Home

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 2007.

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 2007.

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
10 december 2007

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer)

10 december 2007(*)

In zaak C-134/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Sąd Rejonowy w Jaworznie (Polen) bij beslissing van 6 februari 2007, ingekomen bij het Hof op 7 maart 2007, in de procedure

Piotr Kawala

tegen

Gmina Miasta Jaworzna,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka als gemachtigde,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en K. Herrmann als gemachtigden,

teneinde te beslissen bij een met redenen omklede beschikking overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 25 EG en 90, eerste alinea, EG.

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. Kawala en Gmina Miasta Jaworzna (gemeente Jaworzno) over een op 18 augustus 2005 betaalde belasting van 500 PLN voor de verkrijging van een kentekenbewijs bij de eerste registratie van een gebruikt voertuig dat uit een andere lidstaat in Polen is ingevoerd (hierna: „aan de orde zijnde belasting”).

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

Artikel 23 EG luidt:

De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.

De bepalingen van artikel 25 en van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de producten welke van oorsprong zijn uit de lidstaten alsook op de producten uit derde landen welke zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden.”

Artikel 25 EG bepaalt:

„In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks geldt eveneens voor douanerechten van fiscale aard.”

In artikel 28 EG is bepaald:

„Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden.”

Artikel 30 EG luidt:

„De bepalingen van de artikelen 28 en 29 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen.”

Artikel 90, eerste alinea, EG bepaalt:

„De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”

Nationale regeling

Artikel 77 van de Prawo o ruchu drogowym (Poolse Wegenverkeerswet) van 20 juni 1997 (Dz. U van 2003, nr. 58, positie 515; nr. 124, positie 1152; nr. 130, positie 1190, en nr. 137, positie 1302) bepaalt:

De fabrikant of de importeur van nieuwe voertuigen moet een kentekenbewijs afgeven voor ieder nieuw voertuig dat in de Republiek Polen wordt gebracht.

Het kentekenbewijs wordt overhandigd aan de eigenaar van het voertuig.

Het kentekenbewijs van een ander voertuig dan die welke in het eerste lid zijn bedoeld, wordt, na betaling van een registratiebelasting, bij de eerste registratie van het voertuig in de Republiek Polen overhandigd door de voor de registratie bevoegde starosta. Dit geldt niet voor collectievoertuigen en voor de in artikel 73, lid 4, bedoelde voertuigen.

De minister van Transport:

[...]

  1. stelt bij verordening de hoogte van het tarief voor een kentekenbewijs vast.”

§ 1, punten 1 en 2, van het besluit van de minister van Infrastructuur van 28 juli 2003 betreffende de hoogte van de belasting voor de verkrijging van een kentekenbewijs van een voertuig (Dz. U van 2003, nr. 137, positie 1310; hierna: „verordening van 28 juli 2003”) luidde:

Voor de afgifte van een kentekenbewijs bij de eerste registratie van een voertuig in de Republiek Polen heft het registratieorgaan een belasting van 500 PLN.

Voor de afgifte van een duplicaat van het kentekenbewijs heft het registratieorgaan een belasting van 75 PLN.”

Na de feiten van het hoofdgeding heeft het Trybunał Konstytucyjny (Poolse constitutioneel hof) bij arrest van 17 januari 2006 verklaard dat § 1, punt 1, van de verordening van 28 juli 2003 in wezen in strijd was met de bepalingen van de Wegenverkeerswet en met de Poolse Grondwet Volgens dat arrest is bedoelde bepaling sinds 1 mei 2006 niet langer verbindend.

Vervolgens heeft de minister van Transport en Openbare Werken de — op 15 april 2006 in werking getreden — verordening van 28 maart 2006 betreffende de hoogte van de belasting voor de verkrijging van een kentekenbewijs van een voertuig vastgesteld, volgens welke het registratieorgaan voor zowel de afgifte van een kentekenbewijs bij de eerste registratie (§ 1, punt 1, van deze verordening) als de afgifte van een duplicaat van het kentekenbewijs (§ 1, punt 2, van deze verordening) een belasting van een enig bedrag van 75 PLN vordert.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

Op 9 mei 2005 heeft Kawala in Duitsland een gebruikt voertuig van het merk Mercedes-Benz gekocht en dit dezelfde maand in Polen ingevoerd.

Op 18 augustus 2005 heeft Kawala Gmina Miasta Jaworzna een belasting van 500 PLN betaald voor het kentekenbewijs bij de eerste registratie van dat voertuig in Polen.

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Kawala zonder registratie van het voertuig niet rechtmatig in Polen had kunnen rijden met dat voertuig.

