Argumenten van partijen
18 Tot staving van haar hogere voorziening voert de Commissie één enkel middel aan, waarmee zij in wezen betoogt dat het Gerecht de artikelen 288 VWEU en 297, lid 1, VWEU heeft geschonden door te oordelen dat richtlijn 2003/55 van toepassing is in de onderhavige zaak.
19 Volgens de Commissie vormt de kennisgeving van een nationaal ontheffingsbesluit op grond van artikel 22 van richtlijn 2003/55 en artikel 36 van richtlijn 2009/73 geen definitief verworven situatie maar een stap in de lopende ontheffingsprocedure, zolang de termijn niet is verstreken waarbinnen de Commissie om wijziging of intrekking van een dergelijk besluit mag verzoeken.
20 In casu voert de Commissie aan dat de betrokken procedure niet was beëindigd toen richtlijn 2003/55 werd ingetrokken, namelijk op 3 maart 2011. Bijgevolg was op dat moment geen sprake van een definitief verworven situatie en waren de regels van richtlijn 2009/73 vanaf dan van toepassing.
21 De Commissie betoogt ook dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat de overwegingen van het arrest Meridionale Industria Salumi e.a. (212/80–217/80,
EU:C:1981:270
) konden worden toegepast op de onderhavige zaak en door te oordelen dat de door artikel 36 van richtlijn 2009/73 aangebrachte procedurele en inhoudelijke wijzigingen één onlosmakelijk geheel vormen.
22 Zij stelt met name dat de in dat arrest geformuleerde uitzondering inzake de temporele toepassing van nieuwe rechtsregels restrictief moet worden uitgelegd en dat zij niet kan worden toegepast in gevallen waarin een nieuwe richtlijn een reeds bestaande regeling van Unierecht wijzigt.
23 In het bijzonder kan volgens de Commissie uit de omstandigheid dat richtlijn 2009/73 wijzigingen heeft aangebracht, meer bepaald procedurele wijzigingen, niet worden afgeleid dat de procedureregels en de materiële regels van die richtlijn één onlosmakelijk geheel vormen en evenmin dat zij, wat hun temporele gevolgen betreft, niet op zichzelf kunnen worden beschouwd.
24 Volgens MGS heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie richtlijn 2003/55 had moeten toepassen.
25 De vaststelling van het nationale ontheffingsbesluit en de kennisgeving ervan aan de Commissie vormen namelijk een voorheen verworven situatie, waaraan zij rechten ontleent en waarop geen nieuwe rechtsregels mogen worden toegepast.
26 Daarnaast stelt MGS dat iedere andere benadering aanleiding zou geven tot een schending van het rechtszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel.
27 MGS voert aan dat de in het arrest Meridionale Industria Salumi e.a. (212/80–217/80,
EU:C:1981:270
) geformuleerde uitzondering kan worden toegepast op een situatie waarin een richtlijn van de Unie een oudere richtlijn vervangt, en dat het Gerecht die uitzondering in casu correct heeft toegepast.
28 De Tsjechische Republiek betoogt dat de Commissie in het kader van de ontheffingsprocedure van richtlijn 2003/55 en richtlijn 2009/73 de rechtmatigheid onderzoekt van een voorheen door de autoriteiten van een lidstaat vastgesteld besluit, en dus nagaat of de ten tijde van die vaststelling geldende voorwaarden waren vervuld, zodat dit onderzoek logischerwijs niet kan worden verricht aan de hand van rechtsregels die pas na die vaststelling zijn aangenomen.
29 Volgens deze lidstaat is krachtens het rechtszekerheidsbeginsel de kennisgeving van het nationale ontheffingsbesluit bepalend voor de verdere stappen in de procedure, met name wat het recht betreft dat van toepassing is in het kader van het onderzoek van dat besluit, aangezien dit besluit een „voorheen verworven” situatie doet ontstaan.
30 Voorts betoogt de Tsjechische Republiek dat de door de Commissie voorgestane uitlegging deze instelling in staat zou stellen, op dezelfde datum ter kennis gebrachte nationale ontheffingsbesluiten verschillend te beoordelen, aangezien de vraag welke bepalingen van toepassing zijn dan in feite zou afhangen van de datum waarop de Commissie stappen heeft ondernomen met betrekking tot die besluiten, en dus aan de vrije beoordeling van de Commissie zou worden overgelaten. Dit zou tot een verschillende behandeling van die besluiten leiden, wat in strijd is met het gelijkheids‑ en het billijkheidsbeginsel.
