Home

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 23 januari 2014

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 23 januari 2014

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
23 januari 2014

Uitspraak

Arrest van het Hof (Tiende kamer)

23 januari 2014(*)

"Tariefposten - Bleekaarde - Hoofdstuk 25 van gecombineerde nomenclatuur - Tariefpost 2508 - Begrip gewassen producten - Verwijdering van onzuiverheden zonder aard van product te wijzigen - Hoofdstuk 38 van gecombineerde nomenclatuur - Tariefpost 3802"

In zaak C‑380/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 13 juli 2012, ingekomen bij het Hof op 8 augustus 2012, in de procedure

X BV

tegen

Staatssecretaris van Financiën,

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, waarnemend president van de Tiende kamer, D. Šváby en C. Vajda (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 juli 2013,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • X BV, vertegenwoordigd door G. van Slooten, belastingadviseur,

    • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels en M. Noort als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Roels en L. Keppenne als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”) die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 (PB L 301, blz. 1).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen X BV (hierna: „X”) en de Staatssecretaris van Financiën over de tariefindeling in de GN van partijen bleekaarde, een soort klei die wordt aangewend voor het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën.

Toepasselijke bepalingen

Geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen

De Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WCO), is opgericht bij het op 15 december 1950 te Brussel gesloten verdrag tot instelling van deze raad. De GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de WCO en ingevoerd bij het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS-verdrag”), dat op 14 juni 1983 is gesloten te Brussel en namens de Europese Economische Gemeenschap, met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986, is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

Krachtens artikel 3, lid 1, van het GS-verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich om haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het GS, om alle posten en onderverdelingen ervan, zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende numerieke codes te gebruiken, en om de volgorde van nummering van het GS in acht te nemen. Elke verdragsluitende partij verbindt zich ook om de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen, de hoofdstukken en de onderverdelingen van het GS toe te passen en de draagwijdte daarvan niet te wijzigen.

De WCO keurt onder de in artikel 8 van het GS-verdrag vastgelegde voorwaarden de toelichtingen en de indelingsadviezen goed die worden vastgesteld door het comité voor het GS.

Op de datum waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde invoeraangiften werden ingediend, luidden de GS-toelichtingen op post 2508 als volgt:

„Deze post omvat alle soorten natuurlijke klei (andere dan kaolien en andere kaolienhoudende klei bedoeld bij post 25.07), bestaande uit afzettingsgesteenten (sedimentaire gesteenten) die hoofdzakelijk uit aluminiumsilicaten zijn samengesteld en waarvan de specifieke kenmerken zijn dat zij plastisch of kneedbaar zijn, bij sterke verhitting (bakken) hard worden en bestand zijn tegen hitte. Het is om die eigenschappen dat zij gebruikt worden als grondstoffen in de keramische industrie (bakstenen, dakpannen, porselein, fayence, vuurvaste stenen en andere vuurvaste artikelen, enz.). Gewone klei wordt ook gebruikt voor grondverbetering.

[...]

Van deze post zijn uitgezonderd:

[...]

  1. geactiveerde klei (post 3802);

[...]”

Onder punt A, met het opschrift „Actieve kool en geactiveerde natuurlijke minerale producten”, werd in de GS-toelichting op post 3802 het volgende vermeld:

„Kool en minerale producten worden als actief of geactiveerd aangemerkt indien hun oppervlaktestructuur door een bepaalde (thermische, chemische, enzovoort) behandeling is gewijzigd om deze beter geschikt te maken voor bepaalde doeleinden (ontkleuren, adsorberen van gassen of vocht, als katalysator, als ionenwisselaar, filteren, enzovoort).”

[...]

Van de producten bedoeld onder deze post kunnen worden genoemd:

[...]

  1. andere geactiveerde natuurlijke minerale stoffen, zoals

    [...]

    1. geactiveerde klei en geactiveerde aarde, bestaande uit colloïdale klei of geselecteerde kleihoudende aarde, naar gelang de bestemming geactiveerd door middel van alkaliën of van zuren en vervolgens gedroogd en vermalen. De met alkaliën geactiveerde producten worden gebruikt als emulgeermiddelen, suspendeermiddelen of agglomereermiddelen, in het bijzonder bij de vervaardiging van poets- en reinigingsmiddelen of, in verband met hun eigenschap om sterk te kunnen uitzetten, voor de verbetering van vormzand of boorslik. De met een zuur geactiveerde producten dienen vooral voor het ontkleuren (bleken) van oliën, vetten of wassen van minerale plantaardige of dierlijke oorsprong;

    [...]

