Beantwoording van de prejudiciële vragen
26 Met zijn prejudiciële vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een natuurlijke persoon die een landbouwactiviteit heeft uitgeoefend op een terrein dat met vrijstelling van btw is aangekocht en na een wijziging in het bestemmingsplan buiten zijn wil om als nieuwe bestemming bouwgrond heeft gekregen, als btw-plichtige moet worden beschouwd wanneer hij dit terrein wenst te verkopen. Bovendien wenst de verwijzende rechter te vernemen of in dergelijke omstandigheden een „forfaitair belaste landbouwer” in de zin van artikel 295, lid 1, punt 3 van de btw-richtlijn moet worden beschouwd als een belastingplichtige die tot afdracht van de btw gehouden is volgens de normale regeling en of artikel 16 van deze richtlijn op hem van toepassing is.
27 Vooraf zij gepreciseerd dat in de hoofdgedingen een deel van de verkopen betrekking heeft op een belastbaar tijdvak van vóór toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie. Het Hof is echter uitsluitend bevoegd om het recht van de Unie uit te leggen met het oog op toepassing ervan in een nieuwe lidstaat vanaf de datum van toetreding van deze lidstaat tot de Unie (zie met name beschikking van 6 maart 2007, Ceramika Paradyż, C-168/06, punt 22). De hierna volgende overwegingen betreffen dus uitsluitend de handelingen die dateren van na de datum van toetreding van de Republiek Polen tot de Unie.
28 Tevens zij opgemerkt dat de hoofdgedingen een tijdvak betreffen waarin de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn achtereenvolgens van toepassing waren. Voor de beantwoording van de prejudiciële vragen dient echter geen onderscheid tussen de bepalingen van deze richtlijnen te worden gemaakt, aangezien met het oog op de uitlegging die het Hof in casu aan deze richtlijnen wordt verzocht te geven, dient te worden aangenomen dat de inhoud ervan in wezen identiek is.
29 Wat de grond van de zaken betreft blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat de terreinen na een wijziging van de bestemmingsplannen die buiten de wil om van Słaby en het echtpaar Kuć is aangebracht, als nieuwe bestemming bouwgrond hebben gekregen.
30 Ingevolge artikel 12, lid 1, van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten als belastingplichtige aanmerken eenieder die incidenteel een handeling verricht in verband met de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, bedoelde werkzaamheden, met name een enkele levering van een bouwterrein.
31 De Poolse regering stelt van de haar bij deze bepaling geboden mogelijkheid gebruik te hebben gemaakt door in haar nationale regeling artikel 15, lid 2, van de btw-wet in te voeren, dat bepaalt dat „[a]ls economische activiteit worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, [...] zelfs wanneer de handeling eenmalig werd verricht in omstandigheden die wijzen op het voornemen, de handeling frequent te verrichten [...]”.
32 Uit de verwijzingsbeslissingen noch overigens uit de bewoordingen van dit artikel 15, lid 2, van de btw-wet blijkt evenwel dat de Republiek Polen daadwerkelijk van artikel 12, lid 1, van de btw-richtlijn gebruik heeft gemaakt, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.
33 Dienaangaande zij beklemtoond dat laatstgenoemde bepaling de lidstaten een mogelijkheid biedt, doch geen verplichting oplegt. Om gebruik te kunnen maken van de door deze bepaling geboden mogelijkheid moeten de lidstaten daar dus voor kiezen (zie naar analogie arrest van 4 juni 2009, SALIX Grundstücks-Vermietungsgesellschaft, C-102/08, Jurispr. blz. I-4629, punten 51 en 52).
34 Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet noodzakelijkerwijs dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk worden overgenomen in een uitdrukkelijke en specifieke wettelijke bepaling, en kan een algemene juridische context volstaan wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert (zie naar analogie arrest SALIX Grundstücks-Vermietungsgesellschaft, reeds aangehaald, punt 40).
35 Zo de nationale rechter vaststelt dat de betrokken lidstaat gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 12, lid 1, van de btw-richtlijn, moet de levering van een bouwterrein krachtens de nationale regeling worden beschouwd als aan de btw onderworpen, ongeacht of de handeling duurzaam is en de persoon die de levering heeft uitgevoerd, een fabrikant, handelaar of dienstverrichter is, voor zover deze handeling niet de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht is.
36 Volgens de rechtspraak kan de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht op zich niet als een economische activiteit worden beschouwd (zie arrest van 20 juni 1996, Wellcome Trust, C-155/94, Jurispr. blz. I-3013, punt 32).
37 Het aantal en de omvang van de in casu verrichte verkopen zijn op zich niet van doorslaggevend belang. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan de omvang van de verkopen niet dienen als criterium om een onderscheid te maken tussen de handelingen van een marktdeelnemer die als particulier handelt, die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, en de handelingen van een marktdeelnemer die een economische activiteit vormen. Het Hof heeft opgemerkt dat aanzienlijke verkopen ook door particuliere marktdeelnemers kunnen worden verricht (zie in die zin arrest Wellcome Trust, reeds aangehaald, punt 37).