31 Tot slot merkt deze lidstaat op dat deze overwegingen steun vinden in het feit dat richtlijn 2009/73 geen bepalingen bevat met betrekking tot de behandeling van de procedures die liepen op het tijdstip dat deze richtlijn in werking trad.
Beoordeling door het Hof
32 In herinnering moet worden geroepen dat een nieuwe rechtsregel van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van de handeling waarbij hij is ingevoerd, en dat een dergelijke regel weliswaar niet van toepassing is op rechtssituaties die zijn ontstaan en definitief zijn verworven onder het oude recht, maar wel op de toekomstige gevolgen daarvan en op nieuwe rechtssituaties. Dit ligt slechts anders, onder voorbehoud van het beginsel dat rechtshandelingen geen terugwerkende kracht hebben, wanneer de nieuwe regel gepaard gaat met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor toepassing ratione temporis ervan vastleggen (arrest Gemeinde Altrip e.a., C‑72/12,
EU:C:2013:712
, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33 Inzonderheid volgt uit vaste rechtspraak dat procedureregels in het algemeen geacht worden te gelden vanaf de dag waarop zij in werking treden (arrest Commissie/Spanje, C‑610/10,
EU:C:2012:781
, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak), in tegenstelling tot materiële regels, die doorgaans aldus worden uitgelegd dat zij op situaties die vóór hun inwerkingtreding zijn verworven slechts van toepassing zijn voor zover uit de bewoordingen, de doelstelling of de opzet ervan blijkt dat er dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend (zie arresten Meridionale Industria Salumi e.a., 212/80–217/80,
EU:C:1981:270
, punt 9; Molenbergnatie, C‑201/04,
EU:C:2006:136
, punt 31, en Commissie/Freistaat Sachsen, C‑334/07 P,
EU:C:2008:709
, punt 44).
34 Het Hof heeft ook geoordeeld dat de bepaling die de rechtsgrondslag van een handeling vormt en de instelling van de Unie machtigt om de betrokken handeling vast te stellen, van kracht moet zijn op het moment van de vaststelling van die handeling (zie arrest ThyssenKrupp Nirosta/Commissie, C‑352/09 P,
EU:C:2011:191
, punt 88).
35 In casu heeft het Gerecht geoordeeld dat de door artikel 36 van richtlijn 2009/73 aangebrachte procedurele en inhoudelijke wijzigingen één onlosmakelijk geheel vormden, zodat overeenkomstig het arrest Meridionale Industria Salumi e.a. (212/80–217/80,
EU:C:1981:270
) aan het geheel van de betrokken bepalingen geen terugwerkende kracht kon worden verleend en richtlijn 2003/55 dus van toepassing was, zowel wat de inhoud als wat de procedure betreft.
36 In punt 11 van dat arrest heeft het Hof, bij wijze van uitzondering op de in punt 33 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte uitleggingsregel, overwogen dat een regeling van Unierecht die tot doel had één enkele regeling voor de navordering van douanerechten in te voeren, procedureregels en materiële regels bevatte die samen één onlosmakelijk geheel vormden waarvan de bijzondere voorschriften – wat de gevolgen in de tijd ervan betreft – niet op zichzelf mochten worden beschouwd. Deze uitzondering werd gerechtvaardigd door de omstandigheid dat een nieuwe gemeenschapsregeling de bestaande nationale regelingen verving om tot een consistente en uniforme toepassing van de aldus ingevoerde communautaire douaneregels te komen (zie arrest Molenbergnatie, C‑201/04,
EU:C:2006:136
, punt 32).
37 In dit verband moet worden geconstateerd dat de situatie die aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest Meridionale Industria Salumi e.a. (212/80–217/80,
EU:C:1981:270
), niet vergelijkbaar is met de situatie van de onderhavige zaak. Richtlijn 2009/73 heeft immers een bestaande Unieregeling die van toepassing was op hetzelfde domein, te weten richtlijn 2003/55, ingetrokken en vervangen. Richtlijn 2009/73 heeft dus geen nieuwe regeling gecreëerd, maar vormt een rechtstreekse voortzetting van richtlijn 2003/55 en heeft overigens niets gewijzigd aan de inhoud van de materiële bepalingen ervan, met name de bepalingen inzake de inhoudelijke voorwaarden om een ontheffing te kunnen genieten, die zijn opgenomen in artikel 22, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/55 en in artikel 36, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/73.
