Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 juli 2009.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 2 juli 2009
Uitspraak
Arrest van het Hof (Eerste kamer)
2 juli 2009(*)
"Vrijstelling van invoerrechten - Verordening (EEG) nr. 918/83 - Artikel 27 - Goederen met te verwaarlozen individuele waarde die als groepagezending zijn verzonden - Zending rechtstreeks uit derde staat aan geadresseerde in Gemeenschap verzonden"
Har Vaessen Douane Service BV
tegenStaatssecretaris van Financiën,
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, M. Ilešič, A. Tizzano, E. Levits (rapporteur) en J.-J. Kasel, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 maart 2009,
gelet op de opmerkingen van:
-
Har Vaessen Douane Service BV, vertegenwoordigd door R. N. van der Paardt en C. Bouwmeester, advocaten,
-
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels en M. de Mol als gemachtigden,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Schønberg en M. van Beek als gemachtigden,
-
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 april 2009,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3357/91 van (PB L 318, blz. 3; hierna: „verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Har Vaessen Douane Service BV (hierna: „Har Vaessen”), een in Nederland gevestigde vennootschap naar Nederlands recht, en de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van de weigering van laatstgenoemde om Har Vaessen de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd toe te kennen met betrekking tot de invoer van compact discs en magneetbanden.
Toepasselijke bepalingen
3 In hoofdstuk I van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 918/83, „Vrijstelling van rechten bij invoer”, staat artikel 27, dat luidt:
„Behoudens het bepaalde in artikel 28, zijn van rechten bij invoer vrijgesteld zendingen die per briefpost of als postpakket rechtstreeks aan de geadresseerde worden gezonden en die goederen bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 10 [EUR] bedraagt.”
4 Deze bepaling is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2287/83 van de Commissie van 29 juli 1983 houdende vaststelling van toepassingsbepalingen voor artikel 127 van verordening nr. 918/83 (PB L 220, blz. 12), waarvan artikel 1 bepaalt:
„De vrijstelling bedoeld in artikel 27 van de basisverordening geldt slechts voor zendingen die per briefpost of als postpakket rechtstreeks van een derde land aan een zich in de Gemeenschap bevindende natuurlijke of rechtspersoon worden verzonden.”
5 De derde overweging van de considerans van verordening nr. 2287/83 voert als reden voor de wijziging van artikel 27 van verordening nr. 918/83 aan:
„Overwegende dat vermeden moet worden dat handelsondernemingen van deze bepaling profijt trekken door speciale activiteiten te ontwikkelen of door kunstmatig bestaande activiteiten te verplaatsen en dat aldus concurrentieverstoringen binnen de gemeenschappelijke markt ontstaan; dat om dergelijke concurrentieverstoringen te vermijden vrijstelling van rechten bij invoer voor voornoemde zendingen, die, voorafgaand aan het in het vrije verkeer brengen ervan onder een andere douaneregeling geplaatst zijn, moet worden uitgesloten; dat daarom slechts die zendingen, als bedoeld, met vrijstelling mogen worden toegelaten, die rechtstreeks van een derde land aan een zich in de Gemeenschap bevindende natuurlijke of rechtspersoon worden verzonden.”
6 Bij artikel 1 van verordening nr. 3357/91 wordt de beperking van artikel 27 van verordening nr. 918/83 tot zendingen per post geschrapt.
7 De eerste overweging van de considerans van deze verordening geeft dienaangaande voor de wijziging van artikel 27 van verordening nr. 918/83 de volgende verklaring:
„Overwegende dat de administratieve vereenvoudiging als bedoeld in artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 […], laatstelijk gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 4235/88 […], om redenen van doelmatigheid dient te worden toegepast op alle invoer van zendingen bestaande uit goederen met een te verwaarlozen waarde.”
8 Artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd bepaalt dus voortaan:
„Behoudens het bepaalde in artikel 28, zijn van rechten bij invoer vrijgesteld zendingen bestaande uit goederen met een te verwaarlozen waarde die uit een derde land rechtstreeks aan een geadresseerde in de Gemeenschap worden gezonden.
Onder ‚goederen met een te verwaarlozen waarde’ wordt verstaan goederen waarvan de intrinsieke waarde niet meer dan 22 [EUR] per zending bedraagt.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
9 Har Vaessen is een transportonderneming die in opdracht van ECS Media BV (hierna: „ECS”), een in Nederland gevestigde onderneming, in de periode van 12 november 1998 tot en met aangiften voor het vrije verkeer heeft ingediend voor compact discs en magneetbanden.
