Opmerkingen vooraf
17 De vraag of Grantoncards aan de btw zijn onderworpen en hoe deze belasting in voorkomend geval wordt berekend, hangt af van de juridische en economische kenmerken van deze kaarten (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, C‑427/98,
EU:C:2002:581
, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hoewel de vragen van de verwijzende rechter met name zien op een eventuele vrijstelling voor de handeling bestaande in de verkoop van dergelijke kaarten, dient bijgevolg vooraf te worden gepreciseerd onder welke voorwaarden deze kaarten zijn verkocht, aangezien deze elementen een rol spelen bij de identificatie van de belastbare handeling en bij de beoordeling van de aard van deze handeling.
18 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de houder van een Grantoncard bij de aangesloten bedrijven goederen of diensten kan verkrijgen onder tussen deze bedrijven en Granton Advertising overeengekomen preferentiële voorwaarden, waaronder met name prijsverminderingen. Hoewel in de formulering van de prejudiciële vragen wordt aangegeven dat de Grantoncard „wordt gebruikt voor (gedeeltelijke) betaling” voor goederen en diensten, blijkt uit andere gegevens van de verwijzingsbeslissing dat het aangesloten bedrijf, op vertoon van deze kaart door de houder, juist afziet van een deel van de normale prijs, zodat de kaarthouder het bedrag van deze korting niet betaalt.
19 Het feit dat het aangesloten bedrijf ermee instemt, het bedrag van de prijsvermindering die is verleend onder deze preferentiële voorwaarden, niet te innen, vormt – zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft gesteld – immers een prijskorting in de zin van artikel 11, A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn. Volgens de rechtspraak van het Hof vormt een dergelijke korting, die niet in de maatstaf van heffing van de betrokken handeling wordt opgenomen, het verschil tussen de normale winkelprijs en de door de winkelier daadwerkelijk ontvangen geldsom (zie in die zin arresten Boots Company, C‑126/88,
EU:C:1990:136
, punt 22, en Argos Distributors, C‑288/94,
EU:C:1996:398
, punt 16).
20 Met betrekking tot de maatstaf van heffing van de handeling bestaande in de verkoop van Grantoncards zij bovendien opgemerkt dat de bedragen die de consumenten aan Granton Advertising betalen voor de aanschaf van een Grantoncard, niet kunnen worden beschouwd als de indirecte tegenwaarde, of een deel daarvan, van de verrichtingen die deze consumenten naderhand van de aangesloten bedrijven kunnen betrekken. Er bestaat immers geen voldoende rechtstreeks verband tussen het bedrag dat deze consumenten betalen voor de aanschaf van een Grantoncard, en de verrichtingen die diezelfde consumenten eventueel van de aangesloten bedrijven zullen afnemen (zie in die zin arresten Coöperatieve Aardappelenbewaarplaats, 154/80,
EU:C:1981:38
, punt 12, en Hotel Scandic Gåsabäck, C‑412/03,
EU:C:2005:47
, punt 22).
21 Afgezien van het feit dat er geen overeenkomst bestaat tussen de houders van een Grantoncard en de aangesloten bedrijven en deze bedrijven geen deel van de door Granton Advertising uit de verkoop van deze kaarten behaalde inkomsten ontvangen, bestaat er bovendien geen noodzakelijk verband tussen de betaling die de consument aan Granton Advertising verricht voor de aanschaf van een Grantoncard, en de waarde van de eventuele prijskortingen die diezelfde consument bij de aangesloten bedrijven verkrijgt. Het bedrag van de eventuele prijskortingen, dat met name afhangt van het gebruik van deze kaart en van de beschikbaarheid van de aanbiedingen bij de aangesloten bedrijven, is willekeurig en kan in de praktijk onmogelijk op voorhand worden bepaald (zie naar analogie arrest Lebara, C‑520/10,
EU:C:2012:264
, punt 38).
22 Gelet op deze gegevens dient te worden aangenomen dat, ten eerste, het gebruik van de Grantoncard, anders dan de verwijzende rechter verklaart, geen „betaling” kan vormen voor de toepassing van de Zesde richtlijn voor zover het in feite gaat om een prijskorting, ten tweede, de door de aangesloten bedrijven toegekende prijskortingen niet zijn begrepen in de maatstaf van heffing van de eventuele handelingen die deze bedrijven verrichten ten behoeve van de houders van een Grantoncard en, ten derde, de verwijzende rechter met zijn vragen met name wenst te vernemen of de handeling bestaande in de verkoop van Grantoncards aan de consumenten – los van eventuele andere handelingen tussen diezelfde consumenten en de aangesloten bedrijven – wel of niet van btw moet worden vrijgesteld.
