Home

Hof van Justitie EU 15-07-2010 ECLI:EU:C:2010:435

Hof van Justitie EU 15-07-2010 ECLI:EU:C:2010:435

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
15 juli 2010

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

15 juli 2010(*)

In zaak C-234/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 24 juni 2009, ingekomen bij het Hof op 26 juni 2009, in de procedure

Skatteministeriet

tegen

DSV Road A/S,

wijst HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 april 2010,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • DSV Road A/S, vertegenwoordigd door A. Hedetoft en L. Kjær, advokater,

    • de Deense regering, vertegenwoordigd door R. Holdgaard als gemachtigde, bijgestaan door P. Biering, advokat,

    • de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Hornstrup Bengtsson, B.-R. Killmann en H. Støvlbæk, als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117, blz. 13; hierna: „douanewetboek”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Skatteministeriet (Ministerie van Financiën) en DSV Road A/S (hierna: „DSV”) over de gevolgen van het feit dat twee regelingen extern douanevervoer werden ingevoerd voor een en hetzelfde goed.

Toepasselijke bepalingen

3 Artikel 1 van het douanewetboek luidt:

„Dit wetboek, alsmede de communautaire en nationale bepalingen die ter uitvoering ervan worden vastgesteld, vormen de douanewetgeving. Onverminderd de bijzondere bepalingen die op andere gebieden zijn vastgesteld, is het wetboek van toepassing op

  • het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen;

  • de goederen die onder een van de Verdragen tot oprichting van respectievelijk de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vallen.”

4 De punten 9 en 10 van artikel 4 van het douanewetboek bepalen:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[…]

  1. douaneschuld: de op een persoon rustende verplichting tot betaling van de rechten bij invoer (douaneschuld bij invoer) of de rechten bij uitvoer (douaneschuld bij uitvoer) die op bepaalde goederen van toepassing zijn uit hoofde van de geldende communautaire bepalingen;

  2. rechten bij invoer:

    • de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;

    • de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen van toepassing zijn.”

5 Artikel 91, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:

„1.

De regeling extern douanevervoer maakt het vervoer mogelijk van een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap naar een andere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap:

  1. van niet-communautaire goederen zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer en andere belastingen of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen;

[…]”

6 Artikel 92 van het douanewetboek luidt:

„1.

De regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.

2.

De douaneautoriteiten zuiveren de regeling extern douanevervoer wanneer zij op grond van een vergelijking van de gegevens van het douanekantoor van vertrek met die van het douanekantoor van bestemming kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren beëindigd is.”

7 Artikel 96, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:

„1.

De aangever is het subject van de regeling extern communautair douanevervoer. Hij is verplicht:

  1. de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen;

  2. de bepalingen betreffende de regeling communautair douanevervoer na te leven.

[…]”

8 Artikel 204, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:

„1.

Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

  1. indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, of

    […]

    in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.”

9 Artikel 859 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2286/2003 van de Commissie van 18 december 2003 (PB L 343, blz. 1; hierna: „uitvoeringsverordening”), bepaalt:

„De volgende vormen van verzuim worden beschouwd als zijnde zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid 1, van het [douanewetboek], voor zover:

  • zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht inhouden,

  • zij geen duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, en

  • alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld:

[…]

  1. voor onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen, het niet voldoen aan een voorwaarde voor het gebruik van de regeling, mits:

    1. de onder de regeling geplaatste goederen in ongeschonden staat bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht;

    2. het kantoor van bestemming erop heeft kunnen toezien dat deze goederen, bij beëindiging van het douanevervoer, een douanebestemming hebben gekregen of tijdelijk zijn opgeslagen, en

    3. wanneer de overeenkomstig artikel 356 vastgestelde termijn is overschreden en lid 3 van genoemd artikel niet van toepassing is, de goederen niettemin binnen een redelijke termijn bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht;

[…]”

10 Volgens artikel 860 van de uitvoeringsverordening „achten [de douaneautoriteiten] een douaneschuld als te zijn ontstaan in de zin van artikel 204, lid 1, van het [douanewetboek], tenzij de persoon die mogelijkerwijze de schuldenaar is, aantoont dat de in artikel 859 bedoelde voorwaarden zijn vervuld”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11 DSV is een Deens vervoer- en logistiekbedrijf dat de status van toegelaten afzender overeenkomstig artikel 372, lid 1, sub e, van de uitvoeringsverordening heeft.

12 De status van toegelaten afzender maakt het voor DSV mogelijk om een vereenvoudigde procedure toe te passen om goederen te verzenden onder de regeling extern douanevervoer. De toegelaten afzender kan op die manier ervan afzien de goederen materieel aan te brengen bij het douanekantoor van vertrek. Vóór de verzending van deze goederen moet hij het verzoek om communautair douanevervoer enkel elektronisch registreren bij het belastingcentrum via het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (hierna: „NCTS”), een elektronisch systeem voor databehandeling betreffende goederendoorvoer tussen aangesloten landen.

