Eerste vraag
23 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat in geval van verkoop van bingokaarten als in het hoofdgeding de maatstaf van heffing voor de btw het vooraf door de wet vastgestelde gedeelte van de prijs van deze kaarten omvat, dat is bestemd voor de uitkering van het prijzengeld aan de spelers.
24 Ter beantwoording van deze vraag dient er allereerst aan te worden herinnerd dat artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn bepaalt dat „[d]e maatstaf van heffing [...] voor andere goederenleveringen en diensten dan hierna bedoeld sub b, c en d [is]: alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde”.
25 Volgens vaste rechtspraak moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de maatstaf van heffing van een dienst wordt gevormd door de voor deze dienst daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie (zie met name arrest van 27 maart 1990, Boots Company, C-126/88, Jurispr. blz. I-1235, punt 19, en arrest Town & County Factors, reeds aangehaald, punt 27).
26 Het Hof verklaarde ook reeds dat bij kansspelautomaten die krachtens bij wet dwingend voorgeschreven verplichtingen zoals in het hoofdgeding een bepaald percentage van de door de spelers ingezette bedragen hun weer als prijs uitkeren, de daadwerkelijk door de exploitant ontvangen tegenprestatie voor de terbeschikkingstelling van de automaten slechts bestaat uit het percentage van de inleg waarover hij daadwerkelijk voor eigen rekening kan beschikken (arrest Glawe, reeds aangehaald, punt 9).
27 Bij een spel als in het hoofdgeding regelt de wet de voorwaarden voor het verloop ervan en regelt de wet dwingend het aan de spelers als prijzengeld uit te keren percentage van de verkoopprijs van de kaarten.
28 Aangezien het aan de spelers als prijzengeld uit te keren gedeelte van de verkoopprijs van de kaarten vooraf verplicht wordt bepaald, kan het niet worden beschouwd als een deel van de door de spelorganisator voor zijn dienst verkregen tegenprestatie (zie in die zin arrest Glawe, reeds aangehaald, punt 12).
29 In het kader van een spel als in het hoofdgeding wordt de door de spelorganisator voor zijn dienst daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie bijgevolg gevormd door de verkoopprijs van de kaarten, verminderd met het bij de wet vastgestelde gedeelte van deze prijs dat aan de spelers als prijzengeld wordt uitgekeerd. Deze organisator kan namelijk slechts over het resterende gedeelte van de verkoopprijs daadwerkelijk voor eigen rekening beschikken.
30 Ten slotte is deze uitlegging van artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn in overeenstemming met die welke het Hof in zijn arrest Town & County Factors, reeds aangehaald, heeft gevolgd.
31 Zoals blijkt uit de punten 29 en 30 van het arrest Town & County Factors, reeds aangehaald, oordeelde het Hof dienaangaande dat de door hem in zijn arrest Glawe, reeds aangehaald, gegeven uitlegging van de Zesde richtlijn niet van toepassing was op een dienst als die in de zaak die leidde tot dat arrest Town & County Factors. Terwijl voor de kansspelautomaten in de zaak die tot dat arrest Glawe leidde, typerend was dat zij overeenkomstig bij wet dwingend voorgeschreven verplichtingen zo waren ingesteld dat een bepaald percentage van de inzet van de spelers als prijzengeld aan hen werd uitgekeerd, en dat deze inzet technisch en fysiek was gescheiden van die waarover de exploitant daadwerkelijk voor eigen rekening kon beschikken, ontbraken deze twee hoofdkenmerken bij het spel in de zaak waarin het arrest Town & County Factors is gewezen, zodat de organisator van dat soort spel naar eigen goeddunken over het volle bedrag van de ontvangen deelnamekosten kon beschikken.
32 In het kader van een spel als in het hoofdgeding kan de organisator juist niet naar eigen goeddunken over de volledige verkoopprijs van de bingokaarten beschikken, aangezien hij verplicht is een vooraf bij wet vastgesteld percentage van deze verkoopprijs als prijzengeld aan de spelers uit te keren.
33 Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van de verkoop van bingokaarten als in het hoofdgeding het vooraf bij wet vastgestelde gedeelte van de prijs van deze kaarten dat is bestemd voor de uitkering van het prijzengeld aan de spelers, niet is begrepen in de maatstaf van heffing voor de btw.
Tweede en derde vraag
34 Met zijn tweede en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17, lid 5, en artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten mogen bepalen dat voor de pro rata-berekening van de aftrek van de btw het vooraf bij wet vastgestelde gedeelte van de verkoopprijs van de bingokaarten dat aan de spelers als prijzengeld moet worden uitgekeerd, deel uitmaakt van de omzet die moet worden opgenomen in de noemer van de in dit artikel 19, lid 1, bedoelde breuk.
35 Ter beantwoording van deze vraag dient in de eerste plaats te worden herinnerd aan de tekst van punt 12 van de considerans van de Zesde richtlijn, waarin wordt verklaard dat „de aftrekregelingen moeten worden geharmoniseerd voor zover hiervan invloed uitgaat op het werkelijke niveau van heffing en [...] de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek in alle lidstaten op overeenkomstige wijze moet geschieden”.
36 Daaraan dient te worden toegevoegd dat de tekst van artikel 11, A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn duidelijk is en dat deze bepaling de lidstaten geen enkele beoordelingsvrijheid laat om te bepalen wat moet worden beschouwd als door de dienstverrichter van de ontvanger verkregen of te verkrijgen tegenprestatie.
37 Het Hof oordeelde overigens reeds dat de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat op gegeven handelingen een andere regel tot vaststelling van de maatstaf van heffing dan de algemene regel van artikel 11, A, lid 1, sub a, van deze richtlijn toepast, zonder vooraf de procedure van artikel 27 van deze richtlijn te hebben gevolgd tot machtiging om een dergelijke, van deze algemene regel afwijkende maatregel te nemen (zie in die zin arrest van 9 juni 2011, Campsa Estaciones de Servicio, C-285/10, Jurispr. blz. I-5059, punt 40).
38 In de tweede plaats is het van belang vast te stellen dat, zoals volgt uit het antwoord op de eerste vraag, in een situatie als in het hoofdgeding het vooraf bij wet vastgestelde gedeelte van de verkoopprijs van de bingokaarten dat aan de spelers als prijzengeld moet worden uitgekeerd, niet dient te worden opgenomen in de maatstaf van heffing en dus niet kan gelden als een deel van de omzet van de spelorganisator. Bijgevolg dienen de overeenkomstige bedragen niet te worden opgenomen in de noemer van de breuk die krachtens artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn dient voor de pro rata-berekening van de voorbelasting.
39 Derhalve moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 17, lid 5, en artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat de lidstaten niet mogen bepalen dat voor de pro rata-berekening van de aftrek van de btw het vooraf bij wet vastgestelde gedeelte van de verkoopprijs van de bingokaarten dat aan de spelers als prijzengeld moet worden uitgekeerd, deel uitmaakt van de omzet die moet worden opgenomen in de noemer van de in artikel 19, lid 1, bedoelde breuk.