Home

Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 22 mei 2008.

Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 22 mei 2008.

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
22 mei 2008

Uitspraak

BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

22 mei 2008 (*)

„Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering – Vrij verrichten van diensten – Artikelen 49 EG tot en met 55 EG – Motorvoertuigen – Gebruik in lidstaat van in andere lidstaat gehuurd en geregistreerd motorvoertuig – Belastingheffing op dit voertuig in eerstgenoemde lidstaat”

In zaak C‑42/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 18 januari 2008, ingekomen bij het Hof op 7 februari 2008, in de procedure

M. Ilhan

tegen

Staatssecretaris van Financiën,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: G. Arestis, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur) en E. Juhász, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Grass,

gelet op het besluit van het Hof om te beslissen bij een met redenen omklede beschikking overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG tot en met 55 EG.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Ilhan en de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot een naheffingsaanslag wegens het gebruik van het Nederlandse wegennet met een personenauto die in België is geregistreerd en van een aldaar gevestigde onderneming is gehuurd.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 1, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Stb. 1992, nr. 709), zoals deze in 1992 gold (hierna: „wet”), bepaalt dat onder de naam „belasting van personenauto’s en motorrijwielen” een belasting wordt geheven met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen.

4        Artikel 1, lid 5, van de wet bepaalt dat ingeval een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd is ter zake van de aanvang van het gebruik met dat voertuig van de openbare weg in Nederland in de zin van de Wegenverkeerswet.

5        Volgens artikel 9, lid 1, van de wet bedraagt het tarief van deze belasting voor een personenauto, afgezien van de in deze bepaling vermelde verminderingen en vermeerderingen, 45,2 % van de netto catalogusprijs.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6        Ilhan woont in Nederland en oefent daar een beroepsactiviteit uit.

7        In het kader van deze beroepsactiviteit is hem een personenauto ter beschikking gesteld die in België is geregistreerd en voor een periode van 36 maanden is gehuurd van een in die lidstaat gevestigde onderneming.

8        Nadat de douaneambtenaren op 24 december 2001 en 12 januari 2002 hadden geconstateerd dat met dit voertuig gebruik werd gemaakt van de openbare weg in Nederland, zonder dat het in het kentekenregister van deze lidstaat was opgenomen en zonder dat de in artikel 1, lid 5, van de wet bedoelde belasting was voldaan, is aan Ilhan een naheffingsaanslag van 17 951 EUR opgelegd, verhoogd met een boete van 8 975 EUR.

9        Het door Ilhan tegen deze naheffingsaanslag en deze boete ingediende bezwaarschrift is afgewezen, waarna betrokkene beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te ’s‑Gravenhage.

10      Nadat ook dit beroep was verworpen, heeft Ilhan cassatieberoep bij de verwijzende rechter ingesteld.

11      Deze rechter vraagt zich af, wat de precieze reikwijdte is van de rechtspraak van het Hof inzake de bevoegdheid van een lidstaat om een belasting als aan de orde in het hoofdgeding te heffen ter zake van het gebruik door een in die lidstaat gevestigde of woonachtige persoon van een voertuig dat in een andere lidstaat is geregistreerd en aldaar voor een duur van drie jaar is gehuurd.

12      De verwijzende rechter wil met name weten, of een dergelijke belasting kan worden geheven zonder rekening te houden met de duur van het gebruik van het betrokken voertuig op het grondgebied van de belastingheffende lidstaat.

13      De verwijzende rechter vermeldt in dit verband, dat tot 1 februari 2007 de belasting van personenauto’s en motorrijwielen eenmalig en definitief verschuldigd was, zonder mogelijkheid van teruggaaf indien met het betrokken voertuig niet langer gebruik werd gemaakt van de openbare weg, zodat bij de heffing van deze belasting de gebruiksduur in Nederland geen enkele rol speelde.

14      In deze omstandigheden heeft de Hoge Raad der Nederlanden besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Verzetten de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 EG tot en met 55 EG) dan wel het evenredigheidsbeginsel zich ertegen dat een lidstaat een wettelijke regeling toepast ingevolge welke een persoon die in deze lidstaat woont of is gevestigd en die de beschikking heeft over een in een andere lidstaat geregistreerde personenauto die voor een periode van drie jaar is verhuurd door een aldaar gevestigd verhuurbedrijf, en deze hoofdzakelijk in de eerstgenoemde lidstaat gebruikt voor zakelijke en privédoeleinden, verplicht [is] om ter zake van de aanvang van het gebruik met die auto van de openbare weg in eerstbedoelde lidstaat een belasting te betalen zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van het toekomstige feitelijke gebruik in die lidstaat?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

15      Op grond van artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, op ieder moment, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij een met redenen omklede beschikking.

