Eerste vraag
Opmerkingen vooraf
22 Hoewel de verwijzende rechter bij de formulering van zijn eerste vraag enkel verwijst naar dividenden die zijn uitgekeerd door in een derde staat gevestigde vennootschappen, dient te worden vastgesteld dat blijkens de verwijzingsbeslissing de strekking van deze vraag tevens ziet op dividenden die zijn uitgekeerd door in andere lidstaten dan de Bondsrepubliek Duitsland gevestigde vennootschappen.
23 Overeenkomstig § 36, lid 2, punt 3, sub f, EStG 1990 wordt de vennootschapsbelasting niet verrekend wanneer de inkomsten niet zijn meegerekend bij de vaststelling van de heffingsgrondslag.
24 In het hoofdgeding zijn de dividenden die zijn uitgekeerd door in een andere lidstaat of een derde staat gevestigde vennootschappen, niet meegerekend bij de vaststelling van de heffingsgrondslag van de ontvangende vennootschap aangezien voor deze dividenden toepassing wordt gemaakt van de vrijstellingsmethode waarin is voorzien in de door de Bondsrepubliek Duitsland gesloten dubbelbelastingverdragen.
25 Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat de voor de vaststelling van het bedrag van de belasting relevante bepalingen, zoals die voortvloeien uit de dubbelbelastingverdragen en in voorkomend geval uit § 26, lid 7, KStG 1991, voor de jaren 1991 tot en met 1993, en § 8b, lid 5, KStG 1994, voor de jaren 1994 tot en met 2000, niet alleen van toepassing zijn op participaties waarmee een beslissende invloed op de besluiten van de betrokken vennootschap kan worden uitgeoefend, en dat met de invoering van een participatiedrempel van 10 % de Duitse wetgever niet doelde op een aanzienlijke participatie in de zin van een participatie waarmee een doorslaggevende invloed kan worden uitgeoefend.
26 De verwijzende rechter wijst er tevens op dat Kronos gedurende het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak participaties van ongeveer 93 % tot 100 % bezat in de verschillende dochterondernemingen die de dividenden hebben uitgekeerd.
27 Ten slotte is het van belang op te merken dat volgens de toelichting van de verwijzende rechter de statutaire zetel van Kronos in de Verenigde Staten en haar bestuurszetel in Duitsland is gelegen en dat Kronos in Duitsland met een filiaal is ingeschreven in het handelsregister. Niet wordt betwist dat Kronos een vennootschap naar het recht van de Staat Delaware is. In dit verband preciseert de Duitse regering dat ingevolge artikel XXV, lid 5, van het Vriendschaps-, handels- en scheepvaartverdrag van 29 oktober 1954 tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Verenigde Staten van Amerika (BGBl. 1956 II, blz. 487) de naar Amerikaans recht opgerichte vennootschappen als zodanig worden erkend in Duitsland.
28 Derhalve dient de eerste vraag aldus te worden opgevat dat het Hof wordt gevraagd of de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een vennootschap die ingezetene van een lidstaat is, de vennootschapsbelasting die in een andere lidstaat of in een derde staat is betaald door dividenduitkerende kapitaalvennootschappen, niet kan verrekenen omdat deze dividenden in eerstbedoelde lidstaat van belasting zijn vrijgesteld wanneer zij worden uitgekeerd voor participaties van ten minste 10 % in het kapitaal van de uitkerende vennootschap, de werkelijke participatie van de ontvangende kapitaalvennootschap in het concrete geval meer dan 90 % bedraagt en de ontvangende vennootschap is opgericht naar het recht van een derde staat, moet worden getoetst aan de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU of veeleer aan de artikelen 63 VWEU en 65 VWEU.
In het geding zijnde vrijheid
29 Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan de fiscale behandeling van dividenden zowel onder artikel 49 VWEU betreffende de vrijheid van vestiging als onder artikel 63 VWEU betreffende het vrije verkeer van kapitaal vallen (arresten Haribo Lakritzen Hans Riegel en Österreichische Salinen, C‑436/08 en C‑437/08,
EU:C:2011:61
, punt 33; Accor, C‑310/09,
EU:C:2011:581
, punt 30, en Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑35/11,
EU:C:2012:707
, punt 89).