13 Volgens de door de Europese Commissie verstrekte uitleg volgt de vereenvoudigde procedure voor de toegelaten afzenders de volgende stappen: eens de elektronische aangifte van de toegelaten afzender is aanvaard, waardoor de goederen worden vrijgegeven, kent het NCTS hem een uniek registratienummer toe, te weten het identificatienummer voor verzending (MRN). De goederen worden vervolgens onder de regeling douanevervoer geplaatst. Het NCTS drukt het geleidedocument van het douanevervoer, dat samen met de goederen moet worden vervoerd en aan alle douanekantoren van doorgang en het kantoor van bestemming worden overgelegd. Op hetzelfde moment waarop het kantoor van vertrek dit document drukt, stuurt het een voorafgaand bericht van aankomst naar het opgegeven kantoor van bestemming dat informatie uit de aangifte bevat waardoor dit kantoor de goederen bij aankomst kan controleren. Op dat moment moeten deze goederen tegelijk met het geleidedocument worden aangebracht bij het kantoor van bestemming. Dankzij het registreren van het identificatienummer voor verzending toont het systeem automatisch het met het vervoer overeenkomende voorafgaande bericht van aankomst op basis waarvan tot een eventuele handeling of controle wordt besloten, en stuurt het een „bericht van aankomst” naar het kantoor van vertrek. Na de passende controles brengt het kantoor van bestemming het kantoor van vertrek op de hoogte van de resultaten hiervan met opgaaf van de eventueel vastgestelde onregelmatigheden. Dit bericht over de resultaten van de controles is voor de beëindiging van het douanevervoer verplicht.

14 In 2005 verzond DSV onder de regeling extern douanevervoer twee partijen goederen naar Rusland. Zij bracht voor elk van deze twee partijen via het NCTS abusievelijk twee regelingen douanevervoer op gang. Voor de eerste partij goederen werden de twee regelingen douanevervoer op dezelfde dag op gang gebracht, te weten op 12 augustus 2005, en voor de tweede partij werd de tweede regeling douanevervoer drie dagen na de eerste op gang gebracht, te weten op 10 oktober 2005.

15 Voor de verzending van de twee partijen bestaande goederen werd telkens het laatste door het NCTS aangemaakte document voor douanevervoer gebruikt. De goederen werden bij het kantoor van bestemming aangebracht overeenkomstig de regeling extern douanevervoer en deze twee regelingen douanevervoer werden derhalve regelmatig gezuiverd.

16 De twee overtallige regelingen douanevervoer die DSV abusievelijk had opgestart zijn daarentegen niet regelmatig kunnen worden gezuiverd aangezien er geen enkel goed bestond dat kon worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming. Nadat de Deense autoriteiten DSV hadden verzocht een ander bewijs te leveren van de beëindiging van de doorvoer zonder dat deze onderneming hier gevolg aan gaf, hebben zij beschikkingen gegeven waarbij wordt vastgesteld dat DSV de douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot deze doorvoerverrichting was verschuldigd. Volgens deze beschikkingen is voor elk van deze regelingen een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 204 van het douanewetboek.

17 DSV betwistte die beschikkingen voor het Landsskatteret (hoogste administratieve instantie in fiscale aangelegenheden). Dit laatste bevestigde ze bij beslissingen van 11 juni 2007, aangezien de douanewetgeving niets bevatte op grond waarvan een document voor douanevervoer kon worden geannuleerd en derhalve de douaneschuld was ontstaan krachtens artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek.

18 DSV stelde tegen deze beslissingen beroep in bij het Byret i Horsens (kantongerecht te Horsens). Dit laatste gelastte bij vonnis van 9 mei 2008 de terugbetaling van de douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde. Volgens dit vonnis is geen enkele douaneschuld ontstaan krachtens artikel 204 van het douanewetboek, aangezien in de bovengenoemde omstandigheden geen enkele doorvoer van goederen in de zin van dit wetboek heeft plaatsgevonden.

19 Skatteministeriet heeft de zaak aanhangig gemaakt voor het Vestre Landsret (gerechtshof voor West-Denemarken). Dit laatste heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

  1. Moet artikel 204, lid 1, sub a, [van het douanewetboek] onder verwijzing naar de artikelen 92 en 96 juncto artikel 1 en artikel 4, [punten] 9 en 10, van [dit wetboek] aldus worden uitgelegd dat

    1. een douaneschuld ontstaat wanneer een toegelaten afzender abusievelijk een regeling douanevervoer in het NCTS-systeem heeft opgestart voor fysiek onbestaande goederen met als gevolg dat de regeling douanevervoer vervolgens niet regelmatig kan worden afgesloten, dan wel dat

    2. geen douaneschuld ontstaat, aangezien de regeling douanevervoer wordt geacht alleen toepasselijk te zijn op fysiek bestaande goederen zodat de abusievelijke aanmaak van een doorvoerdocument in het NCTS-systeem voor fysiek onbestaande goederen niet leidt tot oplegging van douanerechten.

