Opmerkingen vooraf
25 Inleidend zij erop gewezen dat richtlijn 2006/112, net als de Zesde richtlijn, de btw een zeer ruime werkingssfeer geeft, aangezien artikel 2, betreffende de belastbare handelingen, behalve de invoer van goederen ook de leveringen van goederen en de diensten welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, betreft (zie naar analogie met name arresten van 21 februari 2006, Halifax e.a., C-255/02, Jurispr. blz. I-1609, punt 49; 14 december 2006, VDP Dental Laboratory, C-401/05, Jurispr. blz. I-12121, punt 22, en 11 februari 2010, Graphic Procédé, C-88/09, Jurispr. blz. I-1049, punt 15). Net als artikel 13 van de Zesde richtlijn stelt artikel 132 van richtlijn 2006/112 evenwel een aantal activiteiten van btw vrij.
26 Zoals blijkt uit de punten 4, 6 en 8 van het onderhavige arrest, is artikel 13, A, lid 1, sub b en c, van de Zesde richtlijn in wezen gelijkluidend aan artikel 132, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2006/112, gelezen in samenhang met artikel 131 hiervan. Voorts volgt uit de punten 1 en 3 van de considerans van richtlijn 2006/112, dat deze in beginsel niet beoogt materiële wijzigingen in de bepalingen van de Zesde richtlijn aan te brengen.
27 Bijgevolg moeten artikel 13, A, lid 1, sub b en c, van de Zesde richtlijn en artikel 132, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2006/112 op dezelfde wijze worden uitgelegd (zie ook, naar analogie, arrest van 6 november 2008, Kollektivavtalsstiftelsen TRR Trygghetsrådet, C-291/07, Jurispr. blz. I-8255, punt 23). De rechtspraak die is ontwikkeld over de in artikel 13, A, lid 1, sub b en c, van de Zesde richtlijn voorziene vrijstellingen kan in casu dus als basis dienen voor de beantwoording van de prejudiciële vragen.
28 Volgens vaste rechtspraak vormen de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome begrippen van unierecht, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (zie naar analogie met name arresten van 25 februari 1999, CPP, C-349/96, Jurispr. blz. I-973, punt 15, en 28 januari 2010, Eulitz, C-473/08, Jurispr. blz. I-907, punt 25). Hetzelfde geldt voor de vrijstellingen van artikel 132 van richtlijn 2006/112.
29 Voorts blijkt uit de rechtspraak over artikel 13, A, van de Zesde richtlijn dat de vrijstellingen van artikel 132 van richtlijn 2006/112 niet voorzien in btw-vrijstelling voor alle activiteiten van algemeen belang, maar enkel voor die welke daarin zeer gedetailleerd worden opgesomd en omschreven (zie naar analogie met name arresten van 11 juli 1985, Commissie/Duitsland, 107/84, Jurispr. blz. I-2655, punt 17; 20 november 2003, D’Ambrumenil en Dispute Resolution Services, C-307/01, Jurispr. blz. I-13989, punt 54, en reeds aangehaald arrest Eulitz, punt 26, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Uit de rechtspraak over de Zesde richtlijn volgt tevens dat de bewoordingen waarin de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd, aangezien zij afwijkingen zijn van het uit artikel 2, lid 1, sub a en c, van richtlijn 2006/112 voortvloeiende algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke levering van goederen of dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. De uitlegging van die bewoordingen moet echter in overeenstemming zijn met de door bedoelde vrijstellingen nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel. Dit beginsel van strikte uitlegging betekent dus niet dat de bewoordingen die ter omschrijving van de vrijstellingen van artikel 132 zijn gebruikt, aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen effect meer sorteren (zie naar analogie met name arresten van 14 juni 2007, Haderer, C-445/05, Jurispr. blz. I-4841, punt 18, en aldaar aangehaalde rechtspraak; 19 november 2009, Don Bosco Onroerend Goed, C-461/08, Jurispr. blz. I-11079, punt 25, en aldaar aangehaalde jurisprudentie, alsmede reeds aangehaald arrest Eulitz, punt 27, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Tegen de achtergrond van deze overwegingen dienen de prejudiciële vragen te worden beantwoord.
Eerste en derde vraag
32 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of, ingeval een lidstaat aanvaardt dat diensten worden verricht door een inrichting die moet worden behandeld als een naar behoren erkende inrichting van dezelfde aard als een ziekenhuis of een centrum voor medische verzorging en diagnose in de zin van artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112, de uitdrukking „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij ook ziet op het samenstel van de activiteiten aan de orde in het hoofdgeding, te weten de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen met het oog op een eventueel toekomstig gebruik voor therapeutische doeleinden, dan wel, subsidiair, op een of meer daarvan en, zo ja, welke.
