Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 februari 2013
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 februari 2013
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 28 februari 2013
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 28 februari 2013 – Forvards V
(Zaak C-563/11)
"Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Fiscale bepalingen - Btw - Zesde richtlijn - Recht op aftrek - Weigering - Factuur uitgereikt door als fictief beschouwde vennootschap"
Harmonisatie van de belastingwetgevingGemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waardeAftrek van voorbelastingWeigering op grond dat goederen niet daadwerkelijk zijn geleverd wegens fraude en onregelmatighedenOntoelaatbaarheidGrenzenVoorwaardenVraag of geadresseerde van factuur fraude kende of had moeten kennenVerificatie door nationale rechterlijke instantie (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 2, sub a) (cf. punten 29, 34, 35, 38-44 en dictum)
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing – Augstākās tiesas Senāts – Uitlegging van artikel 17, lid 2, sub a, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) – Aftrek van de voorbelasting – Belastingplichtige die voldoet aan de door de nationale wetgeving gestelde voorwaarden om de voorbelasting over de aankoop van goederen waarvoor geen misbruik is vastgesteld, in aftrek te brengen – Weigering van het recht van aftrek van de btw wanneer is aangetoond dat de andere partij bij de transactie niet in staat is de op de formeel regelmatige factuur vermelde goederen te leveren
Dictum
Artikel 17, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de ontvanger van een factuur het recht op aftrek van de voorbelasting wordt geweigerd op grond dat, gelet op fraude of onregelmatigheden die de opsteller van deze factuur heeft gepleegd, de met deze factuur overeenkomende handeling wordt geacht niet daadwerkelijk te zijn verricht, tenzij aan de hand van objectieve gegevens wordt aangetoond, zonder dat van de ontvanger van deze factuur wordt verlangd dat hij controles uitvoert die hij niet behoeft uit te voeren, dat deze ontvanger wist of behoorde te weten dat deze transactie deel uitmaakte van fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.