De eerste twee vragen
23 Met deze eerste twee vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, niet toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.
– Werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU
24 Met betrekking tot de vraag of een dergelijke regeling binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt, zij eraan herinnerd dat het Hof in punt 19 van het arrest van 13 december 2005, SEVIC Systems (C-411/03, Jurispr. blz. I-10805), heeft geoordeeld dat omzettingen van vennootschappen in beginsel behoren tot de economische activiteiten waarvoor de lidstaten de vrijheid van vestiging moeten eerbiedigen.
25 De Hongaarse en de Duitse regering, Ierland en de regering van het Verenigd Koninkrijk betogen echter dat een dergelijke regeling niet onder de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt, doordat een grensoverschrijdende omzetting, anders dan de in het reeds aangehaalde arrest SEVIC Systems aan de orde zijnde grensoverschrijdende fusie, leidt tot de oprichting van een vennootschap in de lidstaat van ontvangst.
26 Deze stelling kan niet worden aanvaard.
27 Het is inderdaad vaste rechtspraak dat een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap enkel bestaat krachtens de nationale wetgeving, die de oprichtings- en werkingsvoorwaarden ervan bepaalt (zie arrest van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, Jurispr. blz. 5483, punt 19, en reeds aangehaald arrest Cartesio, punt 104).
28 Vast staat ook dat overeenkomstig artikel 54 VWEU, bij ontbreken van een eenduidige definitie in het Unierecht van vennootschappen die aanspraak kunnen maken op het recht van vestiging op basis van één aanknopingscriterium waarmee het op een vennootschap toepasselijke nationale recht wordt bepaald, de vraag of artikel 49 VWEU van toepassing is op een vennootschap die zich op het in dit artikel neergelegde fundamentele recht beroept, een voorafgaande vraag vormt waarop bij de huidige stand van het Unierecht enkel in het toepasselijke nationale recht een antwoord kan worden gevonden (arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C-371/10, Jurispr. blz. I-12273, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 Ten slotte mag een lidstaat dus ontegenzeglijk zowel de aanknoping omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, en uit dien hoofde het recht van vestiging heeft, als de aanknoping die vereist is om deze hoedanigheid naderhand te kunnen handhaven (reeds aangehaalde arresten Cartesio, punt 110, en National Grid Indus, punt 27).
30 Overeenkomstig deze vaste rechtspraak zij erop gewezen dat de eventuele verplichting krachtens de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU om een grensoverschrijdende omzetting toe te staan, niet afdoet aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest genoemde mogelijkheid voor de lidstaat van ontvangst en de vaststelling door deze lidstaat van de voorschriften voor de oprichting en de werking van de uit een grensoverschrijdende omzetting ontstane vennootschap.
31 Zoals uit de in punt 27 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak blijkt, valt een dergelijke vennootschap immers noodzakelijkerwijs alleen onder het nationale recht van de lidstaat van ontvangst, dat het vereiste aanknopingspunt en de oprichting en werking van deze vennootschap regelt.
32 Hieruit blijkt dat de uitdrukking „voor zover diens recht dit toestaat” aan het einde van punt 112 van het reeds aangehaalde arrest Cartesio, niet aldus mag worden uitgelegd dat zij erop is gericht de wettelijke regeling van de lidstaat van ontvangst inzake de omzetting van vennootschappen onmiddellijk buiten de werkingssfeer van de regels van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging te doen vallen, maar aldus moet worden uitgelegd dat zij de eenvoudige overweging weerspiegelt dat een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap enkel bestaat krachtens de nationale wetgeving, die aldus de oprichting van de vennootschap „toestaat”, indien is voldaan aan de uit dien hoofde gestelde voorwaarden.
33 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat nationale vennootschappen mogen worden omgezet, niet toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet, binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU valt.
– Bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging en eventuele rechtvaardiging ervan
34 Wat het bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging betreft, zij eraan herinnerd dat het begrip vestiging in de zin van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging, de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd door middel van een duurzame vestiging in de lidstaat van ontvangst impliceert. Dit veronderstelt bijgevolg dat de betrokken vennootschap werkelijk gevestigd is in deze lidstaat en daar daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent (arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas, C-196/04, Jurispr. blz. I-7995, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 In casu is in de procedure voor het Hof niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de activiteiten van VALE Építési zich beperken tot Italië en deze vennootschap niet de bedoeling heeft zich werkelijk te vestigen in Hongarije, hetgeen evenwel door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.