Van post 3802 zijn eveneens uitgezonderd:

  1. natuurlijke minerale stoffen die van nature actief zijn (bijvoorbeeld bleekaarde), voor zover zij niet zijn behandeld om hun oppervlaktestructuur te wijzigen (hoofdstuk 25).

[...]”

GN

De GN regelt de tariefindeling van de goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd. Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding gold de versie van verordening nr. 1549/2006.

Artikel 9, leden 1 en 2, van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, luidt als volgt:

„1.

De maatregelen betreffende de hierna volgende onderwerpen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10:

  1. de toepassing van de [GN] en het [geïntegreerd tarief van de Europese Gemeenschappen (TARIC)], met name met betrekking tot:

    • de indeling van goederen in de nomenclaturen bedoeld in artikel 8,

    • de toelichtingen;

    [...]

  2. wijzigingen van de [GN] voortvloeiende uit wijzigingen van de behoeften op statistisch of op handelspolitiek gebied;

  3. wijzigingen van bijlage II;

  4. wijzigingen van de [GN] en aanpassingen van de tarieven overeenkomstig door de Raad of de Commissie genomen besluiten;

  5. wijzigingen van de [GN], ter aanpassing aan de gevolgen van ontwikkelingen op technologisch of handelsgebied, of ter aanpassing aan andere teksten en ter verduidelijking van teksten;

  6. wijzigingen van de [GN] voortvloeiende uit wijzigingen in de nomenclatuur van het [GS];

[...]

2.

De uit hoofde van lid 1 vastgestelde bepalingen mogen geen wijziging inhouden van:

  • de hoogte van de douanerechten,

[...]”

Het tweede deel van de GN, waarin de tabel van de douanerechten is opgenomen, bevat een afdeling V, met als opschrift „Minerale producten”. Deze afdeling bevat een hoofdstuk 25, getiteld „Zout, zwavel, aarde en steen; gips, kalk en cement”. Binnen dit hoofdstuk 25 is post 2508 van de GN gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, die in werking is getreden op 1 januari 2007 en derhalve van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding.

Vóór deze wijziging bevatte post 2508 van de GN, in de versie van verordening nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 (PB L 286, blz. 1), een postonderverdeling 2508 20 00 voor bleekaarde en vollersaarde. Verordening nr. 1549/2006 heeft deze postonderverdeling ingetrokken, zodat post 2508 van de GN in de op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie luidde:

„2508 Andere klei (andere dan geëxpandeerde klei bedoeld bij post 6806), andalusiet, kyaniet, sillimaniet, ook indien gebrand; mulliet; chamotte en dinasaarde:

2508 10 00 – bentoniet

2508 30 00 – vuurvaste klei

2508 40 00 – andere klei

2508 50 00 – andalusiet, kyaniet en sillimaniet

2508 60 00 – mulliet

2508 70 00 – chamotte- en dinasaarde”.

Afdeling VI van de GN, met het opschrift „Producten van de chemische en van de aanverwante industrieën”, omvat een hoofdstuk 38, getiteld „Diverse producten van de chemische industrie”. Post 3802 van de GN luidt, zowel in de versie van verordening nr. 1719/2005 als in de versie van verordening nr. 1549/2006, als volgt:

„3802 Actieve kool; geactiveerde natuurlijke minerale producten; dierlijk zwartsel, afgewerkt dierlijk zwartsel daaronder begrepen:

3802 10 00 – actieve kool

3802 90 00 – andere”.

Hoofdstuk 25 van de GN omvat een aantekening 1, die als volgt is geformuleerd:

„Voor zover uit de context van de posten of uit aantekening 4 op dit hoofdstuk niet het tegendeel blijkt, vallen onder dit hoofdstuk uitsluitend: producten in ruwe staat en producten die zijn gewassen (ook met behulp van chemicaliën die onzuiverheden verwijderen zonder de aard van het product te wijzigen), fijngestampt, gemalen, geslibd, gezeefd of gekalibreerd, ook indien geconcentreerd door flotatie, door magnetische afscheiding of door andere mechanische of fysische werkwijzen (met uitzondering van kristallisatie). Producten die gebrand of geroosterd zijn of zijn verkregen door vermenging, dan wel een bewerking hebben ondergaan die uitgaat boven de in de verschillende posten aangegeven bewerkingen, zijn evenwel van dit hoofdstuk uitgezonderd.

