Eerste vraag
28 Met zijn eerste vraag wenst het verwijzende gerecht in hoofdzaak te vernemen of artikel 2 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, aldus kan worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, door die lidstaat kan worden beschouwd als een persoon die niet aan de wetgeving van een lidstaat is onderworpen in de zin van die bepaling en daardoor niet onder de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt.
29 Allereerst is volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 deze verordening van toepassing op werknemers op wie de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is of is geweest, en die onderdanen van één der lidstaten zijn.
30 In casu staat vast dat Evans onderdaan van een lidstaat is en dat zij, wat het litigieuze tijdvak betreft, sinds haar indiensttreding bij het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika bij geen enkele tak van sociale zekerheid van een lidstaat was aangesloten.
31 Beoordeeld moet dus worden of een persoon in een situatie zoals die van Evans, dat wil zeggen een persoon die is tewerkgesteld op een consulaire post van een derde staat, die is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan die persoon geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijft, moet worden geacht te zijn onderworpen aan de wetgeving van die lidstaat in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71.
32 In dit verband moet worden geconstateerd dat een situatie zoals die in het hoofdgeding verschilt van die waarin het door het verwijzende gerecht bedoelde arrest Boukhalfa (
EU:C:1996:174
) is gewezen. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, was een onderdaan van een lidstaat in dienst van de op het grondgebied van een derde staat gevestigde ambassade van een lidstaat.
33 Voorts zij in herinnering gebracht, in de eerste plaats, dat het recht van de Unie in beginsel de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet laat (zie in die zin arrest Salgado González, C‑282/11,
EU:C:2013:86
, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34 Bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie is het in beginsel aan de wetgeving van elke lidstaat, te bepalen onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een van de takken van een dergelijk stelsel bestaat (zie in die zin arresten Van Pommeren‑Bourgondiën, C‑227/03,
EU:C:2005:431
, punt 33, en Bakker, C‑106/11,
EU:C:2012:328
, punt 32).
35 In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat het recht van de Unie moet worden uitgelegd gelet op de relevante regels van volkenrecht, dat deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie en de instellingen van deze laatste bindt (zie in die zin arresten Racke, C‑162/96,
EU:C:1998:293
, punten 45 en 46, alsook Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie C‑402/05 P en C‑415/05 P,
EU:C:2008:461
, punt 291).
36 Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie opmerkt, moet het begrip persoon „op wie de wetgeving van een lidstaat van toepassing is”, zoals bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 1408/71, worden uitgelegd in het licht van de relevante regels van internationaal gewoonterecht (zie naar analogie arrest Salemink, C‑347/10,
EU:C:2012:17
, punt 31), te weten het Verdrag de Wenen van 1963, dat het recht van de consulaire betrekkingen codificeert en de beginselen en regels vastlegt die onmisbaar zijn voor het behoud van vreedzame betrekkingen tussen staten en wereldwijd zijn aanvaard door naties van alle godsdiensten, culturen en politieke gezindheden [zie arrest Internationaal Hof van Justitie van 24 mei 1980, zaak betreffende het diplomatiek en consulair personeel van de Verenigde Staten te Teheran (Verenigde staten van Amerika/Iran), Recueil des arrêts, avis consultatifs et ordonnances 1980, blz. 3, punt 45].
37 Aangaande de op consulair personeel toepasselijke socialezekerheidsregeling bepaalt het Verdrag van Wenen van 1963 in artikel 48 dat de leden van de consulaire post ten aanzien van door hen voor de zendstaat verrichte diensten in beginsel zijn vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van de sociale verzekering, met dien verstande dat volgens artikel 71, lid 2, van dit Verdrag leden van de consulaire post die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende staat faciliteiten, voorrechten en immuniteiten genieten voor zover deze hun door de ontvangende staat worden verleend.
38 In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat voor het tijdvak vóór 1 augustus 1987 niet-Nederlandse consulaire ambtenaren en leden van het administratief personeel volgens de Nederlandse wetgeving niet verzekerd waren op grond van de volksverzekeringen, en dat voor het tijdvak na die datum consulaire ambtenaren en leden van het administratief personeel die duurzaam verblijf hielden in Nederland verzekerd waren, waarbij voor personen die vóór 1 augustus 1987 in dienst waren getreden een keuzeregeling gold op grond waarvan zij ervoor konden kiezen onverzekerd te blijven voor de Nederlandse volksverzekeringen. Evans heeft voor dit laatste gekozen.
