Eerste tot en met vijfde vraag
18 Met zijn eerste tot en met vijfde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 134, sub b, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de dienst die erin bestaat, dat een instelling zonder winstoogmerk die een golfterrein exploiteert en een lidmaatschap aanbiedt, bezoekers die geen lid van deze instelling zijn, het recht verleent om dit golfterrein te gebruiken, van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn is uitgesloten.
19 Uit de bewoordingen van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112 blijkt dat deze bepaling betrekking heeft op de beoefening van sport en lichamelijke opvoeding in het algemeen, en dat voor de toepassing ervan niet is vereist dat de sportactiviteit op een bepaald niveau wordt beoefend – bijvoorbeeld op professioneel niveau – en evenmin dat deze sportactiviteit op een bepaalde manier wordt beoefend, te weten op regelmatige basis, in georganiseerd verband of met het oog op deelneming aan sportcompetities (zie arrest van 21 februari 2013, Město Žamberk, C‑18/12, punten 21 en 22).
20 Deze bepaling heeft tot doel, bepaalde activiteiten van algemeen belang, te weten diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, die door instellingen zonder winstoogmerk worden verstrekt ten behoeve van personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen, te bevorderen. Deze bepaling beoogt dus de beoefening van sport of lichamelijke opvoeding door brede lagen van de bevolking te bevorderen (zie arrest Město Žamberk, reeds aangehaald, punt 23).
21 Aangezien de toegang tot het golfterrein noodzakelijk is om deze sport te beoefenen, hangt de dienst bestaande in het verlenen van het recht op gebruik van een golfterrein nauw samen met de beoefening van sport in de zin van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112, los van de vraag of de betrokken persoon op regelmatige basis, in georganiseerd verband of met het oog op deelneming aan sportcompetities golf speelt.
22 Indien deze dienst wordt verricht door een instelling zonder winstoogmerk, valt hij bijgevolg onder de btw-vrijstelling van dat artikel 132, lid 1, sub m, waarbij van geen belang is of de dienst wordt verricht ten behoeve van een speler die lid is, dan wel een bezoeker die geen lid van deze instelling is.
23 Ingevolge artikel 134, sub a en b, van richtlijn 2006/112 worden diensten echter uitgesloten van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn, enerzijds indien zij niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van vrijgestelde handelingen en, anderzijds, indien zij in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die in rechtstreekse mededinging met die van btw-plichtige commerciële ondernemingen worden verricht.
24 Vaststaat dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst, die erin bestaat het recht op gebruik van een golfterrein te verlenen, onontbeerlijk is voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen, in de zin van artikel 134, sub a, van richtlijn 2006/112, aangezien zonder dit recht niet kan worden gegolfd.
25 De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of, in het geval van een instelling die een golfterrein beheert en een lidmaatschap aanbiedt terwijl bezoekers, niet-leden, wordt toegestaan dit golfterrein tegen betaling te gebruiken, het door deze bezoekers te betalen toegangsgeld „extra opbrengsten” in de zin van artikel 134, sub b, van richtlijn 2006/112 uitmaakt ten aanzien van de opbrengsten uit de door de leden van deze instelling betaalde lidmaatschapsbijdragen.
26 Dienaangaande moet worden opgemerkt dat dit onderscheid uitsluitend stoelt op de hoedanigheid van lid of niet-lid van de ontvanger van de betrokken dienst.
27 Met betrekking tot de bepaling die aan de artikelen 133 en 134 van richtlijn 2006/112 is voorafgegaan, namelijk artikel 13, A, lid 2, van de Zesde richtlijn, heeft het Hof geoordeeld dat, aangezien deze bepaling niet voorziet in beperkingen ten aanzien van de ontvangers van de betrokken diensten, de lidstaten niet bevoegd zijn om een bepaalde groep van ontvangers van deze diensten uit te sluiten van de betrokken vrijstelling (arrest Canterbury Hockey Club en Canterbury Ladies Hockey Club, reeds aangehaald, punt 39).
28 Bovendien zij eraan herinnerd dat, anders dan voor de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub l, van richtlijn 2006/112, die op het eerste gezicht is beperkt tot diensten en goederenleveringen die de daarin omschreven instellingen verrichten „ten behoeve van hun leden”, de vrijstelling voor diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn geen dergelijke beperking bevat, hoewel volgens het door de Europese Commissie ingediende aanvankelijke voorstel voor de Zesde richtlijn ook de laatstbedoelde vrijstelling was beperkt tot diensten en leveringen die worden verstrekt aan de leden van de betrokken instellingen, zoals blijkt uit artikel 14, A, lid 1, sub j, van het voorstel voor een Zesde richtlijn van de Raad van 20 juni 1973 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag [COM(73) 950 def.].
29 Derhalve kan de uitdrukking „extra opbrengsten” in de zin van artikel 134, sub b, van richtlijn 2006/112 niet aldus worden uitgelegd dat de werkingssfeer van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn wordt beperkt naargelang de ontvanger van de betrokken diensten lid dan wel niet-lid is, aangezien bij de omschrijving van deze vrijstelling dit criterium welbewust is geweerd.