Aan de producten van dit hoofdstuk mag een zelfstandigheid zijn toegevoegd om het verstuiven tegen te gaan, voor zover deze toevoeging de producten niet méér geschikt maakt voor bijzondere toepassingen dan voor hun gebruik in het algemeen.”

Aantekening 4 op hoofdstuk 25 van de GN, waarnaar voornoemde aantekening 1 verwijst, luidt als volgt:

„Post 2530 omvat onder meer: vermiculiet, perliet en chloriet, niet geëxpandeerd; verfaarden, ook indien gebrand of onderling vermengd; natuurlijk ijzerglimmer; meerschuim, ook in gepolijste stukken, en barnsteen (amber); samengekit meerschuim en samengekit barnsteen (ambroïde), enkel gemouleerd in platen, staven of in dergelijke vormen; git; strontianiet (natuurlijk strontiumcarbonaat), ook indien gebrand, met uitzondering van strontiumoxide; stukken en scherven van aardewerk, brokken steen en brokken beton.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

De relevante feiten van het hoofdgeding, zoals deze blijken uit de verwijzingsbeslissing, kunnen als volgt worden weergegeven.

Op 2 en 12 februari 2007 heeft X, waarvan het hoofdkantoor gevestigd is in Nederland, aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van partijen bleekaarde, aangeduid met de handelsbenamingen A en B. Deze producten worden met name aangewend voor het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën.

Volgens de verwijzende rechter is bleekaarde een benaming voor een soort klei die van nature een adsorberend vermogen heeft, hetgeen deze klei geschikt maakt voor onder meer het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën. Deze kleisoort bestaat uit kristallen die zijn opgebouwd uit lamellen met een drielagenstructuur. Een octahedrale laag aluminium met zuurstofatomen is ingeklemd tussen twee tetrahedrale lagen silicium met zuurstofatomen. Tussen deze lamellen bevinden zich uitwisselbare ionen. Deze structuur is negatief geladen en trekt kationen aan om neutraal te worden. Bij de klei in natuurlijke staat bestaan deze kationen uit waterstofionen. In die vorm is de klei geschikt om te zuiveren en te ontkleuren.

In de natuur vindt verwering plaats door zure regen. Klei komt daardoor vrij uit rotsmassa. Deze klei verzamelt zich in bekkens waar de waterstofionen uit de klei wegspoelen en calciumionen daarvoor in de plaats komen. In een dergelijke situatie is sprake van de winning van een natuurlijk product: klei met calciumionen. Na winning wordt deze klei behandeld met zwavelzuur en vervolgens gespoeld met water. Door deze behandeling worden de calciumionen in de kristallen weer verwijderd. In de plaats daarvan hechten waterstofionen zich aan de kleistructuur. Als gevolg van de uitwisseling van de ionen wordt de oppervlaktestructuur van de lamellen gewijzigd in die zin dat de ruimte tussen de lamellen wordt vergroot. Die verruiming maakt dat het adsorberende vermogen van de klei wordt vergroot.

Blijkens de verwijzingsbeslissing bestaat er natuurlijke bleekaarde die zonder behandeling met een zuur een groter adsorberend vermogen heeft dan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten.

Tijdens een controle hebben de douaneautoriteiten monsters genomen van de producten A en B. Zij droegen deze monsters over aan het douanelaboratorium voor een nader onderzoek. Op basis van de resultaten van dit onderzoek hebben de douaneautoriteiten zich op het standpunt gesteld dat de producten A en B niet vallen onder de in de aangiften vermelde postonderverdeling 2508 40 00 van de GN, „andere klei”, maar onder postonderverdeling 3802 90 00 van de GN, „andere”, met een bijbehorend hoger tarief van 5,7 % aan douanerechten. Derhalve hebben de douane-autoriteiten bij twee aanslagen van respectievelijk 10 april en 15 juni 2007 betaling gevorderd van de hogere douanerechten.