36 Geoordeeld dient te worden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, aangezien zij enkel voorziet in de omzetting van een vennootschap die reeds in de betrokken lidstaat is gevestigd, een verschil in behandeling van vennootschappen schept naargelang het een binnenlandse of een grensoverschrijdende omzetting betreft, die vennootschappen die in andere lidstaten zijn gevestigd ervan kan weerhouden om de in het Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging uit te oefenen en bijgevolg een beperking in de zin van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU vormt (zie in die zin arrest SEVIC Systems, reeds aangehaald, punten 22 en 23).
37 Wat de eventuele rechtvaardiging van de betrokken beperking betreft, is het juist dat het Hof in punt 27 van het reeds aangehaalde arrest SEVIC Systems heeft erkend dat er bij grensoverschrijdende fusies specifieke problemen rijzen, wat ook geldt voor grensoverschrijdende omzettingen. Voor dergelijke omzettingen is immers de opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels vereist.
38 Meteen zij vastgesteld dat het verschil in behandeling naargelang het een grensoverschrijdende of een binnenlandse omzetting betreft niet kan worden gerechtvaardigd door het ontbreken van regels van afgeleid Unierecht. Er zij immers aan herinnerd dat hoewel dergelijke regels nuttig zijn om grensoverschrijdende omzettingen te vergemakkelijken, het bestaan ervan niet als voorwaarde vooraf kan worden gesteld voor de uitoefening van de in de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU neergelegde vrijheid van vestiging (zie aangaande grensoverschrijdende fusies, reeds aangehaald arrest SEVIC Systems, punt 26).
39 Met betrekking tot een rechtvaardiging door dwingende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers, alsook de waarborging van de doeltreffendheid van de fiscale controles en de eerlijkheid van handelstransacties, staat vast dat deze redenen een maatregel kunnen rechtvaardigen die de vrijheid van vestiging beperkt, op voorwaarde dat een dergelijke beperkende maatregel geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder gaat dan wat nodig is om deze te bereiken (zie arrest SEVIC Systems, reeds aangehaald, punten 28 en 29).
40 In casu ontbreekt echter een dergelijke rechtvaardiging. Het Hongaarse recht weigert immers algemeen grensoverschrijdende omzettingen, wat tot gevolg heeft dat dergelijke verrichtingen zelfs worden verhinderd wanneer de in het voorgaande punt vermelde belangen niet zijn bedreigd. Hoe dan ook gaat een dergelijke regel verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen inzake bescherming van de voormelde belangen te bereiken (zie aangaande grensoverschrijdende fusies, reeds aangehaald arrest SEVIC Systems, punt 30).
41 Derhalve dient op de eerste twee vragen te worden geantwoord dat de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, terwijl zij bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, niet op algemene wijze toestaat dat een vennootschap die onder het recht van een andere lidstaat valt, wordt omgezet in een vennootschap naar nationaal recht door een dergelijke vennootschap op te richten.
De derde en de vierde vraag
42 Met zijn derde en zijn vierde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU in het kader van een grensoverschrijdende omzetting aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaat van ontvangst gerechtigd is het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de voorschriften voor het opstellen van een balans en een inventaris van de activa. Meer in het bijzonder wenst hij te vernemen of de lidstaat van ontvangst voor grensoverschrijdende omzettingen de vermelding „rechtsvoorgangster” kan weigeren, terwijl een dergelijke vermelding in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en of en in hoeverre de lidstaat van ontvangst tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap rekening moet houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.
43 In dit verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat, aangezien het afgeleide Unierecht bij de huidige stand ervan niet voorziet in specifieke regels inzake grensoverschrijdende omzettingen, de bepalingen op grond waarvan een dergelijke verrichting mogelijk is zich slechts in het nationale recht kunnen bevinden, namelijk in het nationale recht van de staat van oorsprong, waaronder de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd valt, en in het nationale recht van de lidstaat van ontvangst, waaronder de uit deze omzetting ontstane vennootschap zal vallen.