33 Met zijn derde vraag wenst hij te vernemen of, ingeval een lidstaat aanvaardt dat die activiteiten worden verricht door of onder toezicht van een of meer naar behoren gekwalificeerde professionals op het gebied van de gezondheidszorg, de uitdrukking „medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat zij ook ziet op het samenstel van de in het vorige punt van onderhavig arrest genoemde activiteiten, dan wel, subsidiair, op een of meer daarvan en, zo ja, welke.
34 Zoals evenwel in het bijzonder uit de bewoordingen van de eerste en de derde vraag blijkt, staat in het hoofdgeding vast dat FHT moet worden behandeld als een naar behoren erkende inrichting van dezelfde aard als een ziekenhuis of een centrum voor medische verzorging in de zin van artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/12, en voorts dat de activiteiten van FHT worden verricht in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen als omschreven door de betrokken lidstaat in de zin van datzelfde artikel, lid 1, sub c.
35 Bijgevolg betreft de eerste vraag in wezen de uitlegging van de uitdrukking „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112 en de derde vraag de uitlegging van het begrip „medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub c, van dezelfde richtlijn.
36 Wat diensten van medische aard betreft, blijkt uit de rechtspraak dat artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn ziet op in ziekenhuizen verrichte diensten, terwijl datzelfde lid 1, sub c, betrekking heeft op medische diensten die buiten een dergelijk kader worden verricht, zowel op het particuliere adres van de zorgverstrekker als thuis bij de patiënt of op elke andere plaats (zie in die zin arrest van 10 september 2002, Kügler, C-141/00, Jurispr. blz. I-6833, punt 36). Hieruit volgt dat het bepaalde sub b en het bepaalde sub c in artikel 13, A, lid 1, van de Zesde richtlijn, waarvan de werkingssferen verschillen, tot doel hebben alle vrijstellingen van medische diensten sensu stricto te regelen (zie arrest Kügler, reeds aangehaald, punt 36, en arrest van 8 juni 2006, L.u.P., C-106/05, Jurispr. blz. I-5123, punt 26).
37 Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, ziet bijgevolg zowel het begrip „medische verzorging” in artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn als het begrip „gezondheidskundige verzorging van de mens” in datzelfde lid, sub c, op diensten die tot doel hebben de diagnose, de behandeling en, voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen (zie arrest van 6 november 2003, Dornier, C-45/01, Jurispr. blz. I-12911, punt 48, en aldaar aangehaalde rechtspraak, alsmede arrest L.u.P., reeds aangehaald, punt 27).
38 Zoals blijkt uit punt 27 van het onderhavige arrest, geldt hetzelfde voor de gelijkluidende uitdrukkingen in artikel 132, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2006/112.
39 De eerste en de derde vraag moeten dan ook samen worden onderzocht, en aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, alle of een deel van de activiteiten bestaande in de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede in de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen met het oog op een eventueel toekomstig gebruik voor therapeutische doeleinden, tot doel hebben de diagnose, de behandeling en, voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen.
40 Er zij aan herinnerd dat hoewel „medische verzorging” en „gezondheidskundige verzorging van de mens” een therapeutisch doel moeten hebben, daaruit niet noodzakelijkerwijs volgt dat het therapeutische doel van een dienst bijzonder strikt moet worden opgevat (zie arresten van 11 januari 2001, Commissie/Frankrijk, C-76/99, Jurispr. blz. I-249, punt 23; 20 november 2003, Unterpertinger, C-212/01, Jurispr. blz. I-13859, punt 40, en arrest L.u.P., reeds aangehaald, punt 29).
41 Bijgevolg vallen medische diensten met als doel de bescherming, met inbegrip van behoud of herstel, van de gezondheid van de mens onder de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub b en c, van deze richtlijn (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Unterpertinger, punten 40 en 41; D’Ambrumenil en Dispute Resolution Services, punten 58 en 59, alsmede L.u.P., punt 29).
42 Zoals volgt uit punt 27 van het onderhavige arrest, geldt hetzelfde voor artikel 132, lid 1, sub b en c, van richtlijn 2006/112.
43 De activiteiten aan de orde in het hoofdgeding, zoals die door FHT worden verricht, te weten de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed alsmede de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen, lijken — ongeacht of zij samen dan wel afzonderlijk worden beschouwd — evenwel niet rechtstreeks tot eigenlijk doel te hebben de diagnose, de behandeling of de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen, en evenmin de bescherming, het behoud of het herstel van de gezondheid.