30 Met betrekking tot de vraag of een nationale wettelijke regeling onder de ene of de andere vrijheid van verkeer valt, blijkt uit ondertussen vaste rechtspraak dat rekening dient te worden gehouden met het voorwerp van de wettelijke regeling in kwestie (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Een nationale wettelijke regeling die alleen van toepassing is op participaties waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een vennootschap kan worden uitgeoefend dat de activiteiten ervan kunnen worden bepaald, valt onder artikel 49 VWEU inzake de vrijheid van vestiging (zie arresten Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑446/04,
EU:C:2006:774
, punt 37; Idryma Typou, C‑81/09,
EU:C:2010:622
, punt 47; Accor,
EU:C:2011:581
, punt 32; Scheunemann, C‑31/11,
EU:C:2012:481
, punt 23, en Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 91).
32 Nationale bepalingen die van toepassing zijn op participaties die enkel als belegging worden genomen zonder dat het de bedoeling is invloed uit te oefenen op het bestuur en de zeggenschap van de onderneming, moeten daarentegen uitsluitend aan het beginsel van het vrije verkeer van kapitaal worden getoetst (arresten Haribo Lakritzen Hans Riegel en Österreichische Salinen,
EU:C:2011:61
, punt 35; Accor,
EU:C:2011:581
, punt 32; Scheunemann,
EU:C:2012:481
, punt 23, en Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 92).
33 In het hoofdgeding vloeit uit de dubbelbelastingverdragen die de Bondsrepubliek Duitsland heeft gesloten met het Koninkrijk Denemarken, de Franse Republiek en – voor belastingjaar 2001 – met Canada, alsmede uit de gezamenlijke toepassing van § 8b, lid 5, KStG 1994 en de dubbelbelastingverdragen die de Bondsrepubliek Duitsland heeft afgesloten met het Verenigd Koninkrijk en Canada, voor het belastingjaar 2000, voort dat dividenden die in deze andere lidstaten gevestigde vennootschappen uitkeren aan in Duitsland gevestigde vennootschappen, van Duitse vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld wanneer de participatie van de ontvangende vennootschap in de uitkerende vennootschap hoger is dan de drempel van 10 %.
34 Op grond van deze drempel kunnen investeringen die enkel als belegging worden genomen zonder dat het de bedoeling is invloed uit te oefenen op het bestuur en de zeggenschap van de onderneming, weliswaar van de werkingssfeer van de vrijstelling worden uitgesloten.
35 Toch is de vrijstelling, anders dan de Duitse regering aanvoert, niet vanwege deze drempel op zich uitsluitend van toepassing op participaties waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een vennootschap kan worden uitgeoefend dat de activiteiten ervan kunnen worden bepaald. Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat een participatie van een dergelijke omvang niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de houder ervan een beslissende invloed uitoefent op de besluiten van de vennootschap waarvan hij aandeelhouder is (zie in die zin arrest ITELCAR en Fazenda Pública, C‑282/12,
EU:C:2013:629
, punt 22).
36 De nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, is bijgevolg niet alleen van toepassing op dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt voor een participatie waarmee een zodanige invloed op de besluiten van de uitkerende vennootschap kan worden uitgeoefend dat de activiteiten ervan kunnen worden bepaald, maar ook op dividenden die worden ontvangen voor een participatie waarmee die invloed niet kan worden uitgeoefend.
37 Wanneer het voorwerp van een wettelijke regeling het niet mogelijk maakt uit te maken of zij overwegend onder artikel 49 VWEU dan wel artikel 63 VWEU valt, heeft het Hof reeds geoordeeld dat voor zover de nationale wettelijke regeling ziet op uit een lidstaat afkomstige dividenden, rekening dient te worden gehouden met de feitelijke gegevens van het concrete geval om uit te maken of de situatie waarop het hoofdgeding betrekking heeft, onder artikel 49 VWEU dan wel artikel 63 VWEU valt (zie in die zin arresten Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punten 93 en 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak; Beker, C‑168/11,
EU:C:2013:117
, punten 27 en 28, en Bouanich, C‑375/12,
EU:C:2014:138
, punt 30).