Vrijstelling voor de verkoop van Grantoncards
23 Voor het antwoord op de vraag of de handeling bestaande in de verkoop van Grantoncards wel of niet van btw moet worden vrijgesteld, moet worden uitgemaakt of deze kortingkaarten onder de begrippen „andere waardepapieren” of „andere handelspapieren” van punt 5 respectievelijk punt 3 van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn vallen.
24 Alle partijen die bij het Hof schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, te weten de Nederlandse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie, zijn van mening dat kortingkaarten als de Grantoncards niet onder deze begrippen vallen en de verkoop ervan dus geen van btw vrijgestelde handeling uitmaakt.
25 Volgens de rechtspraak van het Hof vormen de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome begrippen van het recht van de Unie, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (arrest Nordea Pankki Suomi, C‑350/10,
EU:C:2011:532
, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en moeten de bewoordingen van deze vrijstellingen strikt worden uitgelegd, daar deze vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (arresten Stichting Uitvoering Financiële Acties, 348/87,
EU:C:1989:246
, punt 13, en Skandinaviska Enskilda Banken, C‑540/09,
EU:C:2011:137
, punt 20).
26 Teneinde uit te maken of kortingkaarten als Grantoncards onder het begrip „andere waardepapieren” of „andere handelspapieren” vallen, zoals die begrippen voorkomen in artikel 13 B, sub d, van de Zesde richtlijn, moet met name rekening worden gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, de context waarin deze begrippen worden gebruikt, en de doelstelling van de vrijstelling waarin deze bepaling voorziet (zie met name in die zin arresten Merck, 292/82,
EU:C:1983:335
, punt 12; ebookers.com Deutschland, C‑112/11,
EU:C:2012:487
, punt 12, en RVS Levensverzekeringen, C‑243/11,
EU:C:2013:85
, punt 23).
De vraag of Grantoncards onder het begrip „andere waardepapieren” vallen
27 Met betrekking tot de bewoordingen van de bepaling die voorziet in de betrokken vrijstelling, zij eraan herinnerd dat de lidstaten op grond van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn een vrijstelling verlenen voor met name handelingen inzake „aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren”. Hoewel deze vrijstelling dus specifiek ziet op, enerzijds, waardepapieren die een eigendomsrecht op een rechtspersoon verlenen en op, anderzijds, waardepapieren die een schuld vertegenwoordigen, moeten de in deze bepaling bedoelde „andere waardepapieren” op zijn minst ook als „waardepapieren” worden beschouwd. Bijgevolg moeten zij worden beschouwd als zijnde naar hun aard vergelijkbaar met de andere, in deze bepaling specifiek genoemde waardepapieren.
28 Deze vaststelling vindt steun in het feit dat in deze bepaling bepaalde waardepapieren uitdrukkelijk van de vrijstelling worden uitgesloten, te weten documenten die goederen vertegenwoordigen en deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens of in feite recht geeft op de eigendom of het genot van een onroerend goed of een deel daarvan voor zover deze laatste door de betrokken lidstaat als lichamelijke zaken worden beschouwd overeenkomstig artikel 5, lid 3, sub c, van de Zesde richtlijn (zie in die zin arrest DTZ Zadelhoff, C‑259/11,
EU:C:2012:423
, punt 42). Dat deze laatste naar hun aard „waardepapieren” zijn doordat zij met name eigendomsrechten op een roerend of onroerend goed vertegenwoordigen, vormt immers, ook al zijn zij uitgesloten van de vrijstelling van deze bepaling, een aanwijzing voor wat onder „waardepapier” dient te worden verstaan voor de toepassing van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn.