10 Die goederen, met een individuele waarde van minder dan 22 EUR, waren tevoren door individuele klanten besteld bij ECI voor Boeken en Platen BV (hierna: „ECI”), de eveneens in Nederland gevestigde moedermaatschappij van ECS. Volgens een tussen ECS en ECI gesloten overeenkomst draagt ECI de bestellingen over aan ECS, die de goederen vervolgens gereedmaakt voor verzending vanuit een distributiecentrum in Zwitserland. De goederen worden daarop als groepagezending aangeboden aan Har Vaessen voor vervoer, onder geleide van een T-document, naar een distributiecentrum in Nederland, vanwaaruit zij door de Nederlandse PTT Post BV (hierna: „PTT”) individueel worden bezorgd bij de klanten van ECI.
11 Ieder individueel pakketje is voorzien van de naam van de klant voor wie de goederen zijn bestemd en bevat een acceptgiro voor betaling daarvan.
12 Bij de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen waarom het in het hoofdgeding gaat, heeft Har Vaessen verzocht om in aanmerking te komen voor de vrijstelling op grond van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, wat haar is geweigerd. Bij aanslagbiljet van 29 december 1999 is zij derhalve uitgenodigd tot betaling van onder meer douanerechten ten belope van 436 907,60 NLG, oftewel ongeveer 198 260,02 EUR.
13 Aangezien deze uitnodiging tot betaling, na tevergeefs door haar gemaakt bezwaar, door de Staatssecretaris van Financiën is gehandhaafd, is Har Vaessen daartegen in beroep gekomen bij de Tariefcommissie, in de plaats waarvan in de loop van het geding het Gerechtshof te Amsterdam is getreden.
14 Deze rechter heeft de vordering van Har Vaessen afgewezen op grond dat ECI, en niet de klanten die individueel bestellingen hebben geplaatst, moest worden aangemerkt als geadresseerde van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen, in de zin van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd. Deze klanten zijn volgens hem namelijk op geen enkele manier betrokken bij het doen van douaneaangifte, nu zij noch schuldenaar van de douaneschuld noch eigenaar van de verzonden goederen zijn. In deze omstandigheden heeft het Gerechtshof daaruit afgeleid dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen niet rechtstreeks waren verzonden aan de individuele klanten als geadresseerden in de zin van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd.
15 Har Vaessen heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter.
16 De Hoge Raad der Nederlanden betwijfelt om twee redenen of een groepagezending als die waarom het gaat in het hoofdgeding, in aanmerking kan komen voor de vrijstelling.
17 Enerzijds bestaat de groepagezending weliswaar inderdaad uit verschillende goederen met een te verwaarlozen individuele waarde en met een voor elk daarvan andere eindbestemming, maar speelt de doelstelling van administratieve vereenvoudiging die de toepassing rechtvaardigt van de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, geen enkele rol in een dergelijk geval, omdat de aan de inning van de douanerechten verbonden kosten niet meer bedragen dan de totaal te innen douanerechten.
18 Anderzijds zou het begrip „rechtstreekse verzending”, teneinde misbruik te voorkomen van de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, aldus kunnen worden opgevat dat het enkel ziet op het geval waarin de wederpartij van de geadresseerde van de goederen in een derde staat is gevestigd. In de zaak in het hoofdgeding gaat het evenwel om een zending die bestaat uit verschillende goederen waarvan de, in Nederland woonachtige, geadresseerden klant zijn van een onderneming die zelf in Nederland is gevestigd.
19 Daarop heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
Moet artikel 27 van verordening [nr. 918/83 zoals gewijzigd] aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel bedoelde vrijstelling kan worden ingeroepen voor zendingen van goederen die weliswaar afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, doch worden aangeboden als groepagezending met een totale intrinsieke waarde van de aldus verzonden goederen, die de waardelimiet van artikel 27 overschrijdt?
