Eerste en tweede vraag
30 Met zijn eerste en zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 203 van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon de btw verschuldigd is die hij op een factuur heeft vermeld, ongeacht of werkelijk een belastbare handeling is verricht, en of uit het enkele feit dat de belastingdienst de door de opsteller van deze factuur aangegeven btw niet heeft herzien in een aan hem gerichte wijzigingsaanslag, kan worden afgeleid dat de belastingdienst heeft erkend dat die factuur met een werkelijke belastbare handeling overeenstemt.
31 Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat die vragen weliswaar het bestaan van een belastingschuld van de opsteller van een factuur jegens de belastingdienst betreffen, maar worden gesteld in het kader van een geding tussen de belastingdienst en de ontvanger van de litigieuze facturen. Dit geschil betreft het recht van de ontvanger van de litigieuze facturen om de op de overgelegde facturen vermelde btw af te trekken, dat hem is ontzegd op grond dat deze facturen niet met werkelijke belastbare leveringen overeenstemmen, hetgeen de belastingplichtige betwist.
32 In het kader van dat geding, waarin de opsteller van de litigieuze facturen geen partij is, spelen zijn verplichtingen tegenover de belastingdienst slechts een indirecte rol, in die zin dat een aan hem gerichte wijzigingsaanslag is aangevoerd als bewijs van het werkelijke bestaan van de belastbare handelingen.
33 Met betrekking tot de bepaling die gold vóór artikel 203 van richtlijn 2006/112, te weten artikel 21, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 (PB L 376, blz. 1), heeft het Hof vastgesteld dat eenieder die op een factuur of een als zodanig dienstdoend document btw vermeldt, volgens deze bepaling deze belasting verschuldigd is. Meer bepaald is deze persoon de op een factuur vermelde btw verschuldigd ongeacht of btw verschuldigd is op grond van een aan btw onderworpen handeling (zie arrest van 18 juni 2009, Stadeco, C-566/07, Jurispr. blz. I-5295, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34 Volgens de artikelen 167 en 63 van richtlijn 2006/112 is het recht op aftrek van de gefactureerde btw in het algemeen verbonden met de daadwerkelijke verrichting van een belastbare handeling (zie arrest van 26 mei 2005, António Jorge, C-536/03, Jurispr. blz. I-4463, punten 24 en 25), en dit recht kan niet worden uitgeoefend voor de btw die ingevolge artikel 203 van deze richtlijn uitsluitend verschuldigd is op grond van de vermelding ervan op de factuur (zie met name arresten van 13 december 1989, Genius, C-342/87, Jurispr. blz. 4227, punten 13 en 19, en 15 maart 2007, Reemtsma Cigarettenfabriken, C-35/05, Jurispr. blz. I-2425, punt 23).
35 Het gevaar voor verlies van belastinginkomsten is in beginsel echter niet geheel uitgeschakeld zolang de ontvanger van een factuur waarop ten onrechte btw is vermeld, deze overeenkomstig artikel 178, sub a, van richtlijn 2006/112 nog kan gebruiken om dat recht uit te oefenen (zie in die zin arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 29).
36 In deze omstandigheden beoogt de in artikel 203 van deze richtlijn neergelegde verplichting het gevaar uit te schakelen dat als gevolg van het in de artikelen 167 en volgende van die richtlijn bedoelde recht op aftrek belastinginkomsten verloren gaan (zie arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 28).
37 Gelet op deze doelstelling wordt die verplichting beperkt door de mogelijkheid, die de lidstaten in hun nationale recht dienen op te nemen, om alle ten onrechte gefactureerde belasting te herzien wanneer de opsteller van de factuur aantoont dat hij te goeder trouw is, of wanneer de opsteller van de factuur het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig heeft uitgeschakeld (zie in die zin arrest Genius, reeds aangehaald, punt 18, en arresten van 19 september 2000, Schmeink & Cofreth en Strobel, C-454/98, Jurispr. blz. I-6973, punten 56-61 en 63, en 6 november 2003, Karageorgou e.a., C-78/02-C-80/02, Jurispr. blz. I-13295, punt 50).