38 Wat daarentegen de fiscale behandeling van uit een derde staat afkomstige dividenden betreft, heeft het Hof geoordeeld dat uit het onderzoek van het voorwerp van een nationale wettelijke regeling kan worden opgemaakt of de fiscale behandeling van dergelijke dividenden onder de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van kapitaal valt, aangezien een wettelijke regeling inzake de fiscale behandeling van uit een derde land afkomstige dividenden niet onder artikel 49 VWEU kan vallen (zie in die zin arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punten 96 en 97).
39 Zo heeft het Hof geoordeeld dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap die een participatie in een in een derde land gevestigde vennootschap bezit waarmee zij een zodanige invloed op de besluiten van deze vennootschap kan uitoefenen dat zij de activiteiten ervan kan bepalen, zich op artikel 63 VWEU kan beroepen om te betwisten dat een wettelijke regeling van deze lidstaat betreffende de fiscale behandeling van uit dat derde land afkomstige dividenden die niet uitsluitend van toepassing is op situaties waarin de moedermaatschappij een beslissende invloed op de uitkerende vennootschap uitoefent, verenigbaar is met deze bepaling (zie arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 104).
40 Wanneer de nationale wettelijke regeling betreffende de fiscale behandeling van dividenden niet uitsluitend van toepassing is op situaties waarin de moedermaatschappij een beslissende invloed op de uitkerende vennootschap uitoefent, dient bijgevolg te worden gelet op de omvang van de participatie van de ontvangende vennootschap in de uitkerende vennootschap, aangezien in dat geval op zowel artikel 49 VWEU als artikel 63 VWEU een beroep kan worden gedaan en aan de hand van de omvang van deze participatie kan worden bepaald of de betrokken situatie onder de ene dan wel de andere van de respectievelijk in deze twee Unierechtelijke bepalingen bekrachtigde vrijheden valt.
41 Aangezien gelet op de ligging van de uitkerende vennootschap in een derde staat alleen op het vrije verkeer van kapitaal een beroep kan worden gedaan teneinde op te komen tegen een nationale wettelijke regeling betreffende de fiscale behandeling van door deze vennootschap uitgekeerde dividenden, behoeft niet te worden gelet op de omvang van de participatie in de uitkerende vennootschap. Een in een lidstaat gevestigde vennootschap kan zich immers ongeacht de omvang van de participatie die zij aanhoudt in de in een derde staat gevestigde uitkerende vennootschap, beroepen op artikel 63 VWEU teneinde de wettigheid van een dergelijke regeling te betwisten (zie in die zin Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punten 99 en 104).
42 Deze redenering vindt naar analogie tevens toepassing wanneer alleen op het vrije verkeer van kapitaal een beroep kan worden gedaan, gelet op de grenzen van de personele werkingssfeer van de vrijheid van vestiging.
43 Dat is het geval in een situatie als in het hoofdgeding, waarin de ontvangende vennootschap een naar het recht van een derde staat opgerichte vennootschap is.
44 De regels van het verdrag inzake de vrijheid van vestiging zijn immers slechts van toepassing op een onderdaan van een lidstaat van de Unie (zie in die zin arrest Ferrer Laderer, C‑147/91,
EU:C:1992:278
, punt 9).
45 Ingevolge artikel 54 VWEU worden de vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en welke hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Unie hebben, voor de toepassing van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging gelijkgesteld met de natuurlijke personen die onderdaan zijn van de lidstaten (arrest National Grid Indus, C‑371/10,
EU:C:2011:785
, punt 25).
46 Derhalve kan een vennootschap die niet in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat is opgericht, zich niet beroepen op de vrijheid van vestiging.