Kawala heeft op 9 oktober 2006 bij de Sąd Rejonowy w Jaworznie (arrondissementsrechtbank van Jaworzno) tegen Gmina Miasta Jaworzna een procedure ingeleid met het oog op de betaling door deze laatste van 425 PLN, het verschil tussen de belasting die Kawala voor de afgifte van het kentekenbewijs bij de eerste registratie had betaald en de belasting die hij had moeten betalen voor de afgifte van een duplicaat van dat bewijs, namelijk 75 PLN.

De Sąd Rejonowy w Jaworznie merkt op dat indien artikel 90 EG in de weg staat aan de toepassing van § 1 van de verordening van 28 juli 2003, hij overeenkomstig artikel 10 EG en het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht, in het geding waarover hij uitspraak moet doen, de met het gemeenschapsrecht strijdige bepalingen van die verordening buiten beschouwing moet laten, ook voor de periode vóór de datum vanaf welke het Trybunał Konstytucyjny in zijn arrest heeft verklaard dat bedoelde bepalingen niet langer verbindend waren.

Volgens de Sąd Rejonowy w Jaworznie had Kawala, indien hij een nieuw voertuig had gekocht in Polen, geen belasting hoeven te betalen aan Gmina Miasta Jaworzna voor het kentekenbewijs bij de eerste registratie, aangezien dit verstrekt zou zijn door de fabrikant of de importeur van het voertuig, die overigens voor dat bewijs 9,71 PLN netto (exclusief belasting over de toegevoegde waarde) zou hebben betaald.

Daarop heeft de Sąd Rejonowy w Jaworznie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Staat artikel 90 EG in de weg aan de toepassing van § 1 van [de verordening van 28 juli 2003], voor zover daarbij de registratie van een voertuig dat uit een andere lidstaat in Polen is ingevoerd, afhankelijk wordt gesteld van de betaling van een belasting voor de afgifte van een kentekenbewijs van 500 PLN?”

De verwijzende rechter merkt bovendien op, zonder formeel een tweede vraag te stellen, dat het, indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, noodzakelijk zou kunnen zijn om artikel 25 EG uit te leggen teneinde vast te stellen of die bepaling in de weg staat aan de toepassing van § 1 van de verordening van 28 juli 2003, dus of de aan de orde zijnde belasting een heffing van gelijke werking als een douanerecht is.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit zijn rechtspraak kan worden afgeleid, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij een met redenen omklede beschikking.

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 90, eerste alinea, EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de heffing van de aan de orde zijnde belasting, die in de praktijk wordt geheven bij de eerste registratie van een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig, en niet bij aankoop in Polen van een gebruikt voertuig dat daar reeds is ingeschreven.

Aangezien volgens de Poolse regering de verplichting om voor een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig een kentekenbewijs te verkrijgen, niet onder artikel 90 EG valt, maar onder de artikelen 28 EG en 30 EG, als maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking van het handelsverkeer die evenwel noodzakelijk is, evenredig, en gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de openbare orde, en de verwijzende rechter suggereert dat de aan de orde zijnde belasting zou kunnen vallen onder de artikelen 23 EG en 25 EG, te weten het verbod van douanerechten en heffingen van gelijke werking, dient in de eerste plaats te worden uitgemaakt aan welke bepaling van het EG-Verdrag de aan de orde zijnde belasting moet worden getoetst.

Het is vaste rechtspraak dat de werkingssfeer van artikel 28 EG niet de belemmeringen omvat die onder andere specifieke bepalingen vallen, en dat de belemmeringen van fiscale aard of van gelijke werking als douanerechten, bedoeld in de artikelen 23 EG, 25 EG en 90 EG, niet onder het verbod van artikel 28 EG vallen. Bovendien zijn, wat de respectieve werkingssfeer van de artikelen 25 EG en 90 EG betreft, volgens vaste rechtspraak de bepalingen betreffende heffingen van gelijke werking en die betreffende discriminerende binnenlandse belastingen niet cumulatief van toepassing, zodat eenzelfde belasting in het systeem van het Verdrag niet gelijktijdig tot beide categorieën kan behoren (zie met name arrest van 17 juni 2003, De Danske Bilimportører, C-383/01, Jurispr. blz. I-6065, punten 32 en 33 en aangehaalde rechtspraak).

Met betrekking tot de vraag of een belasting zoals die welke aan de orde is, onder het begrip „heffingen van gelijke werking” in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG valt, is het vaste rechtspraak dat elke eenzijdig opgelegde geldelijke last, ongeacht de benaming of de structuur ervan, die wegens grensoverschrijding over goederen wordt geheven en geen douanerecht stricto sensu is, een heffing van gelijke werking is (arrest van 18 januari 2007, Brzeziński, C-313/05, Jurispr. blz. I-513, punt 22 en aangehaalde rechtspraak).

