Eerste en tweede prejudiciële vraag
35 Met de eerste twee vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 10 bis van richtlijn 85/337 zich verzet tegen een regeling die niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337 (hierna: „milieuorganisaties”), de mogelijkheid ontzegt, zich voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing inzake verlening van een vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, te beroepen op schending van een regel die alleen de belangen van het algemene publiek beschermt en niet die van individuele personen. De verwijzende rechter wenst eveneens van het Hof te vernemen of artikel 10 bis van richtlijn 85/337 zich in het algemeen tegen zulk een regeling verzet, dan wel alleen voor zover zij deze milieuorganisatie niet de mogelijkheid verleent zich voor de rechter te beroepen op bijzondere bepalingen van het communautaire of het zuiver nationale milieurecht.
36 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de vraag gerechtvaardigd is doordat de toepasselijke nationale regeling de ontvankelijkheid van een vordering zoals die van verzoekster in het hoofdgeding doet afhangen van de omstandigheid dat de verzoekende partij aanvoert dat de litigieuze bestuurlijke beschikking inbreuk maakt op een recht van een particulier dat naar nationaal recht als een subjectief publiekrechtelijk recht kan worden gekwalificeerd.
37 Allereerst dient te worden vastgesteld dat artikel 10 bis, eerste alinea, van richtlijn 85/337 bepaalt dat enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van dit artikel het voorwerp moet kunnen zijn van een beroep bij een rechter om de „materiële of formele rechtmatigheid ervan aan te vechten”, zonder enige beperking van de middelen die ter ondersteuning van zulk een beroep kunnen worden aangevoerd.
38 Wat de voorwaarden voor ontvankelijkheid van beroepen betreft, voorziet deze bepaling in twee gevallen: de ontvankelijkheid van een beroep kan afhankelijk zijn van een „voldoende belang” of van het aanvoeren door de verzoekende partij „dat inbreuk is gemaakt op een recht”, al naargelang naar nationaal recht de ene dan wel de andere voorwaarde geldt.
39 Verder preciseert artikel 10 bis, derde alinea, eerste zin, van richtlijn 85/337, dat de lidstaten dienen te bepalen wat een inbreuk op een recht vormt, in het licht van de doelstelling om het publiek „een ruime toegang tot de rechter” te verlenen.
40 Aangaande door milieuorganisaties ingestelde beroepen, voegt artikel 10 bis, derde alinea, tweede en derde zin, van richtlijn 85/337 daaraan toe dat te dien einde deze organisaties worden geacht hetzij een voldoende belang te hebben hetzij rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt, al naargelang naar nationaal recht de ene dan wel de andere ontvankelijkheidsvoorwaarde geldt.
41 Deze verschillende bepalingen moeten worden uitgelegd in het licht van en rekening houdend met de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus waaraan het Unierecht, aldus punt 5 van de considerans van richtlijn 2003/35, dient „te worden aangepast”.
42 Ongeacht het door een lidstaat gekozen criterium voor de ontvankelijkheid van een beroep, hebben de milieuorganisaties bijgevolg ingevolge artikel 10 bis van richtlijn 85/337 het recht om beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie of een ander door de wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig in dat artikel bedoeld besluit, handelen of nalaten aan te vechten.
43 Ten slotte dient eraan te worden herinnerd dat wanneer het bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake een aangelegenheid van de rechtsorde van elke lidstaat is om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procesregels vast te stellen voor de vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het recht van de Unie ontlenen, deze procesregels niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke vorderingen naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel), en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (doeltreffendheidsbeginsel).
44 Bijgevolg staat het weliswaar aan de lidstaten, wanneer zij een dergelijk rechtsstelsel hebben, binnen de grenzen van artikel 10 bis van richtlijn 85/337 de rechten te bepalen waarvan schending vatbaar is voor beroep op het gebied van milieu, maar zij mogen daarbij de milieuorganisaties die voldoen aan de vereisten van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, niet de mogelijkheid ontzeggen de hun zowel door richtlijn 85/337 als door het Verdrag van Aarhus toegekende rol te spelen.
45 Met betrekking tot een wettelijke regeling zoals die aan de orde is in het hoofdgeding staat het de nationale wetgever weliswaar vrij, de rechten waarvan schending door een individueel persoon kan worden aangevoerd in het kader van een beroep in rechte tegen een besluit, handelen of nalaten als bedoeld in artikel 10 bis van richtlijn 85/337, te beperken tot enkel subjectieve publiekrechtelijke rechten, maar die beperking kan niet als zodanig worden toegepast op milieuorganisaties, daar zulks in strijd zou zijn met de doelstellingen van artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337.
46 Ofschoon immers volgens die bepaling die organisaties op dezelfde rechten als individuele personen een beroep moeten kunnen doen, zou het in strijd zijn, enerzijds, met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen, en, anderzijds, met het doeltreffendheidsbeginsel, indien de organisaties niet ook schending van voorschriften van het milieurecht van de Unie konden aanvoeren om de enkele reden dat die voorschriften collectieve belangen beschermen. Het geschil dat in het hoofdgeding aan de orde is toont namelijk aan dat de milieuorganisaties hierdoor in ruime mate de mogelijkheid zou worden ontnomen te doen toezien op naleving van de voorschriften van het recht van de Unie, die meestal zijn gericht op het algemeen belang en niet uitsluitend op de bescherming van de individuele belangen van particulieren.