39 Hieruit volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden aldus gebruik heeft willen maken van de hem in artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen van 1963 geboden mogelijkheid, bepaalde personeelsleden van consulaire posten, zoals Evans, vrij te stellen van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel.
40 Gelet op het voorgaande moet dus worden geconstateerd dat een personeelslid van een consulaire post in een situatie als die van Evans, voor het tijdvak waarin deze persoon in dienst is van de consulaire post van een derde staat, niet is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1408/71 en bijgevolg niet onder de werkingssfeer van die verordening valt.
41 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door artikel 16 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met de relevante bepalingen van het Verdrag van Wenen van 1963.
42 In dit verband merkt Evans op dat zij onder de Nederlandse wetgeving valt op grond van het eerste lid van dat artikel, waarin is bepaald dat artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening van toepassing is op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.
43 Op dit punt moet worden beklemtoond dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 er niet toe strekt, de voorwaarden vast te leggen waaronder een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten. Zoals blijkt uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, is het aan de wetgeving van elke lidstaat, die voorwaarden te bepalen (zie arresten Kits van Heijningen, C‑2/89,
EU:C:1990:183
, punt 19, alsook Salemink,
EU:C:2012:17
, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44 De lidstaten blijven weliswaar bevoegd om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar bij de uitoefening van deze bevoegdheid dienen zij het Unierecht te eerbiedigen. Zoals het verwijzende gerecht heeft opgemerkt, mogen volgens de rechtspraak van het Hof de voorwaarden waaronder een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van een nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie diezelfde wettelijke regeling krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is (zie arresten Salemink,
EU:C:2012:17
, punt 40, en Bakker,
EU:C:2012:328
, punt 33). Mitsdien kan als gevolg van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 een bepaling van de toepasselijke nationale wetgeving die voor de toelating tot het in die wetgeving voorziene stelsel van sociale zekerheid het vereiste stelt dat de betrokkenen hun woonplaats in de betrokken lidstaat hebben, niet worden tegengeworpen aan de in deze bepaling bedoelde personen (zie in die zin arresten Salemink,
EU:C:2012:17
, punt 45, en Bakker,
EU:C:2012:328
, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45 Uit die rechtspraak kan echter niet voortvloeien dat het aangesloten zijn van een werknemer bij het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat in de zin van verordening nr. 1408/71, los van de nationale wetgeving die de aansluiting beheerst, zelfstandig door deze verordening wordt bepaald.
46 Wat meer bepaald het in artikel 16 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten betreft blijkt duidelijk uit het opschrift van titel II van deze verordening en de formulering van genoemd artikel 16 dat dit artikel, evenals artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening, enkel de toepasselijke nationale wetgeving bepaalt. Daarentegen bepaalt dit artikel 16 niet of een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten. Zoals in punt 43 van het onderhavige arrest is geconstateerd, moet dit laatste door de wetgeving van elke lidstaat aan de hand van het toepasselijke internationale recht worden bepaald.
47 Noch als gevolg van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 noch als gevolg van artikel 16 van deze verordening wordt dus aan op consulaire posten van derde staten tewerkgestelde onderdanen van lidstaten die, zoals Evans, niet onderworpen zijn aan de socialezekerheidswetgeving van een lidstaat in de zin van artikel 2 van deze verordening, een recht op aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat of een verplichting tot aansluiting bij een dergelijk stelsel verleend.
48 Daar het Verdrag van Wenen van 1963 niet verlangt dat de leden van de consulaire post die duurzaam in de woonstaat verblijven verplicht zijn aangesloten bij een stelsel van sociale zekerheid van die staat, strookt bedoelde uitlegging met de vereisten van dit verdrag.
49 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, niet onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat in de zin van die bepaling indien die onderdaan krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen van 1963 vastgestelde wetgeving van de lidstaat waar hij verblijft niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel is aangesloten.