47 Aan deze overweging wordt niet afgedaan door het argument van Kronos dat een vennootschap van een derde staat fiscaal niet mag worden gediscrimineerd in vergelijking met een vennootschap naar Duits recht en zich bijgevolg moet kunnen beroepen op de in artikel 49 VWEU neergelegde vrijheid.
48 Daar het recht van de Unie geen eenduidige definitie kent van vennootschappen die aanspraak kunnen maken op het recht van vestiging op basis van één aanknopingscriterium waarmee het op een vennootschap toepasselijke nationale recht wordt bepaald, vormt de vraag of artikel 49 VWEU van toepassing is op een vennootschap die zich op het in dit artikel verankerde fundamentele recht beroept, immers een voorafgaande vraag waarop bij de huidige stand van het recht van de Unie enkel in het toepasselijke nationale recht een antwoord kan worden gevonden (zie arresten Cartesio, C‑210/06,
EU:C:2008:723
, punt 109, en National Grid Indus,
EU:C:2011:785
, punt 26).
49 Een lidstaat mag dus de aanknoping omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, en uit dien hoofde het recht van vestiging heeft (zie in die zin arresten Cartesio,
EU:C:2008:723
, punt 110, en National Grid Indus,
EU:C:2011:785
, punt 27).
50 Een lidstaat kan de personele werkingssfeer van het hoofdstuk van het verdrag inzake de vrijheid van vestiging, dat beoogt de vrijheid van vestiging uitsluitend voor onderdanen van de lidstaten te verzekeren, evenwel niet eenzijdig verruimen (zie in die zin beschikking Lasertec, C‑492/04,
EU:C:2007:273
, punt 27).
51 Bijgevolg luidt de conclusie dat in een situatie als in het hoofdgeding, waarin geen beroep op de vrijheid van vestiging kan worden gedaan omdat het aanknopingspunt voor de ontvangende vennootschap is gelegen in de rechtsorde van een derde staat, een nationale regeling betreffende de fiscale behandeling van uit een andere lidstaat of een derde staat afkomstige dividenden, die niet uitsluitend van toepassing is op situaties waarin de moedermaatschappij een beslissende invloed op de uitkerende vennootschap uitoefent, aan artikel 63 VWEU moet worden getoetst.
52 Derhalve kan een vennootschap die in overeenstemming met de wetgeving van een derde staat is opgericht en ingezetene van een lidstaat is, ongeacht de omvang van de participatie die zij aanhoudt in de in een andere lidstaat of een derde land gevestigde uitkerende vennootschap, zich beroepen op deze bepaling teneinde de wettigheid van deze regeling te betwisten.
53 Opgemerkt zij nog dat het Hof heeft geoordeeld dat aangezien het verdrag de vrijheid van vestiging niet verruimt tot derde landen, moet worden vermeden dat de uitlegging van artikel 63, lid 1, VWEU, wat de betrekkingen met derde landen betreft, marktdeelnemers die buiten de territoriale werkingssfeer van de vrijheid van vestiging vallen, de kans geeft daaruit profijt te halen (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 100).
54 Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, bestaat dat gevaar niet in een situatie als in het hoofdgeding. De Duitse regeling ziet immers niet op de voorwaarden waaronder een vennootschap van die lidstaat in een derde land toegang tot de markt krijgt, of een vennootschap van een derde land in die lidstaat toegang tot de markt krijgt. Deze regeling betreft uitsluitend de fiscale behandeling van dividenden van investeringen die de dividendontvanger heeft gedaan in een vennootschap die ingezetene is van een andere lidstaat of een derde land.