29 Met betrekking tot de context van deze bepaling zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de krachtens artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn vrijgestelde handelingen naar hun aard financiële verrichtingen zijn. Hoewel deze handelingen, die op basis van de aard van de geleverde diensten worden gedefinieerd, niet noodzakelijkerwijs door banken of financiële instellingen hoeven te worden verricht, behoren zij niettemin allemaal tot de categorie van financiële transacties (zie in die zin arrest Velvet & Steel Immobilien, C‑455/05,
EU:C:2007:232
, punten 21 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Daaraan dient met betrekking tot de doelstellingen van deze bepaling te worden toegevoegd dat uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de btw-vrijstelling voor de in artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn opgesomde financiële verrichtingen tot doel heeft, de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de maatstaf van heffing en het bedrag van de aftrekbare btw te verhelpen (arresten Velvet & Steel Immobilien,
EU:C:2007:232
, punt 24, en Skandinaviska Enskilda Banken,
EU:C:2011:137
, punt 21).
31 Aangaande de vraag of in casu een kortingkaart als een Grantoncard moet worden beschouwd als een „ander waardepapier” in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn, zij allereerst opgemerkt dat wanneer een consument een dergelijke kaart aankoopt, hij noch een eigendomsrecht op de vennootschap Granton Advertising, noch een schuldvordering jegens deze vennootschap, noch enig daarmee verband houdend recht verkrijgt. De Grantoncard heeft immers als kenmerk dat de houder ervan slechts recht krijgt op een vermindering van de prijs van de door de aangesloten bedrijven aangeboden goederen en diensten.
32 Vervolgens toont een onderzoek van de wezenlijke kenmerken van de Grantoncard, zoals die blijken uit het bij het Hof ingediende dossier, dat deze kaart geen nominale waarde heeft en bij de aangesloten bedrijven niet inwisselbaar voor geld of producten is. Gelet hierop vormt de verkoop van een dergelijke kaart aan de consumenten naar zijn aard geen financiële verrichting in de zin van de rechtspraak van het Hof inzake artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn (zie in die zin arresten Velvet & Steel Immobilien,
EU:C:2007:232
, punten 22 en 23, en Nordea Pankki Suomi,
EU:C:2011:532
, punten 24‑27).
33 Ten slotte kan de berekening van de btw, aangezien de maatstaf van heffing van de belastbare handeling gelijk is aan de door de consumenten voor de aankoop van een Grantoncard betaalde vergoeding, op basis van deze maatstaf geen bijzondere moeilijkheden opleveren.
34 Aangezien de bewoordingen van de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn strikt moeten worden uitgelegd, zoals in punt 25 van dit arrest in herinnering is gebracht, moet worden aangenomen dat kortingkaarten als die in het hoofdgeding niet onder het begrip „andere waardepapieren” in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 5, van deze richtlijn vallen.
De vraag of Grantoncards onder het begrip „andere handelspapieren” vallen
35 Ingevolge artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn verlenen de lidstaten vrijstelling voor handelingen betreffende met name „deposito’s, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren”.
36 Zoals in punt 29 van dit arrest is uiteengezet met betrekking tot het begrip „andere waardepapieren” van artikel 13, B, sub d, punt 5, van de Zesde richtlijn, dient te worden aangenomen dat de krachtens punt 3 van deze bepaling vrijgestelde handelingen eveneens financiële verrichtingen vormen (zie in die zin arrest Velvet & Steel Immobilien,
EU:C:2007:232
, punt 22).
37 Gepreciseerd dient te worden dat artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn met name ziet op betaalinstrumenten zoals cheques. Zoals in de punten 18 en 31 van dit arrest in herinnering is gebracht, vormen Grantoncards, ook al geven zij recht op prijskortingen, op zich geen betaalinstrument voor de toepassing van deze richtlijn. Zoals ook de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft aangevoerd, leidt het gebruik van dergelijke kaarten, die weliswaar overdraagbaar zijn en tegen een bepaalde prijs kunnen worden doorverkocht, met name niet tot een geldoverdracht, anders dan bij betalingen, overmakingen en cheques het geval is.
38 In deze omstandigheden en gelet op het feit dat de bewoordingen van de vrijstelling van artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn strikt moeten worden uitgelegd, zoals in herinnering is gebracht in punt 25 van dit arrest, vallen kortingkaarten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, niet onder het begrip „andere handelspapieren” in de zin van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn.
39 Gelet op al het voorgaande dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de verkoop van een kortingkaart als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, geen handeling betreffende „andere waardepapieren” of „andere handelspapieren” vormt in de zin van punt 5 respectievelijk punt 3 van deze bepaling, die ziet op een aantal handelingen die de lidstaten moeten vrijstellen van btw.