16      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de verplichting voor in een lidstaat wonende of gevestigde personen die gebruikmaken van een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig om vanaf de aanvang van het gebruik van de weg in eerstgenoemde lidstaat het volledige bedrag van een belasting als aan de orde in het hoofdgeding te voldoen, een belemmering van het vrij verrichten van diensten vormt (zie in die zin beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering, C‑242/05, Jurispr. blz. I‑5843, punt 21) en dat een dergelijke maatregel slechts gerechtvaardigd kan zijn uit hoofde van artikel 46, lid 1, EG of uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang, op voorwaarde dat, in beide gevallen, deze maatregel bovendien geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en hij niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie in die zin arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C‑451/99, Jurispr. blz. I‑3193, punten 31 en 32, alsook beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 22).

17      Afgezien van bepaalde in het hoofdgeding niet relevante uitzonderingen, is de belasting op motorvoertuigen niet geharmoniseerd. De lidstaten zijn dus op dit gebied vrij in de uitoefening van hun fiscale bevoegdheid, mits zij daarbij het gemeenschapsrecht in acht nemen (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 40; arresten van 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C‑464/02, Jurispr. blz. I‑7929, punt 74, en 15 december 2005, Nadin e.a., C‑151/04 en C‑152/04, Jurispr. blz. I‑11203, punt 40, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 23).

18      Zo is het een lidstaat toegestaan een belasting te heffen over een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd motorvoertuig ter zake van het gebruik ervan door in eerstgenoemde lidstaat gevestigde of woonachtige personen, wanneer dit voertuig hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Cura Anlagen, punt 42; Commissie/Denemarken, punten 75‑78, en Nadin e.a., punt 41; arrest van 23 februari 2006, Commissie/Finland, C‑232/03, punt 47, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 24).

19      Wél dient in dat geval het evenredigheidsbeginsel te worden geëerbiedigd (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 69).

20      Dienaangaande is het aan de verwijzende rechter om uit te maken, wat de duur is van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde huurovereenkomst, en wat de aard van het effectieve gebruik van het gehuurde voertuig is (zie in die zin beschikking van 30 mei 2006, Leroy, C‑435/04, Jurispr. blz. I‑4835, punt 15, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 25).

21      De verwijzende rechter verklaart dat de duur van de huurovereenkomst van het door Ilhan gebruikte voertuig 36 maanden bedraagt.

22      Met betrekking tot de in artikel 1, lid 5, van de wet bedoelde belasting heeft het Hof reeds geoordeeld, dat het doel ervan kan worden bereikt door een belasting in te voeren die evenredig is aan de duur van het gebruik van de auto op het Nederlandse grondgebied (zie beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 30), zodat discriminatie bij de afschrijving van deze belasting ten nadele van in andere lidstaten gevestigde autoleasebedrijven kan worden voorkomen (zie in die zin arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 69, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 27).

23      Blijkens het verwijzingsarrest is in het hoofdgeding, in gelijke omstandigheden als die van de zaak die aanleiding heeft gegeven tot voornoemde beschikking Van de Coevering, betaling van voornoemde belasting van Ilhan geëist, zonder dat de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of het gebruik met dit voertuig van het Nederlandse wegennet in aanmerking is genomen, omdat deze elementen voor de toepassing van de wet niet relevant zijn.

24      Derhalve wordt krachtens deze wet een belasting geheven die niet strookt met het evenredigheidsbeginsel, voor zover in Nederland gevestigde personen die een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat gebruiken, in de heffing worden betrokken zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of het gebruik met dit voertuig van het Nederlandse wegennet.

25      In deze omstandigheden moet de gestelde vraag aldus worden beantwoord dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die een in een andere lidstaat geregistreerde en gehuurde auto hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat een belasting te betalen waarvan het bedrag wordt berekend zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik met dit voertuig van voornoemd wegennet.

 Kosten

26      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Achtste kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich tegen de toepassing van een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die een in een andere lidstaat geregistreerde en gehuurde auto hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat een belasting te betalen waarvan het bedrag wordt berekend zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik met dit voertuig van voornoemd wegennet.

Luxemburg, 22 mei 2008.

De griffier

 

      De president van de Achtste kamer

R. Grass

 

      G. Arestis


* Procestaal: Nederlands.