Eerste en tweede vraag
21 Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het beginsel van de btw-neutraliteit, zoals dat door de rechtspraak inzake artikel 203 van richtlijn 2006/112 is geconcretiseerd, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de belastingdienst op basis van een nationale bepaling ter omzetting van dit artikel de persoon die een vrijgestelde levering heeft verricht de teruggaaf van de bij vergissing aan zijn klant gefactureerde btw weigert op grond dat deze leverancier de onjuiste factuur niet heeft gecorrigeerd, terwijl de belastingdienst de klant het recht op aftrek van die btw definitief heeft ontzegd, waardoor de nationale wettelijke correctieregeling niet meer van toepassing is.
22 Ter beantwoording van deze vragen moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat artikel 203 van richtlijn 2006/112 bepaalt dat de btw verschuldigd is door eenieder die deze belasting op een factuur vermeldt.
23 Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de betrokken persoon de op een factuur vermelde btw verschuldigd is, ongeacht of btw verschuldigd is op grond van een aan btw onderworpen handeling (zie arresten van 18 juni 2009, Stadeco, C-566/07, Jurispr. blz. I-5295, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 31 januari 2013, Stroy trans, C-642/11, punt 29).
24 Door te bepalen dat de op een factuur vermelde btw verschuldigd is, beoogt artikel 203 van richtlijn 2006/112 het gevaar uit te schakelen dat als gevolg van het in de artikelen 167 en volgende van deze richtlijn bedoelde recht op aftrek belastinginkomsten verloren gaan (zie in die zin arresten Stadeco, reeds aangehaald, punt 28, en Stroy trans, reeds aangehaald, punt 32). In dit opzicht blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat een dergelijk gevaar in het hoofdgeding niet bestaat, aangezien de belastingdienst de ontvanger van de litigieuze factuur het recht op aftrek definitief heeft ontzegd.
25 In de tweede plaats moet, wat de teruggaaf van bij vergissing gefactureerde btw betreft, erop worden gewezen dat richtlijn 2006/112 geen enkele bepaling bevat over de herziening van ten onrechte gefactureerde btw door de opsteller van de factuur, en dat het in die omstandigheden in beginsel aan de lidstaten staat om te bepalen onder welke voorwaarden de ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien (zie in die zin arrest van 19 september 2000, Schmeink & Cofreth en Strobel, C-454/98, Jurispr. blz. I-6973, punten 48 en 49, en arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 35).
26 Het Hof heeft geoordeeld dat het aan de lidstaten staat om ter waarborging van de neutraliteit van de btw in hun nationale recht de mogelijkheid op te nemen om, wanneer de opsteller van de factuur aantoont dat hij te goeder trouw is, alle ten onrechte gefactureerde belasting te herzien (zie arrest van 13 december 1989, Genius, C-342/87, Jurispr. blz. 4227, punt 18, en arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 36).
27 Wanneer de opsteller van de factuur tijdig het gevaar voor verlies van belastinginkomsten volledig heeft uitgeschakeld, verlangt het beginsel van neutraliteit van de btw echter dat de ten onrechte gefactureerde btw kan worden herzien zonder dat deze herziening door de lidstaten afhankelijk kan worden gesteld van de goede trouw van de opsteller van die factuur. Deze herziening kan niet afhangen van de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de belastingdienst (zie arresten Schmeink & Cofreth en Strobel, reeds aangehaald, punten 58 en 68, en Stadeco, reeds aangehaald, punten 37 en 38).
28 In de derde plaats zij eraan herinnerd dat de lidstaten inderdaad maatregelen kunnen nemen om de juiste heffing van de belasting te waarborgen en om fraude te voorkomen (zie arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 39). Vooral de voorwaarde volgens welke een onjuiste factuur eerst moet worden gecorrigeerd alvorens teruggaaf van de bij vergissing gefactureerde btw kan worden verkregen, kan in beginsel waarborgen dat er geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten meer bestaat (zie arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 42).
29 Deze maatregelen mogen evenwel niet verder gaan dan nodig is om de aldus nagestreefde doelstellingen te bereiken en mogen dus niet op zodanige wijze worden aangewend dat zij afbreuk zouden doen aan de neutraliteit van de btw dat een basisbeginsel is van het bij het ter zake geldende Unierecht ingevoerde gemeenschappelijke btw-stelsel (zie arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Indien bijgevolg de teruggaaf van de btw onmogelijk of uiterst moeilijk wordt als gevolg van de voorwaarden waaronder verzoeken om teruggaaf van belastingen kunnen worden gedaan, kunnen het neutraliteits- en het doeltreffendheidsbeginsel vereisen dat de lidstaten de middelen en procedures bieden waarmee de belastingplichtige de ten onrechte gefactureerde belasting kan terugvorderen (zie arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Wat het hoofdgeding betreft, volgt uit de verwijzingsbeslissing dat het Bulgaarse recht in beginsel voorziet in de mogelijkheid om teruggaaf van bij vergissing gefactureerde btw te verkrijgen, maar dat het de uitoefening van dit recht afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de onjuiste factuur tevoren is gecorrigeerd. Zoals in punt 28 van het onderhavige arrest is opgemerkt, kan een dergelijk vereiste waarborgen dat er geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten meer bestaat.
