Ontvankelijkheid
20 Ook al bevat de bijzin van de prejudiciële vraag, zoals het Land Baden-Württemberg opmerkt, geen predicaat, deze vaststelling leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van deze vraag, aangezien de strekking van deze vraag met zekerheid uit de verwijzingsbeslissing kan worden afgeleid.
21 Het Land Baden-Württemberg meent nog dat de vraag niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gevraagde uitlegging van het Unierecht niet relevant is in het kader van het hoofdgeding tussen een als ambtenaar werkzame notaris en de overheid. De vermeende onverenigbaarheid van de betrokken nationale regeling met het Unierecht is enkel relevant in het kader van een geding tussen de schuldenaar van de notariële rechten, namelijk de omgezette vennootschap, en de als ambtenaar werkzame notaris.
22 Het is juist dat uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat het Hof kan weigeren zich uit te spreken over een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechter wanneer met name duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding (zie in die zin arresten Rosenbladt, C‑45/09,
EU:C:2010:601
, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en MA e.a., C‑648/11,
EU:C:2013:367
, punt 37).
23 Aan deze voorwaarde is in casu echter niet voldaan. Ook al is Braun, in zijn hoedanigheid van als ambtenaar werkzame notaris, zelf niet de schuldenaar van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde rechten, hij mag niet worden gedwongen om een deel van deze rechten aan de schatkist door te storten, mocht blijken dat de verplichting tot doorstorting van dit deel strijdig is met het Unierecht. Het verzoek om een prejudiciële beslissing, dat ertoe strekt de verwijzende rechter in staat te stellen om de rechtmatigheid te beoordelen van het betrokken nationale stelsel dat bepaalt dat het Land Baden-Württemberg een dergelijk deel ontvangt, houdt bijgevolg rechtstreeks verband met het voorwerp van het hoofdgeding.
24 Het verzoek om een prejudiciële beslissing is dus ontvankelijk.
Ten gronde
25 Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 10 van richtlijn 69/335, gelezen in samenhang met de achtste overweging van de considerans ervan, belastingen die dezelfde kenmerken vertonen als het kapitaalrecht verbiedt (zie met name arresten Ponente Carni en Cispadana Costruzioni, C‑71/91 en C‑178/91,
EU:C:1993:140
, punt 29; Denkavit Internationaal e.a., C‑2/94,
EU:C:1996:229
, punt 23, en Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft, C‑466/03,
EU:C:2007:385
, punt 48).
26 Artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 heeft aldus met name betrekking op belastingen, in welke vorm ook, ter zake van de inschrijving of elke andere formaliteit die een vennootschap vanwege haar rechtsvorm in acht moet nemen alvorens met haar werkzaamheden te kunnen beginnen (arrest Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft,
EU:C:2007:385
, punt 49).
27 Dienaangaande heeft het Hof in zaken die verband hielden met de in het Land Baden-Württemberg toepasselijke regeling, reeds gepreciseerd dat de notariskosten die een als ambtenaar werkzame notaris int voor de vaststelling van een onder richtlijn 69/335 vallende verrichting, een belasting in de zin van deze richtlijn vormen, wanneer deze kosten, zij het slechts ten dele, worden doorgestort aan de overheid die de werkgever van de als ambtenaar werkzame notarissen is, en worden gebruikt ter financiering van de taken van deze overheid (zie in die zin beschikking Gründerzentrum, C‑264/00,
EU:C:2002:201
, punten 27 en 28; arresten Längst, C‑165/03,
EU:C:2005:412
, punten 37 en 41, en Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft,
EU:C:2007:385
, punt 40).