38 Zoals de advocaat-generaal in de punten 48 en 49 van haar conclusie heeft opgemerkt en anders dan het Gerecht in punt 36 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, blijkt uit het feit dat de procedureregels van richtlijn 2003/55 zijn gewijzigd bij richtlijn 2009/73, op zich niet dat de procedurevoorschriften en de materiële voorschriften van artikel 36 van die laatste richtlijn „onlosmakelijk [met elkaar] verbonden” zijn in de zin van het arrest Meridionale Industria Salumi e.a. (212/80–217/80,
EU:C:1981:270
).
39 Het feit dat dezelfde materiële voorschriften in deze twee richtlijnen vergezeld gaan van andere procedurele voorschriften, wijst er overigens op dat deze materiële voorschriften in de omstandigheden van dit geval los kunnen worden gezien van de procedurevoorschriften.
40 Bijgevolg mag de in punt 36 van het onderhavige arrest bedoelde uitzondering in casu niet worden toegepast.
41 Op de dag dat het litigieuze besluit is vastgesteld, te weten 27 juni 2011, was dus richtlijn 2009/73 van toepassing en niet richtlijn 2003/55, die immers is ingetrokken met ingang van 3 maart 2011, de dag waarop zij door richtlijn 2009/73 is vervangen.
42 Derhalve heeft de Commissie richtlijn 2009/73 niet met terugwerkende kracht toegepast, maar heeft zij het litigieuze besluit vastgesteld op basis van de toen geldende bepaling.
43 Tevens moet worden opgemerkt dat de Commissie krachtens artikel 22 van richtlijn 2003/55 en artikel 36 van richtlijn 2009/73 om wijziging, herroeping of intrekking van een nationaal ontheffingsbesluit mag verzoeken nadat dit haar ter kennis is gebracht.
44 Zoals de advocaat-generaal in de punten 66, 70 en 71 van haar conclusie heeft opgemerkt en anders dan MGS betoogt, kan een dergelijk besluit of een dergelijke kennisgeving dus niet worden geacht een „situatie die is ontstaan en definitief is verworven” of een „voorheen verworven situatie” in de zin van de in de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak in het leven te roepen.
45 Hieruit volgt dat richtlijn 2009/73, die geen bijzondere bepalingen bevat waarin specifiek de toepassing van die richtlijn in de tijd wordt geregeld, moest worden toegepast op de procedures die liepen op 3 maart 2011, de dag waarop zij in werking trad. Het Gerecht heeft derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie bij de vaststelling van het litigieuze besluit ten onrechte die richtlijn had toegepast.
46 Wat in deze context het argument van MGS en de Tsjechische Republiek betreft dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, hoeft enkel in herinnering te worden gebracht dat dit beginsel volgens vaste rechtspraak niet zodanig mag worden verruimd dat een nieuwe regeling nooit van toepassing kan zijn op de toekomstige gevolgen van situaties die onder de oude regeling zijn ontstaan (zie arresten Tomadini, 84/78,
EU:C:1979:129
, punt 21; Commissie/Freistaat Sachsen, C‑334/07 P,
EU:C:2008:709
, punt 43, en Stadt Papenburg, C‑226/08,
EU:C:2010:10
, punt 46).
47 Wat het argument van de Tsjechische Republiek betreft dat het gelijkheids‑ en het billijkheidsbeginsel zijn geschonden, moet worden opgemerkt dat dit – zoals de advocaat-generaal in de punten 62 en 63 van haar conclusie heeft aangegeven – niet kan worden aanvaard, aangezien, ten eerste, de wijziging van de toepasselijke rechtsregeling berust op een objectieve maatstaf, namelijk de datum waarop richtlijn 2009/73 in werking is getreden, ten tweede, het betrokken nationale ontheffingsbesluit volgens de vaststellingen van het Gerecht slechts enkele dagen vóór die datum ter kennis is gebracht, en, ten derde, niet is aangetoond dat de Commissie willekeurig en zonder objectieve reden de behandeling van op dezelfde datum ter kennis gebrachte nationale ontheffingsbesluiten heeft versneld of juist vertraagd, naargelang van het geval, teneinde bepaalde procedures vóór en andere pas na de inwerkingtreding van die richtlijn af te sluiten.
48 Het Gerecht heeft dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat richtlijn 2003/55 in casu zowel wat de inhoud als wat de procedure betreft van toepassing was.
49 Bijgevolg moet het enige middel dat de Commissie tot staving van haar hogere voorziening heeft aangevoerd, worden aanvaard en dient het bestreden arrest te worden vernietigd.