Hof van Justitie EU 08-05-2008 ECLI:EU:C:2008:272
Hof van Justitie EU 08-05-2008 ECLI:EU:C:2008:272
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 8 mei 2008
Uitspraak
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum
Partijen
In zaak C‑392/07,
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 augustus 2007,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Koninkrijk België, vertegenwoordigd door D. Haven als gemachtigde,
verweerder,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: U. Lõhmus, kamerpresident, J. Klučka (rapporteur) en A. Ó Caoimh, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Overwegingen van het arrest
1. De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005 tot wijziging van richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB L 58, blz. 19; hierna: „richtlijn”), of althans door haar niet in kennis te stellen van deze bepalingen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2. Volgens artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2006 aan de voorschriften ervan te voldoen en delen zij de Commissie deze bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
3. Omdat de Commissie niet in kennis was gesteld van de bepalingen waarbij het Koninkrijk België deze richtlijn in Belgisch recht heeft omgezet, heeft zij de niet-nakomingsprocedure van artikel 226 EG ingeleid. Nadat zij deze lidstaat had aangemaand om zijn opmerkingen te maken, heeft de Commissie op 1 februari 2007 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij deze lidstaat verzocht, de maatregelen te treffen die nodig zijn om binnen een termijn van twee maanden na betekening van dit advies hieraan te voldoen.
4. Het Koninkrijk België heeft op deze aanmaningsbrief geantwoord dat de bepalingen die nodig zijn voor de omzetting van de richtlijn in Belgisch recht, in voorbereiding waren. Het heeft daarentegen niet geantwoord op het om redenen omklede advies.
5. Daarop heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
6. In zijn verweerschrift wijst het Koninkrijk België, zakelijk weergegeven, erop dat de maatregelen tot uitvoering van de richtlijn vertraging hebben opgelopen als gevolg van de besprekingen die met de betrokken economische sectoren zijn gevoerd. Deze lidstaat voert echter aan dat hij alles in het werk stelt om deze richtlijn zo snel mogelijk uit te voeren.
7. Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie van de lidstaat zoals die bestond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, en kan het Hof met sindsdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden (zie met name arresten van 30 januari 2002, Commissie/Griekenland, C‑103/00, Jurispr. blz. I‑1147, punt 23, en 13 september 2007, Commissie/Italië, C‑260/04, Jurispr. blz. I‑7083, punt 18).
8. In casu staat vast dat aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn geen enkele maatregel tot omzetting van de richtlijn in de Belgische rechtsorde was vastgesteld.
9. Hieraan moet overigens worden toegevoegd dat eveneens volgens vaste rechtspraak een lidstaat zich niet kan beroepen op bepalingen, praktijken of omstandigheden van zijn interne rechtsorde ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van de door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen en termijnen (zie met name arresten van 10 april 2003, Commissie/Frankrijk, C‑114/02, Jurispr. blz. I‑3783, punt 11, en 26 februari 2008, Commissie/Luxemburg, C‑273/07, punt 10).
10. Derhalve is het beroep van de Commissie gegrond.
11. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
12. Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
Dictum
Het Hof van Justitie (Zevende kamer) verklaart:
1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005 tot wijziging van richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.