X heeft deze aanslagen aangevochten voor achtereenvolgens de douaneautoriteiten, de Rechtbank te Haarlem en het Gerechtshof te Amsterdam.

In een op 23 december 2010 gewezen arrest heeft het Gerechtshof te Amsterdam geoordeeld dat de betrokken producten krachtens algemene uitleggingsregel nr. 1 van de GN moesten worden ingedeeld onder de „geactiveerde minerale producten”, welke vallen onder GN-post 3802 90 00.

Het Gerechtshof te Amsterdam oordeelde dat indeling van deze producten onder postonderverdeling 2508 40 00 van de GN, onder „andere klei”, niet mogelijk was, aangezien de zuurbehandeling die de producten ondergaan niet kan worden aangemerkt als „wassen” in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, daar deze behandeling niet enkel bestaat in het verwijderen van bepaalde elementen uit de klei, maar ook in het toevoegen daaraan van nieuwe elementen.

Het Gerechtshof te Amsterdam besliste voorts dat de betrokken producten zijn aan te merken als „geactiveerd” in de zin van post 3802 van de GN. Het Gerechtshof merkte in dit verband op dat in de GS-toelichting op post 3802 is bepaald dat van deze post zijn uitgezonderd natuurlijke minerale stoffen die van nature actief zijn, zoals kleiaarde, voor zover zij niet zijn behandeld om hun oppervlaktestructuur te wijzigen. Naar het oordeel van het Gerechtshof volgt uit deze passage dat natuurlijke minerale stoffen die van nature reeds actief zijn, kunnen worden „geactiveerd” in de zin van post 3802 van de GN. Bijgevolg oordeelde het Gerechtshof dat de betrokken producten zijn „geactiveerd”, niettegenstaande het feit dat de klei van nature reeds actief is, aangezien de oppervlaktestructuur van de lamellen door het wassen van de kristalstructuur van de klei met zwavelzuur en water is gewijzigd.

X heeft tegen bovengenoemd arrest van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

De verwijzende rechter wijst erop dat X in het door haar aangevoerde cassatiemiddel betoogt dat het Gerechtshof te Amsterdam blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door te oordelen dat de betrokken producten vallen onder post 3802 van de GN, terwijl de zuurbehandeling de objectieve kenmerken en eigenschappen van de betrokken producten als actief mineraal product niet heeft gewijzigd, zodat die producten vallen onder post 2508 van de GN.

De verwijzende rechter is van mening dat ingevolge aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN het wassen van de producten niet in de weg staat aan hun indeling onder post 2508 van de GN, ook niet indien dit wassen gebeurt „met behulp van chemicaliën die onzuiverheden verwijderen zonder de aard van het product te wijzigen”. Desalniettemin vraagt de verwijzende rechter zich af of de uitdrukking „onzuiverheden verwijderen” van toepassing is op het verwijderen, met het oog op het versterken van specifieke natuurlijke eigenschappen van dit product, van chemische deeltjes die door natuurlijke omstandigheden in een mineraal product in ruwe staat zijn opgenomen. De verwijzende rechter merkt op dat aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN niet duidelijk maakt of daarin mede wordt gedoeld op het wassen van een mineraal product in ruwe staat teneinde dit te ontdoen van een „natuurlijke verontreiniging” die deel uitmaakt van het minerale product zelf.

De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat indien de in de minerale producten bij de winning ervan aanwezige calciumionen als „onzuiverheden” in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN moeten worden beschouwd, vastgesteld dient te worden of de uitdrukking „zonder de aard van het product te wijzigen” kan worden toegepast op het wassen met zwavelzuur en water. Volgens de verwijzende rechter zijn in dit verband twee uitleggingen mogelijk.

Volgens een eerste uitlegging van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN moeten de betrokken producten, om te kunnen worden ingedeeld onder post 2508 van de GN, na het wassen de relevante objectieve kenmerken en eigenschappen van het product „andere klei” in de zin van deze post hebben behouden. Volgens deze uitlegging blijkt noch uit de tekst van post 2508 van de GN noch uit de GS- of GN-toelichtingen, dat de sterkte van het adsorberend vermogen van de klei of de hoeveelheid in de kristalstructuur aanwezige calciumionen of waterstofionen, dan wel de precieze ruimte tussen de lamellen, van enig belang is voor de indeling als bleekaarde onder post 2508 van de GN.