  2. Indien vraag 1, sub a, bevestigend wordt beantwoord, moet het begrip ‚invoer van goederen’ in artikel 4, [punt] 10 [van het douanewetboek], juncto het begrip ‚goederen’ in artikel 204, lid 1, sub a, van [dit wetboek] dan aldus worden uitgelegd dat het begrip zowel fysiek bestaande als onbestaande goederen dekt?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

20 Met zijn twee vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het feit dat een toegelaten afzender abusievelijk twee regelingen extern douanevervoer voor een en hetzelfde goed heeft opgestart, vanwege de overtallige regeling douanevervoer met betrekking tot een fysiek onbestaand goed, een douaneschuld krachtens deze bepaling doet ontstaan.

21 Volgens artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek ontstaat een douaneschuld bij invoer indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van een aan rechten bij invoer onderworpen goed voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij is geplaatst, tenzij vaststaat dat dit verzuim geen daadwerkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling.

22 De Deense douaneautoriteiten zijn van mening dat in casu een douaneschuld is ontstaan krachtens dit artikel 204.

23 Volgens deze douaneautoriteiten is voldaan aan de voorwaarde voor het ontstaan van een douaneschuld, te weten het verzuim van een uit de regeling extern douanevervoer voortvloeiende verplichting, aangezien DSV de onder deze regeling douanevervoer vallende goederen niet had aangebracht bij het douanekantoor van bestemming en derhalve de krachtens artikel 96, lid 1, sub a, van het douanewetboek op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

24 Voorts is in de hoofdzaak niet voldaan aan de in artikel 859 van de uitvoeringsverordening opgenomen negatieve voorwaarde die het ontstaan van een douaneschuld uitsluit indien het verzuim geen daadwerkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van de regeling extern douanevervoer.

25 Hoewel vooraf moet worden vastgesteld dat een situatie als die in het hoofdgeding onder de regels van het douanewetboek valt, moet er met betrekking tot de uitlegging van deze bepalingen door de Deense douaneautoriteiten aan worden herinnerd dat artikel 859 juncto artikel 860 van de uitvoeringsverordening inderdaad een uitputtende regeling behelst inzake tien vormen van verzuim in de zin van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek, die „zonder werkelijke gevolgen [zijn] gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling” (zie arrest van 11 november 1999, Söhl & Söhlke, C-48/98, Jurispr. blz. I-7877, punt 43).

26 Vaststaat echter dat de omstandigheden van het hoofdgeding niet behoren tot een van deze tien in artikel 859 van de uitvoeringsverordening genoemde vormen van verzuim. Punt 2, sub a, van dit artikel betreffende de vormen van verzuim rond het gebruik van een regeling douanevervoer bepaalt immers dat het onder de regeling douanevervoer geplaatste goed daadwerkelijk moet worden aangebracht bij het douanekantoor van bestemming. Deze bepaling legt aldus een voorwaarde op die gelijkwaardig is aan de uit artikel 96, lid 1, sub a, van het douanewetboek voortvloeiende verplichting en waaraan DSV niet kon voldoen. Uit de door DSV begane vergissing volgt immers noodzakelijkerwijs dat voor een van de twee regelingen douanevervoer die zijn opgestart voor een en hetzelfde goed, geen goed bestaat dat kan worden aangebracht bij het douanekantoor van bestemming.

27 Artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek maakt het ontstaan van een douaneschuld echter ondergeschikt aan verzuim met betrekking tot een „aan rechten bij invoer onderworpen goed”. Derhalve moet worden onderzocht of deze bepaling het mogelijk maakt rekening te houden met de elementen die de bijzondere situatie van het hoofdgeding kenmerken, te weten dat twee regelingen douanevervoer abusievelijk werden opgestart voor een en hetzelfde goed.

28 In dit verband moet worden beklemtoond dat uit de bewoordingen zelf van artikel 204 van het douanewetboek blijkt dat deze bepaling een situatie op het oog heeft waarin een „goed” onder een douaneregeling is geplaatst en een uit deze regeling voortvloeiende verplichting niet is nagekomen.

29 In het hoofdgeding, waarin vaststaat dat abusievelijk twee regelingen douanevervoer werden opgestart voor een en hetzelfde goed, bestond voor een van de twee door DSV opgestarte regelingen echter geen „goed” waarvoor de uit de regeling extern douanevervoer voortvloeiende verplichtingen hadden kunnen worden nagekomen.