55 Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een vennootschap die ingezetene van een lidstaat is, de vennootschapsbelasting die in een andere lidstaat of in een derde staat is betaald door dividenduitkerende kapitaalvennootschappen, niet kan verrekenen omdat deze dividenden in eerstbedoelde lidstaat van belasting zijn vrijgesteld wanneer zij worden uitgekeerd voor participaties van ten minste 10 % in het kapitaal van de uitkerende vennootschap, de werkelijke participatie van de ontvangende kapitaalvennootschap in het concrete geval meer dan 90 % bedraagt en de ontvangende vennootschap is opgericht naar het recht van een derde staat, moet worden getoetst aan de artikelen 63 VWEU en 65 VWEU.
Tweede vraag
56 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 49 VWEU en in voorkomend geval artikel 63 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen toepassing van de vrijstellingsmethode voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene zijn van andere lidstaten of van derde staten, terwijl voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene van dezelfde lidstaat zijn als de ontvangende vennootschap, de verrekeningsmethode geldt en, ingeval deze ontvangende vennootschap verlies lijdt, de verrekeningsmethode ertoe leidt dat de door de ingezeten uitkerende vennootschap betaalde belasting geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald.
57 Gelet op het antwoord op de eerste vraag dient de tweede vraag enkel uit het oogpunt van het vrije kapitaalverkeer te worden onderzocht.
58 Kronos stelt dat, doordat de door de uitkerende vennootschap betaalde belasting wordt terugbetaald, investeren in een ingezeten vennootschap voordeliger is dan investeren in een niet-ingezeten vennootschap ingeval de ontvangende vennootschap verlies lijdt.
59 Bovendien zijn de verrekeningsmethode en de vrijstellingsmethode niet gelijkwaardig indien ook rekening wordt gehouden met het feit dat in Duitsland de dividenden worden belast wanneer zij aan de aandeelhouders verder worden uitgekeerd.
60 In dit verband dient vooraf eraan te worden herinnerd dat het uitsluitend aan de verwijzende rechter staat om het voorwerp te bepalen van de vragen die hij aan het Hof wil stellen (arrest Kersbergen-Lap en Dams-Schipper, C‑154/05,
EU:C:2006:449
, punt 21).
61 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof evenwel geen verduidelijking over de gevolgen van de fiscale behandeling van door ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen uitgekeerde dividenden voor de aandeelhouders van de ontvangende vennootschap wanneer de dividenden eventueel aan deze aandeelhouders verder worden uitgekeerd, maar wenst hij uitsluitend te vernemen wat de gevolgen van deze fiscale behandeling zijn ten aanzien van de ontvangende vennootschap.
62 Het verzoek om een prejudiciële beslissing bevat immers noch aanwijzingen waaruit blijkt dat de verwijzende rechter de situatie van de aandeelhouders van belang acht, noch informatie over de fiscale behandeling van de door de ontvangende vennootschap eventueel verder uitgekeerde dividenden, noch informatie over de gevolgen die toepassing van de vrijstellingsmethode en de verrekeningsmethode op het niveau van de ontvangende vennootschap heeft op de fiscale situatie van de aandeelhouders van deze vennootschap.
63 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat de fiscale situatie van de houders van een deelbewijs in een investeringsinstrument niet relevant is voor de beoordeling of een nationale regeling discriminerend is wanneer het onderscheidingscriterium voor de toepasselijke fiscale behandeling dat door de betrokken nationale regeling in het leven is geroepen, niet de fiscale situatie van de houder van het deelbewijs is, maar uitsluitend het statuut – van ingezetene of niet-ingezetene – van het investeringsinstrument (zie in die zin arrest Santander Asset Management SGIIC e.a., C‑338/11–C‑347/11,
EU:C:2012:286
, punten 28 en 41).
64 Met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale belastingregeling moet worden geconstateerd dat het daarbij ingevoerde onderscheidingscriterium gelegen is in de inaanmerkingneming van inkomsten voor de vaststelling van de heffingsgrondslag, zodat dividenden anders worden behandeld naar de plaats van vestiging van de uitkerende vennootschap.