32 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt tevens dat Rusedespred volgens het toepasselijke nationaal recht de litigieuze factuur niet meer kan corrigeren nadat de belastingdienst de ontvanger van deze factuur het recht op aftrek van de erop vermelde btw definitief heeft ontzegd.
33 Daarenboven is het met de uitoefening van dit recht gepaard gaande gevaar voor belastingverliezen, zoals de verwijzende rechter opmerkt, volledig uitgeschakeld, aangezien de belastingdienst de ontvanger van de litigieuze factuur het recht op aftrek definitief heeft ontzegd.
34 In die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het feit dat aan de herziening van ten onrechte op een factuur vermelde btw de voorwaarde wordt verbonden dat de factuur is gecorrigeerd – welke voorwaarde niet meer kan worden vervuld –, verder gaat dan nodig is ter verwezenlijking van het met artikel 203 van richtlijn 2006/112 nagestreefde doel, te weten het gevaar voor verlies van belastinginkomsten uitschakelen.
35 Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat het beginsel van neutraliteit van de btw, zoals dat door de rechtspraak betreffende artikel 203 van richtlijn 2006/112 is geconcretiseerd, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de belastingdienst op basis van een nationale bepaling ter omzetting van dit artikel de persoon die een vrijgestelde levering heeft verricht de teruggaaf van de bij vergissing aan zijn klant gefactureerde btw weigert op grond dat deze leverancier de onjuiste factuur niet heeft gecorrigeerd, terwijl de belastingdienst de klant het recht op aftrek van die btw definitief heeft ontzegd, waardoor de nationale wettelijke correctieregeling niet meer van toepassing is.
Derde vraag
36 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een belastingplichtige zich kan beroepen op het beginsel van de btw-neutraliteit, zoals dat door de rechtspraak inzake artikel 203 van richtlijn 2006/112 is geconcretiseerd, om zich te verzetten tegen een bepaling van nationaal recht die voor de teruggaaf van bij vergissing gefactureerde btw als voorwaarde stelt dat de onjuiste factuur is gecorrigeerd, terwijl het recht op aftrek van die btw definitief is geweigerd, waardoor de nationale wettelijke correctieregeling niet meer van toepassing is.
37 Om te beginnen moet worden herinnerd aan de vaste rechtspraak dat de nationale rechter bij de toepassing van het interne recht dit zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Deze verplichting tot richtlijnconforme uitlegging van het nationaal recht is namelijk inherent aan het systeem van het VWEU, aangezien zij de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het recht van de Unie te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige geschillen (zie met name arrest van 24 januari 2012, Dominguez, C-282/10, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38 Met betrekking tot de mogelijkheid om zich tegenover een lidstaat te beroepen op het beginsel van de btw-neutraliteit moet allereerst worden opgemerkt dat dit beginsel een van de basisbeginselen is van het gemeenschappelijke btw-stelsel zoals dat met name in richtlijn 2006/112 is geregeld (zie in die zin met name arrest Stadeco, reeds aangehaald, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39 Voorts blijkt uit punt 35 van het onderhavige arrest dat het beginsel van de btw-neutraliteit, zoals dat door de rechtspraak betreffende artikel 203 van richtlijn 2006/112 is geconcretiseerd, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de belastingdienst op basis van een nationale bepaling ter omzetting van dit artikel de persoon die een vrijgestelde levering heeft verricht de teruggaaf van de bij vergissing aan zijn klant gefactureerde btw weigert op grond dat deze leverancier de onjuiste factuur niet heeft gecorrigeerd, terwijl de belastingdienst de klant het recht op aftrek van die btw definitief heeft ontzegd, waardoor de nationale wettelijke correctieregeling niet meer van toepassing is.
40 Volgens de rechtspraak kan een belastingplichtige zich in voorkomend geval beroepen op het beginsel van de btw-neutraliteit in zijn verweer tegen een nationale bepaling, of tegen de toepassing ervan, die dit beginsel schendt (zie in die zin arrest van 10 april 2008, Marks & Spencer, C-309/06, Jurispr. blz. I-2283, punt 34). In omstandigheden als bedoeld in punt 35 van het onderhavige arrest kan een belastingplichtige zich beroepen op het beginsel van de btw-neutraliteit, zoals dat is geconcretiseerd door de rechtspraak betreffende artikel 203 van richtlijn 2006/112, in zijn verweer tegen een nationale bepaling die dit beginsel schendt, aangezien het de betrokken lidstaat een onvoorwaardelijke verplichting oplegt die voldoende duidelijk is.
41 Gelet op een en ander dient op de derde vraag te worden geantwoord dat een belastingplichtige zich kan beroepen op het beginsel van neutraliteit van de btw, zoals dat door de rechtspraak inzake artikel 203 van richtlijn 2006/112 is geconcretiseerd, om zich te verzetten tegen een bepaling van nationaal recht die voor de teruggaaf van bij vergissing gefactureerde btw als voorwaarde stelt dat de onjuiste factuur is gecorrigeerd, terwijl het recht op aftrek van die btw definitief is geweigerd, waardoor de nationale wettelijke correctieregeling niet meer van toepassing is.