44 Blijkens punt 37 van het onderhavige arrest is voor een grensoverschrijdende omzetting immers de opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels op deze rechtshandeling vereist.
45 In de tweede plaats kunnen uit de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU weliswaar geen duidelijke regels worden afgeleid die in de plaats komen van de nationale bepalingen, maar de toepassing van deze nationale bepalingen ontsnapt niet aan iedere toetsing aan deze artikelen.
46 Zoals uit het antwoord op de eerste twee vragen volgt, verplichten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU immers een lidstaat die bepaalt dat vennootschappen naar binnenlands recht mogen worden omgezet, om deze mogelijkheid ook te bieden aan vennootschappen die onder het recht van een andere lidstaat vallen en waarvan de omzetting in vennootschappen naar nationaal recht van de eerste lidstaat wordt gevraagd.
47 Bijgevolg moeten de nationale bepalingen worden toegepast met inachtneming van deze verplichting uit hoofde van de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU.
48 In dit verband zij er aan herinnerd dat het op verschillende gebieden vaste rechtspraak is dat bij ontbreken van een Unieregeling ter zake, de voorschriften ter verzekering van de bescherming van de rechten welke de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat zijn, met dien verstande evenwel dat zij niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin, met betrekking tot de terugbetaling van het onverschuldigd betaalde, arrest van 22 oktober 1998, IN. CO. GE.’90 e.a., C-10/97-C-22/97, Jurispr. blz. I-6307, punt 25; met betrekking tot het bestuursrecht, arrest van 7 juni 2007, van der Weerd e.a., C-222/05-C-225/05, Jurispr. blz. I-4233, punt 28; met betrekking tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van een lidstaat, arrest van 24 maart 2009, Danske Slagterier, C-445/06, Jurispr. blz. I-2119, punt 31, en met betrekking tot het vereiste van een certificaat voor de verkrijging van een belastingvoordeel, arrest van 30 juni 2011, Meilicke e.a., C-262/09, Jurispr. blz. I-5669, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49 Vastgesteld zij dat de aan deze rechtspraak ten grondslag liggende logica ook geldt in de juridische context van het hoofdgeding. Zoals in deze rechtspraak beschikt de justitiabele immers over een door de rechtsorde van de Unie verleend recht, in casu het recht om een grensoverschrijdende omzetting te verrichten, waarvan de uitvoering, bij ontbreken van Unieregels, afhangt van de toepassing van het nationale recht.
50 Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de bepaling door de lidstaat van ontvangst van het toepasselijke nationale recht op grond waarvan een grensoverschrijdende omzetting mogelijk is, op zich geen afbreuk kan doen aan de naleving van de uit de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU voortvloeiende verplichtingen.
51 Vaststaat immers dat een grensoverschrijdende omzetting in de lidstaat van ontvangst leidt tot de oprichting van een vennootschap naar het recht van die lidstaat. Een op grond van een nationale rechtsorde opgerichte vennootschap bestaat enkel krachtens de nationale wetgeving, die de oprichtings- en werkingsvoorwaarden ervan bepaalt (zie reeds aangehaalde arresten Daily Mail and General Trust, punt 19, en Cartesio, punt 104).
52 Bijgevolg kan in casu geen kritiek worden geformuleerd ten aanzien van de toepassing door Hongarije van de bepalingen van haar nationale recht inzake binnenlandse omzettingen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa.
53 In de derde plaats moeten de verplichtingen die voortvloeien uit de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, waaraan de toepassing van het nationale recht is onderworpen, nader worden toegelicht ten aanzien van de vragen van de verwijzende rechter met betrekking tot de uitvoering van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verrichting.
54 Wat in de eerste plaats het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, zij opgemerkt dat een lidstaat op grond van dit beginsel grensoverschrijdende verrichtingen niet gunstiger moet behandelen dan binnenlandse verrichtingen. Dit beginsel impliceert uitsluitend dat de nationaalrechtelijke voorschriften ter verzekering van de bescherming van de rechten welke de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden.
55 Indien een wettelijke regeling van een lidstaat in het kader van een binnenlandse omzetting van een vennootschap een strikte juridische en economische continuïteit vereist tussen de rechtsvoorgangster die de omzetting heeft gevraagd en de omgezette rechtsopvolgster, kan dit vereiste dus ook gelden in het kader van een grensoverschrijdende omzetting.