De verwijzende rechter merkt op dat vaststaat dat de onderhavige producten bij de winning reeds over de vereiste objectieve kenmerken en eigenschappen van „andere klei” als bedoeld in post 2508 van de GN beschikten, en dat deze producten ook na de behandeling met zwavelzuur en water nog steeds over de objectieve kenmerken en eigenschappen beschikken om onder die tariefpost te worden ingedeeld. De verwijzende rechter preciseert dat voorts vaststaat dat de onderhavige producten door de zuurbehandeling geen objectieve kenmerken en eigenschappen erbij hebben verkregen waardoor zij geschikt zouden zijn geworden voor gebruik voor andere doeleinden dan waarvoor bleekaarde in het algemeen wordt gebruikt. Volgens de verwijzende rechter verhindert de enkele omstandigheid dat door deze chemische behandeling de voor „andere klei” in de zin van post 2508 van de GN vereiste eigenschap van adsorberend vermogen is vergroot niet dat de producten onder deze post kunnen blijven ingedeeld, in aanmerking genomen dat de grootte van dit vermogen niet het natuurlijke adsorberende vermogen van bleekaarde in het algemeen overstijgt.

Volgens een tweede uitlegging van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN is het niet voldoende dat de betrokken producten de voor indeling als „andere klei” onder post 2508 van de GN vereiste objectieve kenmerken en eigenschappen blijven behouden. Van die post moeten namelijk worden uitgezonderd de minerale producten die na de winning ervan chemische behandelingen hebben ondergaan die hun opbouw en samenstelling hebben veranderd. Volgens deze uitlegging leidt daarom de aanwezigheid van de waterstofionen na de behandeling, ofschoon dit soort deeltjes van nature niet vreemd zijn aan een product als bleekaarde, ertoe dat dit product reeds daarom moet worden beschouwd als een „product van de chemische industrie” in de zin van hoofdstuk 38 van de GN.

Gelet op het voorgaande is de verwijzende rechter van oordeel dat de tariefindeling van de betrokken producten afhangt van de uitlegging van bepalingen van Unierecht, en met name van tariefpost 2508 van de GN en aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN. Derhalve heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

  1. Wordt onder het in GS-aantekening 1 op hoofdstuk 25 van het geharmoniseerd systeem opgenomen begrip ‚onzuiverheden verwijderen’ mede begrepen het ontdoen van een mineraal product in ruwe staat van bepaalde chemische deeltjes die daarin door bepaalde natuurlijke omstandigheden zijn opgenomen, en waarbij het verwijderen daarvan geschiedt met het oog op het versterken van (specifieke) natuurlijke eigenschappen van het minerale product die eerder vanwege die natuurlijke omstandigheden in sterkte waren afgenomen[?]

  2. Zo aan de hand van het antwoord op de hiervoor in 1 opgeworpen vraag kan worden vastgesteld dat sprake is van het verwijderen van onzuiverheden in de zin van GS-aantekening 1 op hoofdstuk 25, aan de hand van welke criteria dient dan vervolgens te worden beoordeeld of een gewonnen mineraal product als bleekaarde, na een spoeling met achtereenvolgens zwavelzuur en water, op grond van vorenbedoelde aantekening ingedeeld kan blijven onder post[onderverdeling] 2508 40 00 van de GN en niet dient te worden beschouwd als een product van de chemische industrie als bedoeld in hoofdstuk 38 van de GS?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Vooraf zij opgemerkt, dat de in deze zaak gestelde vragen, hoewel zij formeel betrekking hebben op aantekening 1 op hoofdstuk 25 van het GS, ertoe strekken de draagwijdte vast te doen stellen van het begrip „wassen” in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, volgens welke met name de producten die zijn „gewassen”, „ook met behulp van chemicaliën die onzuiverheden verwijderen zonder de aard van het product te wijzigen”, vallen onder de posten van voornoemd hoofdstuk 25.