38 Het feit dat de betrokkene vóór verkoop het terrein heeft verkaveld om een hogere prijs in het totaal te verkrijgen, de tijdspanne waarbinnen deze handelingen zijn verricht, of het bedrag van de ermee verkregen inkomsten zijn evenmin op zich van doorslaggevend belang. Al deze omstandigheden kunnen immers eigen zijn aan het beheer van het privévermogen van de betrokkene.
39 Dat ligt evenwel anders wanneer de betrokkene voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn aanwendt.
40 Dergelijke actieve stappen kunnen onder meer bestaan in de uitvoering van werken om deze terreinen bouwrijp te maken en het gebruik van beproefde verkooptechnieken.
41 Aangezien dergelijke initiatieven normaal gezien niet passen bij het beheer van een privévermogen, kan de levering van een bouwterrein in een dergelijk geval niet worden beschouwd als de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht.
42 Ingeval de verwijzende rechter vaststelt dat de Republiek Polen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 12, lid 1, van de btw-richtlijn, moet worden nagegaan of de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde handeling overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn aan de btw is onderworpen.
43 Volgens de bewoordingen van deze bepaling wordt het begrip belastingplichtige gedefinieerd in relatie tot het begrip economische activiteit. Juist het bestaan van een dergelijke activiteit rechtvaardigt namelijk de kwalificatie als belastingplichtige (zie arrest van 3 maart 2005, Fini H, C-32/03, Jurispr. blz. I-1599, punt 19).
44 Het begrip economische activiteit wordt in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn omschreven als alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, en met name de handelingen betreffende de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
45 Volgens vaste rechtspraak vormen de loutere aankoop en de loutere verkoop van een zaak geen exploitatie van een zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen in de zin van artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn, omdat de enige opbrengst van deze handelingen voortspruit uit eventuele winst bij de verkoop van de zaak. Dergelijke handelingen kunnen immers in beginsel als zodanig geen economische activiteiten in de zin van deze richtlijn vormen (zie arresten van 29 april 2004, EDM, C-77/01, Jurispr. blz. I-4295, punt 58, en 21 oktober 2004, BBL, C-8/03, Jurispr. blz. I-10157, punt 39).
46 De in de punten 37 tot en met 41 van het onderhavige arrest genoemde criteria vinden toepassing.
47 Artikel 16 van de btw-richtlijn is van toepassing, zoals blijkt uit de bewoordingen ervan, wanneer de betrokken zaak of de bestanddelen ervan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de btw hebben gegeven. Volgens de verwijzingsbeslissingen hebben verzoekers in de hoofdgedingen de betrokken terreinen met vrijstelling van btw aangekocht. De aankoop van deze terreinen heeft dus geen recht op aftrek van btw gegeven. Dit artikel 16 is derhalve niet van toepassing in een situatie als die in de hoofdgedingen.
48 Overigens is de omstandigheid dat verzoekers in het hoofdgeding in zaak C-181/10 zich hebben geregistreerd als btw-plichtigen die onder de forfaitaire regeling van landbouwproducenten vallen, van geen belang voor de voorgaande overwegingen. Zoals de Poolse regering en de Europese Commissie terecht hebben aangevoerd, blijven andere handelingen dan de levering van landbouwproducten en de verrichting van agrarische diensten, in de zin van artikel 295, lid 1, van de btw-richtlijn, door een landbouwproducent in het kader van zijn landbouwbedrijf, onderworpen aan de algemene regeling van deze richtlijn (zie arresten van 15 juli 2004, Harbs, C-321/02, Jurispr. blz. I-7101, punten 31 en 36, en 26 mei 2005, Stadt Sundern, C-43/04, Jurispr. blz. I-4491, punt 20).
49 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat de levering van een bouwterrein moet worden beschouwd als krachtens de nationale wettelijke regeling van een lidstaat onderworpen aan de btw wanneer deze staat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 12, lid 1, van de btw-richtlijn, ongeacht of de handeling duurzaam is en of de persoon die de levering heeft uitgevoerd, een activiteit als fabrikant, handelaar of dienstverrichter uitoefent, voor zover deze handeling niet de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht vormt.
50 Een natuurlijke persoon die een landbouwbedrijf heeft uitgeoefend op een terrein dat na een wijziging in de bestemmingsplannen buiten zijn wil om als nieuwe bestemming bouwgrond krijgt, moet niet worden beschouwd als btw-plichtige in de zin van de artikelen 9, lid 1, en 12, lid 1, van de btw-richtlijn wanneer hij dit terrein wenst te verkopen, op voorwaarde dat deze verkopen deel uitmaken van het beheer van zijn privévermogen.
51 Wanneer deze persoon met het oog op het sluiten van deze verkopen daarentegen voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke worden aangewend door een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn, moet hij worden beschouwd als een persoon die een „economische activiteit” in de zin van dit artikel uitoefent, en bijgevolg als een btw-plichtige.
52 Het gegeven dat deze persoon een „forfaitair belaste landbouwer” is in de zin van artikel 295, lid 1, punt 3, van de btw-richtlijn, is in dit opzicht van geen belang.