56 Niettemin is de weigering door de autoriteiten van een lidstaat om bij een grensoverschrijdende omzetting de vennootschap van de lidstaat van oorsprong in het handelsregister als „rechtsvoorgangster” van de omgezette vennootschap te vermelden, onverenigbaar met het gelijkwaardigheidsbeginsel indien deze vermelding van de rechtsvoorgangster wel wordt opgenomen bij binnenlandse omzettingen. Daartoe zij erop gewezen dat de vermelding „rechtsvoorgangster” in het handelsregister, ongeacht of het een binnenlandse of grensoverschrijdende omzetting betreft, met name nuttig kan zijn om de schuldeisers van de omgezette vennootschap op de hoogte te brengen. Voorts heeft de Hongaarse regering geen gegronde reden aangevoerd om deze vermelding voor te behouden aan binnenlandse omzettingen.
57 Bijgevolg is de weigering om VALE Costruzioni in het Hongaarse handelsregister te vermelden als „rechtsvoorgangster”, onverenigbaar met het gelijkwaardigheidsbeginsel.
58 Wat in de tweede plaats het doeltreffendheidsbeginsel betreft, rijst in casu de vraag welk belang de lidstaat van ontvangst in het kader van de inschrijvingsprocedure moet hechten aan de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten. In het kader van het hoofdgeding heeft deze vraag betrekking op het onderzoek dat de Hongaarse autoriteiten moeten doen van de vraag of VALE Costruzioni overeenkomstig de Italiaanse wettelijke voorwaarden niet langer onder het Italiaanse recht valt, evenwel met behoud van haar rechtspersoonlijkheid, zodat zij kan worden omgezet in een vennootschap naar Hongaars recht.
59 Hoewel dit onderzoek het noodzakelijke verband vormt tussen de inschrijvingsprocedure in de lidstaat van oorsprong en die in de lidstaat van ontvangst, neemt dit niet weg dat de inschrijvingsprocedure in de lidstaat van ontvangst, bij ontbreken van Unierechtelijke regels, wordt geregeld door het recht van de lidstaat van ontvangst, dat bijgevolg in beginsel ook de gegevens bepaalt die door de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd moeten worden aangevoerd en waaruit blijkt dat is voldaan aan de dienaangaande door de lidstaat van oorsprong gestelde voorwaarden die verenigbaar zijn met het Unierecht.
60 Een praktijk van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst die erin bestaat algemeen te weigeren om tijdens de inschrijvingsprocedure rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten, kan het de vennootschap waarvan de omzetting wordt gevraagd echter onmogelijk maken om aan te tonen dat zij zich werkelijk heeft aangepast aan de voorwaarden van de lidstaat van oorsprong en aldus de uitvoering van de door haar begonnen grensoverschrijdende omzetting in gevaar brengen.
61 Bijgevolg moeten de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst krachtens het doeltreffendheidsbeginsel bij het onderzoek van een verzoek om inschrijving van een vennootschap naar behoren rekening houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten waaruit blijkt dat deze vennootschap zich werkelijk heeft aangepast aan de voorwaarden van deze lidstaat van oorsprong, voor zover zij verenigbaar zijn met het Unierecht.
62 Gelet op het voorgaande dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord, dat de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU in het kader van een grensoverschrijdende omzetting van een vennootschap aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaat van ontvangst gerechtigd is het voor deze verrichting relevante nationale recht te bepalen en aldus de bepalingen van zijn nationale recht inzake binnenlandse omzettingen toe te passen die de oprichting en de werking van een vennootschap regelen, zoals de vereisten inzake het opstellen van een balans en een inventaris van de activa. Niettemin verzetten het gelijkwaardigheidsbeginsel respectievelijk het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de lidstaat van ontvangst
-
voor grensoverschrijdende omzettingen weigert om de vennootschap die de omzetting heeft gevraagd te vermelden als „rechtsvoorgangster”, indien een dergelijke vermelding van de rechtsvoorgangster in het handelsregister wel is voorzien voor binnenlandse omzettingen, en
-
weigert om tijdens de inschrijvingsprocedure van de vennootschap naar behoren rekening te houden met de van de autoriteiten van de lidstaat van oorsprong afkomstige documenten.