Voorts zij eraan herinnerd dat wanneer het Hof een prejudiciële vraag krijgt voorgelegd op het gebied van de tariefindeling, het veeleer tot taak heeft de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan hij de betrokken producten correct in de GN kan indelen, dan zelf deze indeling te verrichten, temeer daar het Hof niet altijd over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt. De nationale rechter lijkt hiertoe in ieder geval beter toegerust (arresten van 7 november 2002, Lohmann en Medi Bayreuth, C-260/00-C-263/00, Jurispr. blz. I-10045, punt 26; 22 december 2010, Lecson Elektromobile, C-12/10, Jurispr. blz. I-14173, punt 15, en 22 november 2012, Digitalnet e.a., C‑320/11, C‑330/11, C‑382/11 en C‑383/11, punt 61).

Het staat dus aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met de antwoorden van het Hof op de door hem voorgelegde vragen, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten in te delen.

Eerste vraag

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het in aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN bedoelde begrip „onzuiverheden verwijderen” aldus moeten worden uitgelegd dat dit de verwijdering omvat van chemische deeltjes die door natuurlijke omstandigheden in een mineraal product in ruwe staat zijn opgenomen, met het oog op het versterken van specifieke natuurlijke eigenschappen van dit product.

Om te beginnen sluit, anders dan verzoekster in het hoofdgeding stelt, het feit dat een proces kan plaatsvinden in natuurlijke omstandigheden, niet uit dat dit een behandeling kan vormen als bedoeld in aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN en betekent dit niet dat producten die een dergelijk proces ondergaan – zoals de producten die in het hoofdgeding aan de orde zijn – moeten worden aangemerkt als minerale producten in natuurlijke staat, in de zin van die aantekening.

Om de draagwijdte te kunnen bepalen van het begrip „onzuiverheden verwijderen”, in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, hetgeen het voorwerp vormt van de eerste vraag, is het nuttig om de vaste rechtspraak van het Hof in herinnering te brengen volgens welke het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, in het algemeen moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-post en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arresten van 15 februari 2007, RUMA, C-183/06, Jurispr. blz. I-1559, punt 27; 27 september 2007, Medion en Canon Deutschland, C-208/06 en C-209/06, Jurispr. blz. I-7963, punt 34, en 20 juni 2013, Agroferm, C‑568/11, punt 27).

Bovendien kan de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie reeds aangehaald arrest RUMA, punt 36; arrest van 29 april 2010, Roeckl Sporthandschuhe, C-123/09, Jurispr. blz. I-4065, punt 28, en reeds aangehaald arrest Agroferm, punt 41).

In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de behandeling die wordt toegepast op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten – partijen bleekaarde – erin bestaat dat binnen de structuur van deze producten de calciumionen worden vervangen door waterstofionen teneinde de adsorptiecapaciteit van de producten te versterken, hetgeen deze geschikt maakt voor het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën. Bovendien blijkt uit de ter terechtzitting gemaakte opmerkingen van de Commissie, die op dit punt niet is tegengesproken, dat deze behandeling het gebruik van kleiaarde voor andere doeleinden dan het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën, uitsluit.

In dergelijke omstandigheden dient, zoals de Commissie benadrukt, het begrip „onzuiverheden verwijderen”, in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, te worden uitgelegd aan de hand van de inherente bestemming van de betrokken producten. Derhalve kan de verwijdering van calciumionen worden aangemerkt als een verwijdering van onzuiverheden in de zin van voornoemde aantekening 1, voor zover deze verwijdering leidt tot een verbetering van het vermogen van de betrokken producten om de inherente bestemming ervan, te weten het zuiveren en ontkleuren van eetbare oliën, te vervullen. Het staat aan de nationale rechter om dit na te gaan.

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat het in aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN bedoelde begrip „onzuiverheden verwijderen” aldus moet worden uitgelegd dat dit de verwijdering omvat van chemische deeltjes die door natuurlijke omstandigheden in een mineraal product in ruwe staat zijn opgenomen, voor zover deze verwijdering leidt tot een verbetering van het vermogen van de betrokken producten om de inherente bestemming ervan te vervullen. Het staat aan de nationale rechter om dit na te gaan.

Tweede vraag

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN aldus moet worden uitgelegd dat een mineraal product als bleekaarde na een spoeling met zwavelzuur en water ingedeeld kan blijven onder postonderverdeling 2508 40 00 van de GN en niet dient te worden beschouwd als een product van de chemische industrie als bedoeld in hoofdstuk 38 van de GN.