28 Aangaande de vraag of notariële rechten als die in het hoofdgeding worden geïnd „ter zake van de inschrijving of elke andere formaliteit die een [...] vennootschap [...] vanwege haar rechtsvorm in acht moet nemen alvorens met haar werkzaamheden te kunnen beginnen”, in de zin van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335, blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat deze bepaling ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat deze niet alleen betrekking heeft op de formele procedures die een kapitaalvennootschap in acht moet nemen alvorens met haar werkzaamheden te kunnen beginnen, maar ook op formaliteiten die een voorwaarde zijn voor de uitoefening en voortzetting van de activiteit van een dergelijke vennootschap (zie arrest Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft,
EU:C:2007:385
, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 Dienaangaande heeft het Hof herhaaldelijk verduidelijkt dat wanneer voor een verrichting van een kapitaalvennootschap, met name een kapitaalvermeerdering, een statutenwijziging of een verkrijging van onroerend goed door fusie, naar nationaal recht een juridische formaliteit dwingend is voorgeschreven, deze formaliteit een voorwaarde vormt om de werkzaamheden van die vennootschap uit te oefenen en voort te zetten (arrest Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft,
EU:C:2007:385
, punt 52; zie ook in die zin arresten Commissie/Griekenland, C‑426/98,
EU:C:2002:180
, punten 12 en 30, en Badischer Winzerkeller, C‑264/04,
EU:C:2006:402
, punten 26‑29).
30 In het hoofdgeding zijn de notariële rechten geïnd naar aanleiding van het verlijden van notariële akten voor verschillende verrichtingen inzake de omzetting van kapitaalvennootschappen in kapitaalvennootschappen van andere aard. Aangezien een notariële akte voor een dergelijke omzetting volgens de regeling van het Land Baden-Württemberg dwingend is voorgeschreven, moet deze verplichting worden aangemerkt als een formaliteit die een voorwaarde voor de uitoefening en voortzetting van de activiteiten van de aldus omgezette kapitaalvennootschap is (zie naar analogie arrest Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft,
EU:C:2007:385
, punt 54). Het verlijden van een dergelijke notariële akte is dus een formaliteit die een kapitaalvennootschap wegens haar rechtsvorm vooraf in acht moet nemen, in de zin van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335.
31 Het Land Baden-Württemberg benadrukt evenwel dat de omzettingen van vennootschappen, die hebben geleid tot het hoofdgeding, geen vermeerdering van het kapitaal van de overnemende of een andere rechtsvorm aannemende vennootschappen met zich hebben gebracht. Volgens dit Land kan enkel een belasting die wordt geïnd naar aanleiding van een verrichting die een vermeerdering van het kapitaal van de betrokken vennootschap met zich brengt, onder artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 vallen.
32 Een dergelijk betoog kan niet worden aanvaard.
33 Uit artikel 4, lid 3, sub a, van richtlijn 69/335 blijkt immers duidelijk dat de lidstaten geen kapitaalrecht mogen innen naar aanleiding van „de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard”. Deze bepaling heeft noodzakelijkerwijs betrekking op omzettingen van vennootschappen zonder vermeerdering van het kapitaal. Een omzetting die gepaard gaat met een vermeerdering van het kapitaal, zou immers onder artikel 4, lid 1, sub c, van deze richtlijn vallen. Het door artikel 4, lid 3, sub a, van richtlijn 69/335 nagestreefde doel zou echter in gevaar worden gebracht indien naar aanleiding van de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard, andere belastingen met dezelfde gevolgen als het kapitaalrecht konden worden geïnd.
34 Uit de in punt 29 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak blijkt bovendien dat de werkingssfeer van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 niet is beperkt tot verrichtingen die een vermeerdering van het kapitaal van de betrokken vennootschap met zich brengen.
35 Artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 verzet zich dus tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bepaalt dat de schatkist een deel van de rechten ontvangt die een als ambtenaar werkzame notaris int naar aanleiding van het verlijden van een notariële akte betreffende een rechtshandeling met als voorwerp de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard, die geen vermeerdering van het kapitaal van de overnemende of een andere rechtsvorm aannemende vennootschap met zich brengt.
36 Artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 verbiedt daarentegen niet dat een als ambtenaar werkzame notaris naar aanleiding van het verlijden van dergelijke akten rechten int die hem definitief toekomen, voor zover deze rechten het karakter van een vergoeding hebben in de zin van artikel 12, lid 1, sub e, van richtlijn 69/335.
37 Gelet op één en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bepaalt dat de schatkist een deel van de rechten ontvangt die een als ambtenaar werkzame notaris int naar aanleiding van het verlijden van een notariële akte betreffende een rechtshandeling met als voorwerp de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard, die geen vermeerdering van het kapitaal van de overnemende of een andere rechtsvorm aannemende vennootschap met zich brengt.