44 Hoewel een van de mogelijke doelstellingen die met de afname van navelstrengstamcellen worden nagestreefd, zeker erin kan bestaan een ziekte op het spoor te komen, blijkt uit het dossier en met name uit de overeenkomst dat de door FHT verstrekte diensten uitsluitend beogen te waarborgen dat een bepaalde voorraad stamcellen voor een medische behandeling beschikbaar is in het onzekere geval waarin behandeling noodzakelijk wordt, maar als zodanig niet strekken tot het afwenden, tegengaan of voorkomen van ziekten, letsels of gezondheidsproblemen, dan wel tot het opsporen van latent of in de kiem aanwezige ziekten. Mocht dat het geval zijn — wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan in het licht van alle concrete gegevens van het bij hem aanhangige geding —, dan kunnen de activiteiten als die in het hoofdgeding op zich niet worden geacht te vallen onder de uitdrukkingen „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112 enerzijds of „medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub c, van dezelfde richtlijn anderzijds.
45 Zo de verwijzende rechter tot de bevinding komt dat de analyse van navelstrengbloed daadwerkelijk ertoe strekt, een medische diagnose mogelijk te maken en niet louter een van de onderzoeken is waarmee kan worden vastgesteld of de stamcellen leefbaar zijn, dient evenwel te worden geconcludeerd dat er sprake is van een diagnostische verzorging die onder de in artikel 132, lid 1, sub b, of c, van richtlijn 2006/112 genoemde vrijstellingen kan vallen, mits is voldaan aan de overige in deze bepalingen en in deze richtlijn gestelde voorwaarden.
46 Voorts kan de cryopreservatie van delen van het menselijke lichaam — waarbij het, hoewel zij van dat lichaam zijn gescheiden, om levende delen gaat —, anders dan FHT ter terechtzitting heeft uiteengezet, als zodanig niet als profylactische medische verzorging worden beschouwd.
47 Gelet op een en ander, dient op de eerste en de derde vraag, samen gelezen, te worden geantwoord dat activiteiten bestaande in de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede in de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen met het oog op een eventueel toekomstig gebruik voor therapeutische doeleinden, die uitsluitend beogen te waarborgen dat een voorraad stamcellen voor een medische behandeling beschikbaar is in het onzekere geval waarin behandeling noodzakelijk wordt en als zodanig niet ertoe strekken ziekten of gezondheidsproblemen te diagnosticeren, te verzorgen of te genezen, ongeacht of zij samen dan wel afzonderlijk worden beschouwd, noch onder het begrip „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112, noch onder het begrip „medische verzorging” in artikel 132, lid 1, sub c, van deze richtlijn vallen. Wat de analyse van navelstrengbloed betreft, zou de conclusie slechts anders luiden, indien die analyse daadwerkelijk ertoe zou strekken, een medische diagnose mogelijk te maken, wat voor zover nodig door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.
Tweede vraag
48 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip handelingen die „nauw samenhangen” met „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het ook ziet op alle of sommige van de activiteiten als die aan de orde in het hoofdgeding, bestaande in de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede in de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen met het oog op een eventueel toekomstig gebruik voor therapeutische doeleinden.
49 Dienaangaande blijkt met betrekking tot artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn uit de punten 45 tot en met 50 van het arrest van 10 juni 2010, CopyGene (C-262/08, Jurispr. blz. I-5053), dat het begrip handelingen die „nauw samenhangen” met „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub b, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat activiteiten als de afname, het transport en de analyse van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen niet onder dit begrip vallen wanneer de in een ziekenhuis verstrekte medische verzorging, waarmee deze activiteiten slechts mogelijkerwijs samenhangen, niet is verricht, noch aan de gang is of wordt overwogen.
50 Hetzelfde moet gelden voor artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112.
51 Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteiten in wezen overeenkomen met die welke tot het voormelde arrest CopyGene hebben geleid, moet de conclusie luiden dat zij — samen dan wel afzonderlijk beschouwd — niet kunnen vallen onder het begrip handelingen die „nauw samenhangen” met „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112. Die activiteiten kunnen immers alleen dan nauw samenhangen met in een ziekenhuis verstrekte medische verzorging die niet is verricht, noch aan de gang is of wordt overwogen, wanneer zich bepaalde gebeurtenissen voordoen.
52 Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat het begrip handelingen die „nauw samenhangen” met „ziekenhuisverpleging en medische verzorging” in de zin van artikel 132, lid 1, sub b, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het niet ziet op activiteiten als die in het hoofdgeding, bestaande in de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed van pasgeborenen alsmede in de analyse en de bewerking van dat bloed en, in voorkomend geval, de bewaring van de daaruit gewonnen stamcellen met het oog op een eventueel toekomstig gebruik voor therapeutische doeleinden, waarmee deze activiteiten slechts mogelijkerwijs samenhangen en dat niet heeft plaatsgevonden, noch aan de gang is of wordt overwogen.