38 Rekening houdend met die mogelijkheid tot herziening en het gevaar dat de factuur met de ten onrechte vermelde btw wordt gebruikt voor de uitoefening van het recht op aftrek, kan de bij artikel 203 van richtlijn 2006/112 vastgestelde verplichting niet worden geacht aan de verschuldigde betaling het karakter van een sanctie te verlenen.
39 Voorts volgt uit het voorgaande dat de belastingdienst bij een controle bij de opsteller van een factuur niet hoeft te onderzoeken of de gefactureerde en aangegeven btw met daadwerkelijk door hem verrichte belastbare handelingen overeenstemt, voor zover de betrokkene zich niet beroept op een van de in punt 37 van het onderhavige arrest genoemde gevallen waarin ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien.
40 Wanneer een dergelijke onderzoeksplicht ontbreekt, kan uit het enkele feit dat de belastingdienst de door de opsteller van de factuur aangegeven btw niet heeft herzien, niet worden afgeleid dat deze belastingdienst heeft erkend dat de door hem opgestelde facturen met werkelijke belastbare handelingen overeenstemmen.
41 Het Unierecht sluit evenwel niet uit dat de bevoegde instantie controleert of de door een belastingplichtige in rekening gebrachte handelingen zijn verricht en dat zij, in voorkomend geval, de uit de aangiftes van de belastingplichtige voortvloeiende belastingschuld herziet. Het resultaat van een dergelijke controle vormt, zoals de aangifte en de betaling van gefactureerde btw door de opsteller van de factuur, een element dat de nationale rechter in aanmerking moet nemen bij zijn beoordeling of in een concreet geval een belastbare handeling is verricht waarvoor de ontvanger van een factuur recht op aftrek heeft.
42 Gelet op het voorgaande dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 203 van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat:
-
een persoon de btw verschuldigd is die hij op een factuur heeft vermeld, ongeacht of werkelijk een belastbare handeling is verricht;
-
uit het enkele feit dat de belastingdienst de door de opsteller van deze factuur aangegeven btw niet heeft herzien in een aan hem gerichte wijzigingsaanslag, niet kan worden afgeleid dat de belastingdienst heeft erkend dat die factuur met een werkelijke belastbare handeling overeenstemt.
Tweede deel van de derde vraag en vierde, vijfde en zesde vraag
44 Met het tweede deel van de derde vraag en met de vierde, de vijfde en de zesde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat de artikelen 167 en 168, sub a, van richtlijn 2006/112, het beginsel van fiscale neutraliteit, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling eraan in de weg staan dat de ontvanger van een factuur het recht op aftrek van voorbelasting wordt ontzegd, hoewel de door de opsteller van deze factuur aangegeven btw niet is herzien in de aan hem gerichte wijzigingsaanslag.
45 Aldus dient te worden vastgesteld of het Unierecht vereist dat de vraag of daadwerkelijk een goed is geleverd of een dienst is verricht op dezelfde wijze wordt beoordeeld, ongeacht of het gaat om de opsteller dan wel om de ontvanger van deze factuur.
46 Met betrekking tot de behandeling van btw die ten onrechte is gefactureerd omdat een belastbare handeling ontbreekt, volgt uit richtlijn 2006/112 dat de twee betrokken marktdeelnemers niet noodzakelijkerwijs op dezelfde wijze worden behandeld, voor zover de opsteller van de factuur deze niet heeft verbeterd, zoals blijkt uit de punten 33 tot en met 37 van dit arrest.
47 De opsteller van een factuur is de op deze factuur vermelde btw volgens artikel 203 van richtlijn 2006/112 immers verschuldigd, zelfs wanneer een belastbare handeling ontbreekt. Anderzijds geldt het recht op aftrek van de ontvanger van een factuur volgens de artikelen 63 en 167 van deze richtlijn uitsluitend voor belastingen die betrekking hebben op aan de btw onderworpen handelingen.
48 In een dergelijke situatie wordt de eerbiediging van het beginsel van fiscale neutraliteit gewaarborgd door de in punt 37 van het onderhavige arrest genoemde, door de lidstaten te bieden mogelijkheid tot herziening van iedere ten onrechte gefactureerde belasting wanneer de opsteller van de factuur aantoont dat hij te goeder trouw is of wanneer hij het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig heeft uitgeschakeld.
