Eerste en tweede vraag
21 Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of er sprake is van „duaal gebruik” van een energieproduct in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96, wanneer kolen worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in het suikerproductieproces, en het middels de verbranding van dat energieproduct opgewekte kooldioxide op zijn beurt wordt gebruikt voor dit productieproces en/of voor de productie van kunstmeststoffen.
22 Een definitie van duaal gebruik van energieproducten is opgenomen in het tweede streepje van artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96. Een energieproduct kent een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als verwarmingsbrandstof wordt gebruikt.
23 De woorden „andere doeleinden dan als [...] verwarmingsbrandstof” zijn zowel in het eerste als in het tweede streepje van artikel 2, lid 4, sub b, van voormelde richtlijn terug te vinden, zodat zij in de twee bepalingen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd. Een gezamenlijke lezing van de eerste twee streepjes van artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96 juncto de aanhef van deze bepaling, wijst erop dat het gebruik van een energieproduct slechts buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt indien bedoeld product zelf, in de functie van energiebron, voor andere doeleinden dan als verwarmingsbrandstof of motorbrandstof wordt gebruikt.
24 Bijgevolg kan er sprake zijn van duaal gebruik van het energieproduct dat in het kader van een fabricageproces wordt verbrand, voor zover, zoals het geval is in de omstandigheden van het hoofdgeding, dat proces niet tot een goed einde kan worden gebracht zonder het gebruik van een stof waarvan vaststaat dat zij uitsluitend kan worden opgewekt door de verbranding van dat energieproduct.
25 Aangezien het betrokken energieproduct dan als energiebron in dat fabricageproces wordt gebruikt teneinde het gas te verkrijgen dat uitsluitend wordt opgewekt door de verbranding van dat energieproduct, kan worden aangenomen dat bij die functie van energiebron sprake is van twee gebruiken naast elkaar.
26 Daarentegen wordt het energieproduct zelf niet duaal gebruikt indien, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een door de verbranding opgewekt gas geen product is dat noodzakelijk is om productieproces tot een goed einde te brengen, maar een residu van dat proces dat enkel nuttig wordt toegepast. Het enkele feit dat het opgewekte gas een grondstof is in een afzonderlijk fabricageproces, zoals dat van de productie van meststoffen voor de landbouw, volstaat bijgevolg niet om aan te nemen dat er sprake is van duaal gebruik van het verbrande energieproduct.
27 Zou immers worden aangenomen dat de loutere nuttige toepassing van een residu van de verbranding van een energieproduct betekent dat er sprake is van „duaal gebruik” in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96, dan zou immers het antwoord op de vraag of een dergelijk energieproduct binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, in dat geval daarvan afhangen, of een bepaalde producent al dan niet procedés toepast waarbij het verbrandingsresidu van het betrokken energieproduct nuttig wordt toegepast.
28 Bijgevolg moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer kolen worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in het suikerproductieproces en daarnaast het door de verbranding van dit energieproduct opgewekte kooldioxide wordt gebruikt om kunstmest te produceren, geen sprake is van „duaal gebruik” van dat energieproduct in de zin van die bepaling. Daarentegen is sprake van een dergelijk „duaal gebruik” wanneer kolen worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in het suikerproductieproces en daarnaast het door de verbranding van dit energieproduct opgewekte kooldioxide in het kader van hetzelfde productieproces wordt gebruikt, indien vaststaat dat het suikerproductieproces niet tot een goed einde kan worden gebracht zonder het gebruik van het door de verbranding van kolen opgewekte kooldioxide.
Derde en vierde vraag
29 Met zijn derde en vierde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een lidstaat het recht heeft om in zijn nationaal recht uit te gaan van een beperktere reikwijdte van het begrip „duaal gebruik” dan die welke het heeft in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, tweede streepje van richtlijn 2003/96, teneinde een belasting te heffen op energieproducten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.
30 Wat richtlijn 2003/96 betreft, blijkt uit de bewoordingen van artikel 2, lid 4, sub b, tweede streepje, ervan dat zij „niet van toepassing is” op duaal gebruik van energieproducten. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt met betrekking tot het eerste streepje van deze bepaling, betekent de uitsluiting van de bedoelde producten uit de werkingssfeer van deze richtlijn dat de lidstaten bevoegd zijn om, met inachtneming van het Unierecht, de betrokken energieproducten te belasten (zie in die zin arrest Fendt Italiana, C‑145/06 en C‑146/06,
EU:C:2007:411
, punten 38 en 41).
31 Hieruit volgt dat een lidstaat het recht heeft om een belasting te heffen op energieproducten die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/96 vallen omdat zij onder het begrip „duaal gebruik” in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, tweede streepje, van deze richtlijn vallen.
32 In die context is de vraag of de nationale wetgever in casu een andere definitie heeft willen geven dan die welke in voormelde richtlijn is opgenomen, louter een nationaalrechtelijke kwestie, die uitsluitend de verwijzende rechter heeft te beslechten alvorens zijn nationale recht dienovereenkomstig toe te passen.
33 Gelet op een en ander, dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat een lidstaat het recht heeft om in zijn nationaal recht uit te gaan van een beperktere reikwijdte van het begrip „duaal gebruik” dan die welke het heeft in de zin van artikel 2, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2003/96, teneinde een belasting te heffen op energieproducten die buiten de werkingssfeer van die richtlijn vallen.