Een belasting zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, wordt niet geheven wegens overschrijding van de grens van de lidstaat die ze heeft ingevoerd. Uit de zowel door de verwijzende rechter als door de Poolse regering verstrekte gegevens blijkt namelijk dat de aan de orde zijnde belasting enkel werd geheven bij de eerste registratie in Polen van gebruikte voertuigen, met uitsluiting van voertuigen die, om welke reden dan ook, niet bestemd waren om te worden geregistreerd. Volgens de Poolse regering kon die belasting overigens ook worden geheven over de eerste registratie van bepaalde beperkte categorieën van voertuigen die reeds in Polen aanwezig waren, maar daar nog niet waren geregistreerd.

Aangezien een belasting bij de eerste registratie van voertuigen, zoals die welke aan de orde is, kennelijk van fiscale aard is en niet wordt geheven wegens overschrijding van de grens van de lidstaat die ze heeft ingevoerd, maar naar aanleiding van de eerste registratie van een voertuig in die staat, valt zij derhalve onder een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen op goederen en moet zij dus aan artikel 90 EG worden getoetst.

In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 90 EG in het stelsel van het Verdrag een aanvulling vormt op de bepalingen betreffende de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking. Deze bepaling heeft tot doel, het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren door elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 27 en aangehaalde rechtspraak).

Met betrekking tot de belasting van ingevoerde gebruikte voertuigen beoogt artikel 90 EG de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen nationale en ingevoerde producten (arrest van 20 september 2007, Commissie/Griekenland, C-74/06, Jurispr. blz. I-7585, punt 24 en aangehaalde rechtspraak).

Bovendien kan een belastingstelsel slechts verenigbaar met artikel 90 EG worden geacht, indien wordt aangetoond dat het zodanig is ingericht dat het in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan nationale producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft (arrest Brzeziński, reeds aangehaald, punt 40 en aangehaalde rechtspraak).

In casu rijst dus de vraag of de aan de orde zijnde belasting in de praktijk op dezelfde wijze van toepassing is op ingevoerde gebruikte voertuigen en op gebruikte voertuigen die in Polen zijn gekocht, welke twee categorieën voertuigen gelijksoortige producten in de zin van artikel 90, eerste alinea, EG zijn.

In dit verband staat vast dat de aan de orde zijnde belasting van 500 PLN, op basis van § 1, punt 1, van de verordening van 28 juli 2003 wordt geheven over de eerste registratie van een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig.

Volgens de verwijzende rechter en de Poolse regering wordt daarentegen normaliter geen belasting betaald bij de aankoop in Polen van een gelijksoortig voertuig dat daar reeds is geregistreerd.

De verwijzende rechter en de Poolse regering stellen namelijk dat het bij aankoop van een nieuw voertuig in Polen aan de fabrikant of de importeur van dit voertuig staat om het kentekenbewijs bij eerste registratie te verstrekken op een formulier dat hij tegen de prijs van 9,71 PLN netto verkrijgt. Die prijs alsmede andere door de betrokken ondernemer gemaakte kosten die verband houden met de afgifte van dat bewijs worden doorberekend in de uiteindelijke prijs van het voertuig.

De Poolse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen benadrukken in dit verband dat een kentekenbewijs dat voor een nieuw voertuig is afgegeven, wordt doorgegeven aan alle achtereenvolgende eigenaars van het voertuig.

Bijgevolg wordt de aan de orde zijnde belasting van 500 PLN geheven bij de aankoop van een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig dat voor het eerst in Polen wordt geregistreerd, terwijl bij de aankoop in Polen van een gelijksoortig voertuig normaliter geen enkele registratiebelasting wordt geheven.

De aan de orde zijnde belasting valt derhalve onder het verbod van artikel 90, eerste alinea, EG.

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 90, eerste alinea, EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een belasting zoals die bepaald in § 1, punt 1, van de verordening van 28 juli 2003, die in de praktijk wordt geheven bij de eerste registratie van een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig en niet bij aankoop in Polen van een gebruikt voertuig dat daar reeds is geregistreerd.

Kosten

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 90, eerste alinea, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een belasting zoals die bepaald in § 1, punt 1, van het besluit van de Poolse minister van Infrastructuur van 28 juli 2003 betreffende de hoogte van de belasting voor de verkrijging van een kentekenbewijs van een voertuig, die in de praktijk wordt geheven bij de eerste registratie van een uit een andere lidstaat ingevoerd gebruikt voertuig en niet bij aankoop in Polen van een gebruikt voertuig dat daar reeds is geregistreerd,

ondertekeningen