Moet voor de toepassing van artikel 27 van […] verordening [nr. 918/83 zoals gewijzigd] worden aangenomen dat het begrip ‚verzending uit een derde land rechtstreeks aan een geadresseerde in de Gemeenschap’ ook omvat het geval waarin weliswaar voor aanvang van de verzending aan die geadresseerde het goed zich in een derde land bevindt, doch de wederpartij van de geadresseerde in de Gemeenschap is gevestigd?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
20 De twee prejudiciële vragen van de verwijzende rechter, die tezamen moeten worden behandeld, zijn erop gericht te vernemen of de omstandigheid dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen, met een individuele waarde van minder dan 22 EUR, bij de douane worden aangebracht als groepagezending met een grotere waarde dan die welke is voorgeschreven in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, en voorts de wederpartij van de klanten die de goederen hebben besteld, namelijk ECI, in de Gemeenschap is gevestigd, in de weg staat aan de toepassing van de in dat artikel bepaalde vrijstelling op die goederen.
21 Vooraf moet eraan worden herinnerd dat de bepalingen waarbij vrijstelling van douanerechten wordt verleend, overeenkomstig de formulering ervan moeten worden uitgelegd (zie mutatis mutandis arrest van 12 december 1996, Olasagasti e.a., C-47/95–C-50/95, C-60/95, C-81/95, C-92/95 en C-148/95, Jurispr. blz. I-6579, punt 20).
22 In casu zijn volgens artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd zendingen bestaande uit goederen met een te verwaarlozen waarde, dat wil zeggen van minder dan 22 EUR, die uit een derde land rechtstreeks aan een geadresseerde in de Gemeenschap worden gezonden, vrijgesteld van rechten bij invoer.
23 Een van de voorwaarden die moeten zijn vervuld om voor vrijstelling in aanmerking te komen, bestaat volgens die bepaling dus in de waarde van de verzonden goederen, die lager moet zijn dan 22 EUR.
24 Volgens de verwijzingsbeslissing bestonden de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zendingen, waarvoor vrijstelling door de Nederlandse autoriteiten was geweigerd op grond dat de totale waarde ervan meer bedroeg dan 22 EUR, uit pakketjes met een individuele waarde van minder dan 22 EUR, die als groepagezending werden aangeboden voor het vrije verkeer in de Gemeenschap. Deze aanvankelijk aldus als groepagezending naar een distributiecentrum van de PTT verzonden pakketjes moesten vervolgens door de PTT individueel worden uitgeleverd aan de klanten van ECI.
25 Zoals de verwijzende rechter beklemtoont, moet in deze omstandigheden voor de toepassing van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd de waarde van de zendingen zoals die zijn aangeboden in de zaak in het hoofdgeding, in aanmerking worden genomen aan de hand van de identiteit van de geadresseerde van de goederen, namelijk de klanten van ECI of de PTT.
26 In casu staat vast dat elk pakket is voorzien van het adres van de klant van ECI zodra het wordt overgedragen aan Har Vaessen.
27 De Nederlandse regering benadrukt evenwel dat vak 8 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifteformulier de PTT vermeldt als geadresseerde van de zendingen.
28 Dit argument is op zichzelf niet relevant. Behalve dat het om een vergissing kan gaan, blijkt namelijk uit de stukken, zoals de advocaat-generaal in punt 34 van haar conclusie heeft onderstreept, dat aan het in het hoofdgeding aan de orde zijnde aangifteformulier een lijst was gehecht van de klanten van ECI voor wie de afzonderlijke pakketjes waren bestemd.
29 Bovendien zijn de goederen in een pakket bestemd voor uiteindelijk gebruik door de klant van ECI, die de individuele geadresseerde daarvan is. De goederen zijn namelijk individueel bij ECI besteld door klanten die om die reden kunnen worden aangemerkt als de gebruikers daarvan, anders dan Har Vaessen en de PTT die als transporteurs enkel een schakel vormen in de expeditieketen tussen ECI en haar klanten, de eindontvangers van het goed.
30 Hieruit volgt dat de zendingen waarom het in het hoofdgeding gaat, moeten worden beschouwd als een verzameling van verschillende pakketten met elk een waarde van minder dan 22 EUR, waarvan de geadresseerden de klanten van ECI zijn, en bijgevolg moeten worden geacht in aanmerking te komen voor vrijstelling op grond van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd.
31 Deze uitlegging wordt bevestigd door de tekst van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, waarin voor de vrijstelling van de goederen geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen de wijzen van vervoer daarvan, zodat niet ervan kan worden uitgegaan dat in de zaak in het hoofdgeding de klanten van ECI niet de geadresseerden van de goederen zijn zodra deze de derde staat verlaten en evenmin dat die goederen niet kunnen worden vrijgesteld.