49 Gelet op de in de verwijzingsbeslissing gestelde vragen, dient te worden gepreciseerd dat de belastingautoriteiten de toepassing van een dergelijke mogelijkheid niet mogen uitsluiten door hun controles systematisch zodanig te organiseren dat eerst een wijzigingsaanslag naar de opsteller van een factuur wordt verzonden en deze aanslag, in voorkomend geval, zelfs al definitief is geworden voordat de ontvanger van de factuur wordt gecontroleerd. Deze mogelijkheid mag evenmin worden uitgesloten op grond van het enkele feit dat de opsteller van de factuur op het ogenblik van de herziening niet meer als btw-plichtige is geregistreerd.
50 Bijgevolg staan de artikelen 167 en 168, sub a, van richtlijn 2006/112 en het beginsel van fiscale neutraliteit er niet aan in de weg dat de ontvanger van een factuur aftrek van voorbelasting wordt ontzegd omdat een belastbare handeling ontbreekt, ook al is de door de opsteller van de factuur aangegeven btw niet herzien in de aan hem gerichte wijzigingsaanslag.
51 Voorts vereist het rechtszekerheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene rechtsbeginselen van het Unierecht, dat de rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en voorzienbare gevolgen hebben, opdat de belanghebbenden daaraan houvast hebben in door het Unierecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen (zie arrest van 8 december 2011, France Télécom/Commissie, C-81/10 P, Jurispr. blz. I-12899, punt 100 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52 Wat de fiscale regels betreft die toepasselijk zijn in omstandigheden als die van het hoofdgeding, bestaat er evenwel geen enkele aanwijzing dat de betrokkene niet wijs kon raken uit de toepassing van die regels.
53 Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich dus evenmin tegen de litigieuze weigering om voorbelasting af te trekken in de in het punt 50 van dit arrest genoemde omstandigheden.
54 Hetzelfde geldt voor het beginsel van gelijke behandeling.
55 Dit algemene beginsel van gelijke behandeling, dat ter zake van btw tot uitdrukking komt in het beginsel van fiscale neutraliteit (zie arresten van 10 april 2008, Marks & Spencer, C-309/06, Jurispr. blz. I-2283, punt 49; 29 oktober 2009, NCC Construction Danmark, C-174/08, Jurispr. blz. I-10567, punten 41 en 44, en 10 november 2011, The Rank Group, C-259/10 en C-260/10, Jurispr. blz. I-10947, punt 61), vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie arresten Marks & Spencer, reeds aangehaald, punt 51, en NCC Construction Danmark, reeds aangehaald, punt 44, en arrest van 9 juni 2011, Campsa Estaciones de Servicio, C-285/10, Jurispr. blz. I-5059, punt 29).
56 Zoals in de punten 33 tot en met 37 en in de punten 46 en 47 van het onderhavige arrest is opgemerkt, volgt uit de bepalingen van richtlijn 2006/112 evenwel dat de opsteller en de ontvanger van een factuur voor een levering die in werkelijkheid niet is verricht, zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden.
57 Wat het hoofdgeding betreft, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de belastingdienst zijn conclusie dat een belastbare handeling ontbreekt met name heeft gebaseerd op het feit dat de leverancier bij een belastingcontrole niet de vereiste documenten heeft overgelegd. Aangezien verzoekster deze conclusie betwist, staat het aan de verwijzende rechter om haar te onderzoeken en daartoe overeenkomstig de nationale bewijsregels een globale beoordeling te verrichten van alle gegevens en feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding (zie naar analogie arresten van 6 september 2012, Mecsek-Gabona, C-273/11, punt 53, en 6 december 2012, Bonik, C-285/11, punt 32).
58 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de bestrijding van fraude, belastingontwijking en eventuele misbruiken een doel is dat door richtlijn 2006/112 wordt erkend en gestimuleerd, en dat de justitiabelen zich niet op bedrieglijke wijze op het Unierecht kunnen beroepen of dit niet mogen misbruiken (zie met name arresten van 21 februari 2006, Halifax e.a., C-255/02, Jurispr. blz. I-1609, punten 68 en 71, en 21 juni 2012, Mahagében en Dávid, C-80/11 en C-142/11, punt 41, en arrest Bonik, reeds aangehaald, punten 35 en 36).