30 Wanneer de uitdrukking „extra opbrengsten” echter aldus zou worden uitgelegd dat het toegangsgeld dat voor het gebruik van een golfterrein wordt betaald door bezoekers die geen lid zijn van een instelling zonder winstoogmerk die dat golfterrein beheert en ook een lidmaatschap aanbiedt, onder deze uitdrukking valt omdat dat toegangsgeld bovenop de opbrengsten uit de lidmaatschapsbijdragen van de leden van deze instelling wordt ontvangen, dan zou dit juist ertoe leiden dat de werkingssfeer van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112 op een dergelijke wijze wordt beperkt.
31 Bijgevolg vormt het toegangsgeld dat voor het gebruik van een golfterrein wordt betaald door bezoekers die geen lid zijn van een instelling zonder winstoogmerk die dit golfterrein beheert en ook een lidmaatschap aanbiedt, geen extra opbrengsten in de zin van artikel 134, sub b, van richtlijn 2006/112.
32 Gelet op het voorgaande dient op de eerste tot en met de vijfde vraag te worden geantwoord dat artikel 134, sub b, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de dienst die erin bestaat dat een instelling zonder winstoogmerk die een golfterrein beheert en een lidmaatschap aanbiedt, bezoekers die geen lid van deze instelling zijn, het recht verleent om dit golfterrein te gebruiken, niet van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn is uitgesloten.
Zesde en zevende vraag
33 Met zijn zesde en zevende vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 133, eerste alinea, sub d, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten is toegestaan, de dienst die bestaat in het verlenen van het recht op gebruik van het golfterrein dat wordt beheerd door een instelling zonder winstoogmerk die een lidmaatschap aanbiedt, uit te sluiten van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn wanneer deze dienst wordt verricht ten behoeve van bezoekers die geen lid van deze instelling zijn.
34 Op grond van artikel 133, eerste alinea, sub d, van deze richtlijn is het de lidstaten toegestaan, de verlening van de in artikel 132, lid 1, sub b, g, h, i, l, m en n, van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen aan andere dan publiekrechtelijke instellingen van geval tot geval afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat deze vrijstellingen niet leiden tot verstoring van de mededinging ten nadele van btw-plichtige commerciële ondernemingen.
35 Op grond van deze mogelijkheid, waarvan de reikwijdte moet worden beoordeeld in de context zoals die blijkt uit de voorwaarden van artikel 133, eerste alinea, sub a tot en met c, van richtlijn 2006/112, is het de lidstaten evenwel niet toegestaan, algemene maatregelen als die in het hoofdgeding te nemen waardoor de werkingssfeer van deze vrijstellingen wordt beperkt. Volgens de rechtspraak van het Hof inzake de overeenstemmende bepalingen van de Zesde richtlijn kan een lidstaat, wanneer hij de in artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn bedoelde vrijstelling aan een of meer van de in artikel 133 ervan genoemde voorwaarden verbindt, de werkingssfeer van dit artikel immers niet wijzigen (zie in die zin arrest van 7 mei 1998, Commissie/Spanje, C-124/96, Jurispr. blz. I-2501, punt 21).
36 Dienaangaande zij opgemerkt dat de werkingssfeer van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub b, g, h, i, l, m en n, van richtlijn 2006/112 niet alleen is bepaald op basis van de inhoud van de daarin bedoelde handelingen, maar ook op basis van bepaalde kenmerken waaraan de dienstverrichters moeten voldoen. Door te voorzien in btw-vrijstellingen die aan de hand van dergelijke kenmerken worden omschreven, impliceert het gemeenschappelijke btw-stelsel dat voor verschillende marktdeelnemers verschillende concurrentievoorwaarden bestaan.
37 Derhalve kan artikel 133, eerste alinea, sub d, van richtlijn 2006/112 niet aldus worden uitgelegd dat het verschil in concurrentievoorwaarden als gevolg van het bestaan zelf van de vrijstellingen waarin het Unierecht voorziet, kan worden uitgevlakt aangezien door een dergelijke uitlegging de werkingssfeer van deze vrijstellingen zou worden uitgehold.
38 Een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, eerbiedigt niet deze grenzen van de bij artikel 133, eerste alinea, sub d, van richtlijn 2006/112 ingevoerde mogelijkheid. Door deze regeling wordt niet alleen voorkomen dat concurrentieverstoringen ontstaan als gevolg van de voorwaarden waaronder, volgens de nationale regeling tot omzetting van deze richtlijn, de vrijstelling wordt verleend, maar wordt ook het verschil in concurrentievoorwaarden als gevolg van het bestaan zelf van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van richtlijn 2006/112 uitgevlakt. Diensten worden van deze vrijstelling immers uitgesloten op basis van de hoedanigheid van de ontvanger van de betrokken diensten, terwijl deze hoedanigheid de inhoud van de dienst, die erin bestaat toegang te verlenen tot het golfterrein om daar te golfen, niet wijzigt.
39 Gelet op het voorgaande dienst op de zesde en de zevende vraag te worden geantwoord dat artikel 133, eerste alinea, sub d, van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet is toegestaan, de dienst die bestaat in het verlenen van het recht op gebruik van het golfterrein dat wordt beheerd door een instelling zonder winstoogmerk die een lidmaatschap aanbiedt, uit te sluiten van de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, van deze richtlijn wanneer deze dienst wordt verricht ten behoeve van bezoekers die geen lid van deze instelling zijn.