65 Gelet hierop moet met het oog op de beantwoording van de tweede vraag eraan worden herinnerd dat een lidstaat waarin een regeling ter voorkoming van economische dubbele belasting geldt voor dividenden die aan ingezeten vennootschappen worden uitgekeerd door andere ingezeten vennootschappen, op grond van artikel 63 VWEU ertoe verplicht is, dividenden die aan ingezeten vennootschappen worden uitgekeerd door niet-ingezeten vennootschappen, op evenwaardige wijze te behandelen (zie arresten Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2006:774
, punt 72; Haribo Lakritzen Hans Riegel en Österreichische Salinen,
EU:C:2011:61
, punt 156, en Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 38).
66 Voorts heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat in beginsel vrij is om opeenvolgende belastingheffingen over door een ingezeten vennootschap ontvangen dividenden te vermijden door te kiezen voor de vrijstellingsmethode wanneer de dividenden worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap, en voor de verrekeningsmethode wanneer zij worden uitgekeerd door een niet-ingezeten vennootschap. Beide methoden zijn immers gelijkwaardig op voorwaarde evenwel dat het belastingtarief voor buitenlandse dividenden niet hoger is dan het tarief voor binnenlandse dividenden en het belastingkrediet ten minste gelijk is aan het bedrag dat is betaald in de lidstaat van de uitkerende vennootschap, tot beloop van het bedrag van de belasting in de lidstaat van de ontvangende vennootschap (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
67 Naar analogie is een lidstaat in beginsel tevens vrij opeenvolgende belastingheffingen over door een ingezeten vennootschap ontvangen dividenden te vermijden door te kiezen voor de verrekeningsmethode wanneer de dividenden worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap, en voor de vrijstellingsmethode wanneer de dividenden worden uitgekeerd door een niet-ingezeten vennootschap.
68 Aangezien het recht van de Unie in de huidige stand niet voorziet in algemene criteria voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten voor de afschaffing van dubbele belasting binnen de Unie (arresten Kerckhaert en Morres, C‑513/04,
EU:C:2006:713
, punt 22, en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑157/10,
EU:C:2011:813
, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak), blijft elke lidstaat immers vrij om zijn regeling inzake de belastingheffing over winstuitkeringen te organiseren voor zover evenwel deze regeling geen bij het verdrag verboden discriminaties bevat (arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2012:707
, punt 40).
69 Ongeacht het mechanisme dat wordt ingevoerd om opeenvolgende belastingheffingen of economische dubbele belasting te vermijden of te verminderen, het door het Verdrag gegarandeerde vrije verkeer staat eraan in de weg dat een lidstaat buitenlandse dividenden ongunstiger behandelt dan binnenlandse, tenzij dat verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn, of wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang (zie in die zin arresten Lenz, C‑315/02,
EU:C:2004:446
, punten 20‑49; Manninen, C‑319/02,
EU:C:2004:484
, punten 20‑55, en Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2006:774
, punt 46).
70 Zoals is opgemerkt in punt 64 van het onderhavige arrest, werden door een in Duitsland gevestigde vennootschap ontvangen dividenden, gedurende het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak, anders behandeld naar de plaats van vestiging van de uitkerende vennootschap.
71 Dividenden die een in Duitsland gevestigde vennootschap uitkeerde, werden immers in deze lidstaat belast, waarbij de door de uitkerende vennootschap betaalde vennootschapsbelasting over de dividenduitkering gedeeltelijk werd verrekend wanneer de ontvangende vennootschap de dividenden niet verder uitkeerde, en geheel wanneer de dividenden wel verder werden uitgekeerd.
72 In een situatie als in het hoofdgeding, waarin de ontvangende vennootschap bovendien verlies leed, werd het door een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividend meegerekend voor de vaststelling van het bedrag van de belasting van de ontvangende vennootschap, met als gevolg dat het verlies geheel of gedeeltelijk werd gecompenseerd en dus verminderde of de overdracht ervan naar een later of vorig boekjaar werd verhinderd. Wanneer de inkomsten uit door ingezeten vennootschappen uitgekeerde dividenden niet meer bedroegen dan het verlies van de ontvangende vennootschap, was deze vennootschap geen belasting verschuldigd en werd het tegoed aan belasting over de door de Duitse dochteronderneming uitgekeerde dividenden terugbetaald.