30 Voorts zij opgemerkt dat artikel 204 van het douanewetboek een correcte toepassing van de douanewetgeving beoogt. Krachtens de artikelen 96, lid 1, en 204, lid 1, van dit wetboek is de aangever, in zijn hoedanigheid van subject van de regeling extern communautair douanevervoer, immers schuldenaar van de douaneschuld die ontstaat bij niet-inachtneming van de bepalingen van deze regeling. Het aansprakelijk stellen van de aangever heeft tot doel de snelle en eenvormige toepassing van de bepalingen van deze regeling en het goede verloop van het douanevervoer te verzekeren in het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de lidstaten ervan (zie in die zin arrest van 3 april 2008, Militzer & Münch, C-230/06, Jurispr. blz. I-1895, punt 48).

31 Bovendien levert de aanwezigheid in het douanegebied van de Unie van niet-communautaire goederen het risico op dat deze goederen terechtkomen in het economisch circuit van de lidstaten zonder te zijn ingeklaard (zie naar analogie arrest van 2 april 2009, Elshani, C-459/07, Jurispr. blz. I-2759, punt 32). Zoals de Commissie opmerkt, draagt artikel 204 van het douanewetboek bij tot de voorkoming van dit risico.

32 In omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin vaststaat dat tweemaal abusievelijk twee regelingen extern douanevervoer werden opgestart voor een en hetzelfde goed, is het echter duidelijk dat geen afbreuk werd gedaan aan deze twee aan artikel 204 van het douanewetboek ten grondslag liggende doelstellingen die grond opleveren voor het ontstaan van een douaneschuld.

33 In de eerste plaats dient, aangaande het doel om het risico te voorkomen dat niet-communautaire goederen in het economisch circuit van de Unie terechtkomen, te worden vastgesteld dat in het geval van een voor een fysiek onbestaand goed opgestarte regeling extern douanevervoer, er geen risico bestaat dat dergelijke goederen in dit economisch circuit terechtkomen zonder te zijn ingeklaard, wat zou kunnen leiden tot ongeoorloofde mededinging en het gevaar voor verminderde belastinginkomsten.

34 In de tweede plaats kan het doel dat erin bestaat te verzekeren dat de voorschriften van de betrokken douaneregeling snel worden toegepast, niet worden verwezenlijkt in het geval van een regeling extern douanevervoer die geen betrekking heeft op een bestaand goed. Een juiste toepassing van deze regeling is immers niet mogelijk wanneer zij op een fysiek onbestaand goed wordt toegepast. Dit geldt te meer daar de verplichting om de goederen aan te brengen bij het douanekantoor van bestemming wanneer de onder de abusievelijk opgestarte regeling douanevervoer vallende goederen niet bestaan, tot gevolg zou hebben dat de aangever in strijd met het beginsel ultra posse nemo obligatur een plicht wordt opgelegd waaraan hij niet kan voldoen.

35 Indien een uitlegging zoals die welke door de Deense regering naar voren is gebracht werd aanvaard, zou de toepassing van artikel 204 van het douanewetboek dus alleen tot gevolg hebben dat de aangever wordt bestraft voor de vergissing die hij heeft begaan door de regelingen extern douanevervoer op te starten en niet voor de niet-nakoming van zijn uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen.

36 Uit het voorgaande volgt derhalve dat de vergissing bestaande in het opstarten van twee regelingen extern douanevervoer voor een en hetzelfde goed uit zijn aard geen afbreuk kan doen aan de doelstellingen van artikel 204 en op die manier grond opleveren voor het ontstaan van een douaneschuld. Voorts hoeft deze vergissing ook niet te worden bestraft met de vaststelling van een douaneschuld voor de aangever. Zoals de Commissie heeft gesteld, kan deze vergissing weliswaar een relevant gegeven vormen voor de eventuele intrekking van de status van toegelaten afzender, maar zij kan niet meebrengen dat deze laatste douanerechten verschuldigd is.

37 Bijgevolg kan artikel 204 van het douanewetboek niet worden toegepast in omstandigheden als die van het hoofdgeding.

38 Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een toegelaten afzender abusievelijk twee regelingen extern douanevervoer voor een en hetzelfde goed heeft opgestart, aangezien de overtallige regeling betrekking heeft op een fysiek onbestaand goed en dus geen douaneschuld kan doen ontstaan krachtens deze bepaling.

Kosten

39 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 204, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een toegelaten afzender abusievelijk twee regelingen extern douanevervoer voor een en hetzelfde goed heeft opgestart, aangezien de overtallige regeling betrekking heeft op een fysiek onbestaand goed en dus geen douaneschuld kan doen ontstaan krachtens deze bepaling.

ondertekeningen