Om te beginnen dient te worden vastgesteld, in het licht van de verwijzingsbeslissing en de opmerkingen van partijen in het hoofdgeding, dat de strekking van de tweede vraag zich beperkt tot het begrip „wassen” in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, en geen betrekking heeft op de andere in deze aantekening genoemde behandelingen.

Uit de bewoordingen zelf van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN volgt dat het begrip „wassen” mede omvat het verwijderen van onzuiverheden met behulp van chemicaliën, zonder de structuur van het product te wijzigen.

Volgens de verwijzingsbeslissing en de opmerkingen van de belanghebbende partijen impliceert de in het hoofdgeding aan de orde zijnde behandeling het gebruik van chemicaliën, en meer bepaald van zwavelzuur, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Derhalve is, ervan uitgaande dat deze behandeling het verwijderen van onzuiverheden met zich meebrengt – hetgeen eveneens aan de nationale rechter staat om, aan de hand van het antwoord op de eerste vraag, na te gaan – het beslissende criterium om vast te stellen of de producten volgens aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN ingedeeld dienen te blijven onder tariefpost 2508 van de GN, gelegen in een eventuele wijziging van hun structuur.

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de bewoordingen van aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN geen enkele aanwijzing bevatten met betrekking tot het begrip „structuur” van het betrokken product.

De toelichtingen op het GS zijn, ook al zijn zij niet bindend, evenwel belangrijke instrumenten om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijke douanetarief te verzekeren en vormen als zodanig waardevolle elementen voor de uitlegging ervan (arrest van 18 juni 2009, Kloosterboer Services, C-173/08, Jurispr. blz. I-5347, punt 25, en reeds aangehaald arrest Agroferm, punt 28).

Dienaangaande preciseren de GS-toelichtingen op post 3802 dat „[k]ool en minerale producten [...] als actief of geactiveerd [worden] aangemerkt indien hun oppervlaktestructuur door een bepaalde (thermische, chemische, enzovoort) behandeling is gewijzigd om deze beter geschikt te maken voor bepaalde doeleinden (ontkleuren, adsorberen van gassen of vocht, als katalysator, als ionenwisselaar, filteren, enzovoort)”. In diezelfde toelichtingen wordt voorts verklaard dat van post 3802 eveneens zijn uitgezonderd „natuurlijke minerale stoffen die van nature actief zijn (bijvoorbeeld bleekaarde), voor zover zij niet zijn behandeld om hun oppervlaktestructuur te wijzigen (hoofdstuk 25)”.

Bijgevolg sluit, zoals de Commissie terecht opmerkt, aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN, zoals die wordt uitgelegd in het licht van de GS-toelichtingen op post 3802, uit dat producten die een behandeling hebben ondergaan waardoor hun oppervlaktestructuur is gewijzigd, worden ingedeeld onder tariefpost 2508 van de GN, zodat deze producten moeten worden ingedeeld onder tariefpost 3802 van de GN.

Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten een behandeling hebben ondergaan die heeft geleid tot een dergelijke wijziging van hun oppervlaktestructuur.

Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de GN aldus moet worden uitgelegd dat producten die een behandeling hebben ondergaan die het gebruik van chemicaliën met zich meebrengt en ertoe leidt dat onzuiverheden worden verwijderd, enkel kunnen worden ingedeeld onder tariefpost 2508 van de GN indien deze behandeling hun oppervlaktestructuur niet heeft gewijzigd. Het staat aan de nationale rechter om dit te bepalen.

Kosten

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:
  1. Het begrip „onzuiverheden verwijderen”, als bedoeld in aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat dit de verwijdering omvat van chemische deeltjes die door natuurlijke omstandigheden in een mineraal product in ruwe staat zijn opgenomen, voor zover deze verwijdering leidt tot een verbetering van het vermogen van de betrokken producten om de inherente bestemming ervan te vervullen. Het staat aan de nationale rechter om dit na te gaan.

  2. Aantekening 1 op hoofdstuk 25 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006 moet aldus worden uitgelegd dat producten die een behandeling hebben ondergaan die het gebruik van chemicaliën met zich meebrengt en ertoe leidt dat onzuiverheden worden verwijderd, enkel kunnen worden ingedeeld onder tariefpost 2508 van deze gecombineerde nomenclatuur indien deze behandeling hun oppervlaktestructuur niet heeft gewijzigd. Het staat aan de nationale rechter om dit te bepalen.

ondertekeningen