, of een deel daarvan, te verzekeren.
Tweede en derde vraag
41 Met haar tweede en haar derde vraag, die samen moeten worden behandeld, vraagt de verwijzende rechterlijke instantie in wezen of de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn van toepassing is op alle door de openbare postdiensten verrichte postdiensten of enkel op een deel daarvan. In dit laatste geval wenst zij te vernemen aan de hand van welke criteria de vrijgestelde diensten kunnen worden afgebakend.
42 Dienaangaande zij opgemerkt dat volgens artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn de door openbare postdiensten verrichte diensten en de daarmee gepaard gaande leveringen van goederen zijn vrijgesteld. Enkel personenvervoer en telecommunicatiediensten zijn uitdrukkelijk van de werkingssfeer van deze bepaling uitgesloten.
43 Anders dan Royal Mail, de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Griekse regering en Ierland betogen, kan uit deze bepaling evenwel niet worden afgeleid dat alle diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen die door de openbare postdiensten worden verricht en die niet uitdrukkelijk van de werkingssfeer van diezelfde bepaling zijn uitgesloten, zijn vrijgesteld, ongeacht de intrinsieke aard ervan.
44 Uit de in punt 31 van het onderhavige arrest genoemde vereisten, volgens welke de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn zowel strikt als conform de door deze bepaling nagestreefde doelstelling moet worden uitgelegd, volgt immers dat onder de dienstverrichtingen en de daarmee gepaard gaande leveringen van goederen moet worden verstaan die welke de openbare postdiensten als zodanig, dus juist in hun hoedanigheid van openbare postdiensten, verrichten.
45 Deze uitlegging is inzonderheid geboden omdat het beginsel van belastingneutraliteit in acht moet worden genomen. De aan een exploitant zoals Royal Mail opgelegde verplichtingen aan de hand waarvan — zoals uit punt 39 van het onderhavige arrest blijkt — de context waarin deze exploitant postdiensten verricht kan worden onderscheiden van de context waarin een exploitant zoals TNT Post dergelijke diensten verricht, hebben immers enkel betrekking op de postdiensten die in de hoedanigheid van leverancier van de universele dienst worden verleend.
46 Evenzo volgt uit de in punt 44 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vereisten en inzonderheid uit de strekking van de nagestreefde doelstelling, namelijk het begunstigen van een activiteit van algemeen belang, dat de vrijstelling niet kan worden toegepast op specifieke, van de diensten van algemeen belang dissocieerbare diensten, zoals diensten die beantwoorden aan bijzondere behoeften van de marktdeelnemers (in die zin arrest van 19 mei 1993, Corbeau, C-320/91, Jurispr. blz. I-2533, punt 19).
47 De Duitse regering en de Commissie stellen dus terecht dat diensten van de openbare postdiensten die worden verricht onder voorwaarden waarover individueel is onderhandeld, niet kunnen worden geacht onder de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn te vallen. Dergelijke diensten beantwoorden naar hun aard aan bijzondere behoeften van de betrokken gebruikers.
48 Deze uitlegging wordt overigens bevestigd door de vijftiende overweging van de considerans van richtlijn 97/67, volgens welke de mogelijkheid om individueel met klanten over overeenkomsten te onderhandelen, a priori niet aan het begrip van levering van de universele dienst beantwoordt.
49 Bijgevolg moeten de tweede en de derde vraag aldus worden beantwoord dat de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn van toepassing is op diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen, met uitzondering van personenvervoer en telecommunicatiediensten, die de openbare postdiensten als zodanig verrichten, te weten in hun hoedanigheid van exploitant die de verplichting op zich neemt om in een lidstaat de gehele universele postdienst of een deel daarvan te verzekeren. Deze vrijstelling is niet van toepassing op diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen die worden verricht onder voorwaarden waarover individueel is onderhandeld.