59 Het staat dan ook aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties om het recht op aftrek te weigeren wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat dit recht op bedrieglijke wijze wordt ingeroepen of dat de regels hierbij worden misbruikt (zie in die zin arrest van 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling, C-439/04 en C-440/04, Jurispr. blz. I-6161, punt 55; arresten Mahagében en Dávid, reeds aangehaald, punt 42, en Bonik, reeds aangehaald, punt 37).
60 Niettemin is het volgens vaste rechtspraak niet verenigbaar met de bij richtlijn 2006/112 vastgestelde regeling van het recht op aftrek om door de weigering van dit recht een belastingplichtige te straffen die niet wist en niet kon weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van door de leverancier gepleegde fraude of dat een andere handeling uit de leveringsketen die voorafging aan of volgde op de door deze belastingplichtige verrichte handeling, btw-fraude vormde (zie met name arrest van 12 januari 2006, Optigen e.a., C-354/03, C-355/03 en C-484/03, Jurispr. blz. I-483, punten 52 en 55; arresten Kittel en Recolta Recycling, reeds aangehaald, punten 45, 46 en 60; Mahagében en Dávid, reeds aangehaald, punt 47, en Bonik, reeds aangehaald, punt 41).
61 Voorts heeft het Hof in de punten 61 tot en met 65 van het reeds aangehaalde arrest Mahagében en Dávid vastgesteld dat de belastingdienst niet op algemene wijze kan vereisen dat de belastingplichtige die het recht op btw-aftrek wenst uit te oefenen, ofwel nagaat of de opsteller van de factuur die is uitgeschreven voor de goederen en diensten waarvoor om uitoefening van dat recht wordt verzocht, belastingplichtig is, de betrokken goederen in bezit had en kon leveren en zijn verplichtingen tot aangifte en betaling van de btw is nagekomen, om zich ervan te vergewissen dat de marktdeelnemers in een eerder stadium geen onregelmatigheden hebben begaan of geen fraude hebben gepleegd, ofwel over documenten dienaangaande beschikt.
62 Een nationale rechterlijke instantie die zich dient te uit te spreken over de vraag of een belastbare handeling in een concreet geval ontbreekt, in een zaak waarin de belastingdienst zich met name heeft gebaseerd op door de opsteller van de factuur of een van zijn leveranciers begane onregelmatigheden, zoals lacunes in de boekhouding, moet er dus op toezien dat de beoordeling van de bewijzen niet ertoe leidt dat de in punt 60 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak wordt uitgehold en dat de ontvanger van de factuur indirect wordt verplicht bij zijn medecontractant controles te verrichten waartoe hij in beginsel niet gehouden is.
63 Wat het hoofdgeding betreft, dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat de door de ontvanger van de litigieuze facturen overgelegde documenten volgens de verwijzingsbeslissing ook onregelmatigheden vertonen, die in aanmerking dienen te worden genomen bij de globale beoordeling die de nationale rechterlijke instantie moet verrichten.
64 Gelet op het voorgaande moet op het tweede deel van de derde vraag en op de vierde, de vijfde en de zesde vraag worden geantwoord dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat de artikelen 167 en 168, sub a, van richtlijn 2006/112, het beginsel van fiscale neutraliteit, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling niet eraan in de weg staan dat de ontvanger van een factuur het recht op aftrek van voorbelasting wordt ontzegd op grond dat niet daadwerkelijk een belastbare handeling is verricht, ook al is de door de opsteller van deze factuur aangegeven btw niet herzien in de aan hem gerichte wijzigingsaanslag. Indien de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling evenwel wordt geacht niet daadwerkelijk te zijn verricht omdat de opsteller van de factuur fraude heeft gepleegd of onregelmatigheden heeft begaan, of omdat in een stadium dat aan deze handeling voorafgaat fraude is gepleegd of onregelmatigheden zijn begaan, moet aan de hand van objectieve gegevens en zonder dat van de ontvanger van de factuur wordt geëist dat hij controles verricht waartoe hij niet verplicht is, worden vastgesteld dat deze ontvanger wist of had moeten weten dat deze handeling deel uitmaakte van btw-fraude. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.