47 Om te beginnen volgt hieruit dat het begrip „inbreuk op een recht” niet afhankelijk kan zijn van voorwaarden die alleen door andere natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen worden vervuld, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat de betrokkene min of meer dicht in de buurt van een installatie woont of dat hij op een of andere manier de gevolgen van de werking ervan ondervindt.
48 Meer algemeen vloeit hieruit voort dat artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337 in die zin moet worden gelezen dat tot de „rechten [...] waarop inbreuk kan worden gemaakt”, die milieuorganisaties worden geacht te hebben, dwingend moeten horen de voorschriften van nationaal recht die het milieurecht van de Unie ten uitvoer leggen alsook de voorschriften van Unierecht op milieugebied die rechtstreekse werking hebben.
49 Om de verwijzende rechter een zo nuttig mogelijk antwoord te geven, moet in dit verband dus worden opgemerkt dat een milieuorganisatie tegen de litigieuze beslissing moet kunnen aanvoeren dat deze indruist tegen de op grond van artikel 6 van de habitatrichtlijn vastgestelde voorschriften van nationaal recht.
50 Bijgevolg moet het antwoord op de eerste twee prejudiciële vragen, samen gelezen, luiden dat artikel 10 bis van richtlijn 85/337 zich verzet tegen een regeling die een niet-gouvernementele organisatie die zich voor milieubescherming inzet zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van die richtlijn, de mogelijkheid ontzegt, zich voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing tot verlening van vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, te beroepen op schending van een uit het Unierecht voortvloeiend voorschrift van milieubescherming, op grond dat het voorschrift alleen de belangen van het algemene publiek beschermt en niet die van individuele personen.
Derde prejudiciële vraag
51 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of een milieuorganisatie aan artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337 het recht kan ontlenen, zich voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing tot verlening van vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, te beroepen op schending van uit artikel 6 van de habitatrichtlijn voortvloeiende voorschriften van nationaal recht, ofschoon dat naar nationaal procesrecht niet mogelijk is om de enkele reden dat de aangevoerde voorschriften alleen de belangen van het algemene publiek beschermen en niet die van individuele personen.
52 Deze vraag rijst voor het geval de verwijzende rechter aan het nationale procesrecht geen met de vereisten van het Unierecht strokende uitlegging zou kunnen geven.
53 Dienaangaande dient allereerst eraan te worden herinnerd dat de verplichting van de lidstaten om het door een richtlijn beoogde doel te verwezenlijken, alsook de op hen rustende verplichting om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, voor alle autoriteiten van de lidstaten gelden, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties (zie in die zin arrest van 19 januari 2010, Kücükdeveci, C-555/07, Jurispr. blz. I-365, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54 Het Hof heeft geoordeeld dat particulieren zich in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, voor de nationale rechterlijke instanties op die bepalingen tegenover de staat kunnen beroepen wanneer deze hetzij heeft verzuimd de richtlijn binnen de gestelde termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan (zie onder meer arrest van 12 februari 2009, Cobelfret, C-138/07, Jurispr. I-731, punt 58).
55 Artikel 10 bis van richtlijn 85/337 in zijn geheel beschouwd laat de lidstaten een aanzienlijke vrijheid van handelen, zowel om te bepalen wat een inbreuk op een recht vormt als om onder meer te bepalen aan welke ontvankelijkheidsvoorwaarden beroepen moeten voldoen en bij welke organen zij moeten worden ingesteld.
56 Dit geldt echter niet voor de bepalingen van de twee laatste zinnen van de derde alinea van dit artikel.
57 Door te bepalen, enerzijds, dat het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337, wordt geacht voldoende te zijn, en, anderzijds, dat die organisaties worden geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt, stellen deze bepalingen nauwkeurige regels vast die niet aan andere voorwaarden kunnen worden onderworpen.
58 Bovendien behoren zoals gezegd tot de rechten waarop milieuorganisaties zich op grond van artikel 10 bis van richtlijn 85/337 voor de rechter moeten kunnen beroepen, de op het recht van de Unie op milieugebied gegronde voorschriften en meer in het bijzonder de op grond van artikel 6 van de habitatrichtlijn vastgestelde voorschriften van nationaal recht.
59 Bijgevolg dient het antwoord op de derde vraag te luiden dat een niet-gouvernementele organisatie die zich voor milieubescherming inzet zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337, aan artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337 het recht kan ontlenen, zich voor de rechter in het kader van een beroep tegen een beslissing tot verlening van vergunning voor projecten die „aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, te beroepen op schending van op grond van artikel 6 van de habitatrichtlijn vastgestelde voorschriften van nationaal recht, ofschoon dat naar nationaal procesrecht niet mogelijk is op grond dat de aangevoerde regels alleen de belangen van het algemene publiek beschermen en niet die van individuele personen.