32 Terwijl volgens de oorspronkelijke formulering van artikel 27 van verordening nr. 918/83 alleen per post verzonden goederenzendingen met een waarde van minder dan 10 EUR voor vrijstelling in aanmerking kwamen, is in artikel 1 van verordening nr. 3357/91 namelijk de voorwaarde inzake de wijze van verzending geschrapt, zodat andere wijzen van vervoer aanleiding kunnen geven tot toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd. Het vervoer van de goederen door een expediteur als Har Vaessen, die om logistieke redenen de afzonderlijke pakketten bij elkaar laat komen alvorens ze bij de douane aan te brengen, kan derhalve niet ertoe leiden dat aan die goederen de vrijstelling wordt ontzegd, ook wanneer ze niet per post worden verzonden, maar voldoen aan de voorwaarden van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd.
33 Deze uitlegging strookt bovendien met de doelstelling van voormeld artikel 27 zoals die is neergelegd in de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 3357/91, namelijk dat de in die bepaling voorziene vrijstelling strekt tot administratieve vereenvoudiging van de douaneprocedures.
34 In dit verband zij eraan herinnerd dat de Raad van de Europese Unie, wanneer hij bepalingen vaststelt waarbij vrijstellingen van douanerechten worden verleend, rekening moet houden met onder meer de moeilijkheden waarvoor de nationale douanediensten staan (zie mutatis mutandis arrest van 3 december 1998, Schoonbroodt, C-247/97, Jurispr. blz. I-8095, punt 23).
35 Hoewel een dergelijke doelstelling van administratieve vereenvoudiging, zoals de Nederlandse regering in haar opmerkingen uiteenzet, situaties kan bestrijken waarin de aan de inning van de douanerechten verbonden kosten hoger zijn dan de rechten zelf, kan deze doelstelling ook andere situaties bestrijken.
36 Zouden zendingen als die waarom het gaat in het hoofdgeding, niet in aanmerking komen voor de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, hoewel de pakketten afzonderlijk beschouwd een waarde hebben van minder dan 22 EUR, dan zou dit derhalve ertoe kunnen leiden dat de expediteur elk pakket afzonderlijk bij de douane aanbrengt om voor die vrijstelling in aanmerking te kunnen komen. Een dergelijke toename van procedures is niet wat wordt beoogd met de nagestreefde administratieve vereenvoudiging.
37 Ook zouden de nationale douaneautoriteiten, indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zendingen niet werden vrijgesteld, in feite de totale douanewaarde moeten vaststellen van een zending bestaande uit een aanzienlijk aantal goederen. Een dergelijke situatie zou evenmin beantwoorden aan de door de gemeenschapswetgever nagestreefde doelstelling van administratieve vereenvoudiging.
38 Dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pakketten, met een individuele waarde van minder dan 22 EUR, als groepagezending bij de douane worden aangebracht met het oog op verzending ervan in de Gemeenschap, staat derhalve niet eraan in de weg dat daaraan vrijstelling wordt toegekend, aangezien reeds bij vertrek uit de derde staat van verzending bekend is wie de geadresseerde van elk van die pakketten is.
39 Blijkens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2287/83 moet een dergelijke vrijstelling echter worden geweigerd wanneer die misbruik van recht oplevert.
40 Dat is in wezen wat de verwijzende rechter naar voren brengt met zijn tweede prejudiciële vraag, nu hij erop wijst dat in het aan hem voorgelegde geschil de wederpartij van de geadresseerden van de in het vrije verkeer gebrachte goederen, namelijk ECI, in de Gemeenschap is gevestigd en niet in de derde staat van verzending.
41 In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de tekst zelf van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd met betrekking tot de wederpartij van de geadresseerden van de goederen vestiging buiten de Gemeenschap niet als voorwaarde stelt voor vrijstelling van die goederen.
42 In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat volgens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2287/83, om elk misbruik van de douanevrijstelling en de daaruit voortvloeiende concurrentieverstoringen te vermijden, vrijstelling van rechten bij invoer moet worden uitgesloten voor goederenzendingen die, voorafgaand aan het in het vrije verkeer brengen ervan, onder een andere douaneregeling zijn geplaatst. Daarom mogen slechts die zendingen met vrijstelling worden toegelaten, die rechtstreeks van een derde land aan een zich in de Gemeenschap bevindende natuurlijke of rechtspersoon worden verzonden.
