Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2013
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2013
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 21 maart 2013
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2013 – Sani Treyd
(Zaak C-153/12)
"Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 62, 63, 65, 73 en 80 - Verlening van opstalrecht door natuurlijke personen die geen belastingplichtigen zijn en niet tot voldoening van belasting zijn gehouden, ten gunste van vennootschap in ruil voor bouw van woningcomplex door deze vennootschap ten voordele van deze natuurlijke personen - Ruilovereenkomst - Btw over prestaties betreffende bouw van woningcomplex - Belastbaar feit - Verschuldigdheid - Vervroegde betaling van volledige tegenprestatie - Voorschot - Maatstaf van heffing indien tegenprestatie uit goederen of diensten bestaat"
1. Harmonisatie van de belastingwetgevingGemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waardeBelastbaar feit en verschuldigdheid van belastingGoederenleveringen en dienstenVestiging van opstalrecht met het oog op oprichting van gebouw, in ruil voor optrekken van bepaalde eenheden die deel uitmaken van dat gebouwVerschuldigdheid van belasting over die bouwdiensten vanaf tijdstip waarop opstalrecht wordt gevestigdToelaatbaarheidVoorwaardeToetsing door nationale rechterVrijgestelde handeling verricht door personen die geen belastingplichtigen zijn of niet tot voldoening van belasting zijn gehoudenGeen invloed (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 63 en 65) (cf. punt 35, dictum 1)
2. Harmonisatie van de belastingwetgevingGemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waardeMaatstaf van heffingGoederenleveringen en dienstenHandeling tussen verbonden personenMogelijkheid voor lidstaten om normale waarde van handeling als maatstaf van heffing te hanterenTegenprestatie van handeling tussen niet-verbonden personen die volledig uit goederen of diensten bestaatNationale regeling die bepaalt dat normale waarde van geleverde goederen of verrichte diensten maatstaf van heffing isOntoelaatbaarheid (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 73 en 80) (cf. punt 44, dictum 2)
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing – Administrativen sad Varna – Uitlegging van de artikelen 62, lid 1, 63, 73 en 80, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) – Nationale wettelijke regeling volgens welke elke levering of prestatie waarvan de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk bestaat uit goederen of diensten, wordt geacht twee leveringen of desbetreffende prestaties te omvatten – Wettelijke regeling volgens welke belastbaar feit voor in wederkerigheidsverhouding staande ruilhandelingen zich voordoet op datum van als eerste verrichte levering al heeft de tegenprestatie van deze levering nog niet plaatsgevonden – Natuurlijke personen die opstalrecht hebben gevestigd ten gunste van vennootschap met oog op bouw van woningcomplex, als tegenprestatie voor verplichting van vennootschap om met eigen middelen gebouw op te trekken en binnen 12 maanden na afgifte van de bouwvergunning de eigendom van 25 % van bebouwde oppervlakte aan verleners over te dragen – Vaststelling van maatstaf van heffing – Toepasselijkheid van begrip belastbaar feit op vrijgestelde handelingen, ook wanneer deze worden verricht door persoon die noch belastingplichtige noch tot voldoening van de belasting gehouden persoon is
Dictum
1) De artikelen 63 en 65 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, wanneer een opstalrecht ten gunste van een vennootschap wordt gevestigd voor de bouw van een gebouw waarvan zij voor 75 % van de totale bebouwde oppervlakte eigenaar zal worden in ruil voor de bouw van de overige 25 %, die deze vennootschap in volledig afgewerkte staat zal opleveren aan de verleners van dit opstalrecht, dat de belasting over de toegevoegde waarde over de bouwdiensten verschuldigd wordt op het ogenblik van vestiging van het opstalrecht, dat wil zeggen vóór verrichting van deze dienst, voor zover op het tijdstip van vestiging van dat recht alle relevante elementen van deze toekomstige dienstverrichting al bekend zijn en in het bijzonder de betrokken diensten dus nauwkeurig zijn omschreven, en de waarde van dat recht in geld kan worden uitgedrukt, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan. In dit verband is van geen belang dat de vestiging van dat opstalrecht een vrijgestelde handeling vormt die wordt verricht door personen die geen belastingplichtigen zijn of niet tot voldoening van de belasting zijn gehouden in de zin van deze richtlijn.
2) In omstandigheden als die in het hoofgeding, waarin de handeling niet plaatsvindt tussen verbonden partijen in de zin van artikel 80, lid 1, van richtlijn 2006/112, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie echter moet controleren, moeten de artikelen 73 en 80 van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, volgens welke, wanneer de tegenprestatie van een goederenlevering of dienstverrichting integraal bestaat uit goederen of diensten, de maatstaf van heffing van de goederenlevering of dienstverrichting in elk geval gelijk is aan de normale waarde van de geleverde goederen of de verrichte diensten.