73 Dividenden die werden uitgekeerd door een in een andere lidstaat of een derde staat gevestigde vennootschap, waren in Duitsland daarentegen van belasting vrijgesteld en werden niet meegerekend voor de vaststelling van het bedrag van de belasting van de ontvangende vennootschap. Deze dividenden hadden dus geen invloed op de heffingsgrondslag en het eventueel overdraagbare verlies van de ontvangende vennootschap.
74 Aangezien de ontvangende vennootschap in Duitsland geen belasting over de ontvangen dividenden betaalde, ongeacht het tarief van de belasting waaraan de winst bij de uitkerende vennootschap was onderworpen en ongeacht het bedrag dat de uitkerende vennootschap daadwerkelijk aan belasting over die winst had betaald, was het met de vrijstellingsmethode bovendien in voorkomend geval mogelijk het voordeel van een lagere belasting in de staat van de uitkerende vennootschap te behouden.
75 Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, was de ingezeten ontvangende vennootschap daarenboven vrijgesteld van de administratieve lasten die met de verrekeningsmethode gepaard gaan.
76 Aangezien de door een niet-ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden niet werden meegerekend voor de vaststelling van het bedrag van de door de ontvangende vennootschap verschuldigde belasting, had de vrijstellingsmethode ten slotte tot gevolg dat in een context waarin de ontvangende vennootschap verlies leed of voor een bepaald belastingjaar vroeger geleden verlies kon doen gelden, de uitgekeerde dividenden evenmin economisch dubbel werden belast.
77 De vrijstellingsmethode en de omstandigheid dat vrijgestelde dividenden geen invloed hadden op het bedrag van het verlies van de ingezeten ontvangende vennootschap, nemen het gevaar voor dubbele belasting van deze dividenden bij de ontvangende vennootschap in de vestigingsstaat weg.
78 Bijgevolg leidt toepassing van de vrijstellingsmethode voor van een niet-ingezeten vennootschap ontvangen dividenden, uit het oogpunt van de met de betrokken regeling nagestreefde doelstelling van voorkoming van economische dubbele belasting, niet ertoe dat deze dividenden minder gunstig worden behandeld dan door een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden.
79 In een situatie waarin de ontvangende vennootschap verlies lijdt, zoals in het hoofdgeding het geval was, kan terugbetaling van de door de uitkerende vennootschap betaalde belasting worden beschouwd als een cashflowvoordeel.
80 Uit de rechtspraak van het Hof blijkt weliswaar dat uitsluiting van een cashflowvoordeel in een grensoverschrijdende situatie terwijl het beschikbaar is in een vergelijkbare binnenlandse situatie, een beperking van de vrijheid van vestiging oplevert (zie naar analogie arrest Commissie/Spanje, C‑269/09,
EU:C:2012:439
, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
81 In de context van het hoofdgeding vinden de weigering van terugbetaling en het aldus vastgestelde verschil in behandeling evenwel een verklaring in een objectief situatieverschil. Met betrekking tot de terugbetaling van de door de uitkerende vennootschap betaalde belasting, waar Kronos om verzoekt, bevindt een vennootschap die buitenlandse dividenden ontvangt, zich immers niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een vennootschap die binnenlandse dividenden ontvangt.
82 Dit situatieverschil vloeit voort uit, ten eerste, het feit dat de Bondsrepubliek Duitsland, na het sluiten van dubbelbelastingverdragen met andere lidstaten en derde staten, afstand heeft gedaan van haar heffingsbevoegdheid voor dividenden die worden uitgekeerd door in deze staten gevestigde vennootschappen.