43 Louter op grond van de omstandigheid dat ECI in de Gemeenschap is gevestigd, kan op zich evenwel niet ervan worden uitgegaan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen vóór het in het vrije verkeer brengen ervan in de Gemeenschap onder een andere douaneregeling zijn geplaatst. Hoe dan ook, en onder voorbehoud van het door de nationale rechter dienaangaande te verrichten onderzoek, blijkt uit het dossier voor het Hof niet dat dit het geval was met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zendingen.
44 De Nederlandse regering stelt evenwel dat in de omstandigheden van de zaak in het hoofdgeding misbruik van recht niet zozeer zou zijn gelegen in het verkrijgen van vrijstelling van douanerechten als wel in de poging van ECI om te worden vrijgesteld van omzetbelasting. Aangezien volgens artikel 101 van de Douaneregeling immers goederen waarvoor de vrijstelling geldt bedoeld in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd, eveneens van omzetbelasting zijn vrijgesteld, heeft ECI gebruikgemaakt van een buiten de Gemeenschap gelegen distributiecentrum om eerst voor vrijstelling van douanerechten en vervolgens voor vrijstelling van de desbetreffende omzetbelasting in aanmerking te komen. ECI zou aldus een financieel voordeel genieten dat een concurrentieverstoring in het leven roept ten aanzien van ondernemingen die in dezelfde sector actief zijn en hun goederen vanaf het grondgebied van de Gemeenschap naar hun klanten verzenden.
45 In dit verband moet worden onderstreept dat de door de Nederlandse regering gegeven uitlegging van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd erop is gericht, misbruik te voorkomen bij het verkrijgen van vrijstelling van omzetbelasting en niet van de in die bepaling voorziene vrijstelling.
46 Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 56 tot en met 60 van haar conclusie, heeft het Koninkrijk der Nederlanden evenwel zelf geopteerd voor een stelsel van vrijstelling van omzetbelasting die is gekoppeld aan de verlening van de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd. Voorts biedt de door de Nederlandse regering in haar opmerkingen aangehaalde communautaire rechtspraak een kader dat het de lidstaten mogelijk maakt, de toekenning van een belastingvoordeel op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde te weigeren wanneer die met misbruik wordt verkregen. Derhalve kan de bestrijding van misbruik bij de vrijstelling van omzetbelasting niet worden aangevoerd ter ondersteuning van de uitlegging van artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd.
47 Wat de gestelde concurrentieverstoringen betreft waarvan ECI in de zaak in het hoofdgeding zou profiteren, zij bovendien vastgesteld dat de keuze die een dergelijke onderneming maakt om haar goederen vanuit een derde staat te verzenden, onvermijdelijk kosten in verband met het vervoer van de goederen en de douaneprocedures bij invoer meebrengt die niet noodzakelijkerwijs worden gedragen door in dezelfde sector actieve ondernemingen die hun goederen verzenden vanaf het douanegebied van de Gemeenschap.
48 Derhalve, en onder voorbehoud van het door de verwijzende rechter te verrichten onderzoek, kan in de omstandigheden van de zaak in het hoofdgeding de vrijstelling bepaald in artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd niet worden geweigerd op de enkele grond dat ECI in de Gemeenschap is gevestigd.
49 Uit een en ander volgt dat artikel 27 van verordening nr. 918/83 zoals gewijzigd aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale intrinsieke waarde de limiet van artikel 27 overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een zich in de Gemeenschap bevindende ontvanger. In dit verband doet het niet ter zake dat de wederpartij van deze geadresseerden zelf in de Gemeenschap is gevestigd, wanneer de goederen vanuit een derde staat rechtstreeks aan die geadresseerden worden verzonden.
Kosten
50 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3357/91 van , staat niet eraan in de weg dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale intrinsieke waarde de limiet van artikel 27 overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een zich in de Europese Gemeenschap bevindende ontvanger. In dit verband doet het niet ter zake dat de wederpartij van deze geadresseerden zelf in de Europese Gemeenschap is gevestigd, wanneer de goederen vanuit een derde staat rechtstreeks aan die geadresseerden worden verzonden.
ondertekeningen