83 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het in artikel 63, lid 1, VWEU vastgelegde beginsel van vrij verkeer van kapitaal niet tot gevolg kan hebben dat de lidstaten worden verplicht om verder te gaan dan een opheffing van de door de aandeelhouder over de ontvangen buitenlandse dividenden te betalen nationale inkomstenbelasting en om een bedrag terug te betalen dat zijn oorsprong vindt in het belastingstelsel van een andere lidstaat (zie naar analogie arrest Test Claimants in the FII Group Litigation,
EU:C:2006:774
, punt 52), omdat anders de fiscale autonomie van eerstbedoelde lidstaat zou worden beperkt door de uitoefening door de andere lidstaat van zijn heffingsbevoegdheid (zie met name arrest Meilicke e.a., C‑262/09,
EU:C:2011:438
, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
84 Bovendien heeft het Hof beslist dat de hoedanigheid van lidstaat van vestiging van de ontvangende vennootschap niet de verplichting voor deze lidstaat met zich kan meebrengen om een fiscaal nadeel te compenseren dat voortvloeit uit een opeenvolgende belastingheffing die geheel plaatsvindt in de lidstaat van vestiging van de uitkerende vennootschap, wanneer eerstbedoelde lidstaat de ontvangen dividenden bij de op zijn grondgebied gevestigde beleggingsinstellingen belast noch anderszins in aanmerking neemt (arrest Orange European Smallcap Fund, C‑194/06,
EU:C:2008:289
, punt 41).
85 In een situatie waarin de lidstaat jegens de ontvangende vennootschap zijn heffingsbevoegdheid voor binnenkomende dividenden niet uitoefent door ze te belasten noch anderszins in aanmerking te nemen, reiken zijn verplichtingen als vestigingsstaat van de ontvangende vennootschap bijgevolg niet zo ver dat hij de fiscale last als gevolg van de uitoefening van de belastingbevoegdheid van een andere lidstaat of derde staat moet compenseren.
86 Daaruit volgt dat de verplichtingen van de lidstaat van vestiging van de ontvangende vennootschap die zijn eigen heffingsbevoegdheid over deze dividenden niet uitoefent, met betrekking tot de behandeling van de door een andere lidstaat geheven belasting verschillen van de verplichtingen die op eerstbedoelde lidstaat rusten wanneer hij ervoor kiest deze dividenden te belasten en bijgevolg binnen de perken van zijn eigen belastingheffing rekening moet houden met de fiscale last die ontstaat doordat de andere lidstaat zijn heffingsbevoegdheid uitoefent.
87 Ten tweede vormt de door Kronos gevorderde terugbetaling binnen de verrekeningsmethode het logische verlengde van de inaanmerkingneming van de dividenden en de voorheen toegepaste vermindering van het overdraagbare verlies. Wanneer geen terugbetaling wordt verricht, kunnen de inaanmerkingneming van de dividenden en de vermindering van het verlies van de ontvangende vennootschap immers ertoe leiden dat deze dividenden economisch dubbel worden belast in latere belastingjaren, wanneer het resultaat van de ontvangende vennootschap positief is (zie in die zin arrest Cobelfret, C‑138/07,
EU:C:2009:82
, punten 39 en 40, en beschikking KBC Bank en Beleggen, Risicokapitaal, Beheer, C‑439/07 en C‑499/07,
EU:C:2009:339
, punten 39 en 40).
88 Bij de vrijstellingsmethode bestaat daarentegen geen gevaar voor economische dubbele belasting van de ontvangen dividenden aangezien het verlies niet vermindert. Tegenover de omstandigheid dat geen terugbetaling wordt verricht, staat het gegeven dat de dividenden niet worden meegerekend voor de vaststelling van de heffingsgrondslag.
89 Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 63 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen toepassing van de vrijstellingsmethode voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene zijn van andere lidstaten of van derde staten, terwijl voor dividenden die worden uitgekeerd door vennootschappen die ingezetene van dezelfde lidstaat zijn als de ontvangende vennootschap, de verrekeningsmethode geldt en, ingeval deze ontvangende vennootschap verlies lijdt, de verrekeningsmethode ertoe leidt dat de door de ingezeten uitkerende vennootschap betaalde belasting geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald.