a) Argumenten van partijen
78.
De Commissie stelt dat volgens vaste Duitse rechtspraak over de toepassing van § 46 VwVfG de betwisting door een individueel persoon van een procedurefout die betrekking heeft op een beslissing over een milieueffectbeoordeling slechts tot de nietigverklaring van die beslissing kan leiden, indien het daadwerkelijk mogelijk is dat deze beslissing zonder deze fout anders zou hebben geluid („causaliteitsvereiste”).
79.
Bovendien zou verzoeker in het algemeen het eventuele causale verband moeten aantonen.
80.
De Commissie merkt op dat bij de toepassing van richtlijn 2011/92 de uitkomst van de besluitvormingsprocedure niet het belangrijkste aspect is. Volgens haar moet richtlijn 2011/92 in wezen ervoor zorgen dat alle gevolgen, direct of indirect, van een project dat aanzienlijke gevolgen voor het milieu kan hebben, worden onderzocht, dat het publiek informatie verkrijgt over het geplande project, en het de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan de besluitvormingsprocedure. Het toezicht op de naleving van de procedureregels op dat gebied zou daarom een bijzonder belangrijke rol spelen. Het nationale recht zou daarom moeten voorzien in de nietigverklaring van de beslissing in geval van een ernstige fout bij de toepassing van de procedureregels, zonder dat verzoeker een causaal verband met de uitkomst van de beslissing moest aantonen. Met betrekking tot richtlijn 2011/92 zouden althans de schendingen van het recht op informatie en inspraak van het publiek als ernstige procedurefouten moeten worden beschouwd.
81.
Volgens de Commissie blijkt uit het arrest
Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:712, punt 52
) dat zowel de verdeling van de bewijslast als de rechterlijke toetsing in Duitsland niet aan de criteria van richtlijn 2011/92 voldoen. Zij merkt op dat het Compliance Committee van het verdrag van Aarhus dezelfde zienswijze heeft waar het gaat over de met die richtlijn overeenstemmende bepalingen van dat verdrag.(29)
82.
De Commissie merkt ook op dat, volgens vaste rechtspraak in Duitsland, een procedurefout betreffende een beslissing over een milieueffectbeoordeling krachtens § 113, lid 1, eerste deel, VwGO alleen tot nietigverklaring van die beslissing kan leiden indien deze fout inbreuk maakt op een subjectief recht van verzoeker. Volgens haar is deze voorwaarde in strijd met artikel 11 van richtlijn 2011/92. De Commissie meent dat, indien een beroep ontvankelijk is, een rechter niet voorbij kan gaan aan procedurefouten, ook al maken deze geen inbreuk op een subjectief recht van verzoeker.
83.
De Bondsrepubliek Duitsland stelt daarentegen dat § 46 VwVfG verenigbaar is met artikel 11 van richtlijn 2011/92. Het vereiste van een causaal verband heeft in beginsel geen invloed op de verwezenlijking van de doelstellingen van laatstgenoemde bepaling. Bovendien is § 46 VwVfG slechts van toepassing wanneer procedureregels die niet onder § 4, leden 1 en 3, UmwRG vallen, worden geschonden.
84.
Ook merkt zij op dat § 46 VwVfG is opgezet als een bepaling die de bestuursautoriteit in staat stelt zich te verweren tegen het recht op nietigverklaring van de bestuurshandeling. § 46 VwVfG zou door de rechter in het kader van het onderzoek van de gegrondheid van het beroep als een bepaling in die zin worden behandeld.
85.
De Bondsrepubliek Duitsland stelt dat overeenkomstig § 46 VwVfG steeds kan worden aangevoerd dat een milieueffectbeoordeling op gebrekkige wijze is uitgevoerd en dat deze vordering altijd in een recht op nietigverklaring voor verzoeker resulteert, voor zover de procedurefout niet kennelijk irrelevant is voor de uitkomst van de beslissing. Volgens haar heeft het Hof in het arrest
Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:712, punt 49
) vastgesteld dat een doordachte beperking van de omvang van het onderzoek in geval van procedurefouten de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling niet in gevaar brengt, wanneer het procedurefouten betreft die niet noodzakelijkerwijs gevolgen hebben die de beslissing kunnen beïnvloeden.
86.
De Bondsrepubliek Duitsland meent ten slotte dat de veronderstelling dat verzoeker de inbreuk op zijn recht moet aantonen, op zich, gelet op de huidige stand van het recht niet relevant is.
87.
Toch geeft zij aan dat in het kader van de herziening van het UmwRG wordt overwogen een bepaling vast te stellen die duidelijkheid moet scheppen over de omzetting in nationaal recht van artikel 11 van richtlijn 2011/92.
b) Beoordeling
88.
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de argumentatie van de Commissie betrekking heeft op de wijze waarop § 113, lid 1, eerste zin, VwGO en § 46 VwVfG worden toegepast op procedurefouten.
89.
Vast staat dat het enkele achterwege laten van een milieueffectbeoordeling of van het vooronderzoek van het concrete geval ter zake van de verplichting om een milieueffectbeoordeling op te stellen, onder § 4, lid 1, UmwRG valt, en het verrichten van een milieueffectbeoordeling die fouten of gebreken vertoont niet. In dat laatste geval wordt de litigieuze beslissing alleen nietig verklaard, indien de procedurefout zowel aan de voorwaarde van een schending van een subjectief recht van verzoeker overeenkomstig § 113, lid 1, eerste zin, VwGO, als aan de in § 46 VwVfG gestelde voorwaarden voldoet.
90.
Overeenkomstig mijn conclusie over de eerste grief ben ik van mening dat, aangaande het op gebrekkige wijze verrichten van een milieueffectbeoordeling of van het vooronderzoek van het concrete geval ter zake van de verplichting om een milieueffectbeoordeling op te stellen, de door § 113, lid 1, eerste zin, VwGO opgelegde beperkingen om een recht op nietigverklaring van de litigieuze beslissing te kunnen laten gelden, schending van artikel 11 van richtlijn 2011/92 opleveren.
91.
§ 46 VwVfG, die over procedurefouten gaat, hanteert blijkens de opmerkingen van de Bondsrepubliek Duitsland en zoals ook uit de formulering van deze bepaling naar voren komt, duidelijk een criterium van een noodzakelijk causaal verband tussen de aangevoerde procedurefout en de inhoud van het bestreden eindbesluit (hierna: „causaliteitscriterium”).(30)
92.
In de punten 47 en 48 van het arrest
Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:712
) heeft het Hof vastgesteld dat de wetgever van de Unie „niet de bedoeling [had] om de mogelijkheid om een procedurefout aan te voeren afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de procedurefout de inhoud van het aangevochten definitieve besluit beïnvloedt. [...] Gelet op het feit dat deze richtlijn onder andere tot doel heeft procedurele waarborgen vast te leggen die moeten zorgen voor een betere voorlichting en inspraak van het publiek in het kader van de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben, speelt het toezicht op de naleving van de procedureregels op dat gebied trouwens een bijzonder belangrijke rol. Bijgevolg moet het betrokken publiek overeenkomstig de doelstelling om het een ruime toegang tot de rechter te verlenen, in beginsel iedere procedurefout kunnen aanvoeren ter onderbouwing van een beroep waarmee de rechtmatigheid van een in de richtlijn bedoeld besluit wordt betwist.”
93.
Bijgevolg sluit artikel 11 van richtlijn 2011/92 het vereiste van een causaal verband in beginsel uit.
94.
Het Hof heeft in punt 49 van datzelfde arrest die vaststelling echter genuanceerd door te overwegen dat niet iedere procedurefout noodzakelijkerwijs invloed heeft op de inhoud van het bestreden eindbesluit en dus noodzakelijkerwijs inbreuk maakt op een recht. Gelet hierop kan het recht van een lidstaat erin voorzien dat het beroep niet-ontvankelijk is.
95.
Mijns inziens moet deze nuancering niet alleen gelden voor de ontvankelijkheid van een beroep maar ook voor de gegrondheid ervan, mits de betrokken procedurefout echter minimaal is en dus geen afbreuk doet aan „een betere voorlichting en inspraak van het publiek in het kader van de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten”.
96.
Aangezien het recht op een betere voorlichting en inspraak van het publiek duidelijk een van de hoekstenen van richtlijn 2011/92(31) is en juist de reden is die aan artikel 11 van die richtlijn ten grondslag ligt, schaar ik me achter de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak
Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:422, punt 106
), wanneer hij meent dat „[b]ij bijzonder belangrijke procedurele bepalingen [...] in zoverre volledig [moet] worden afgezien van het eisen van een causaliteit met betrekking tot de uitkomst van de administratieve procedure”.
97.
Vastgesteld moet echter worden dat het Duitse recht, met uitzondering van de in § 44 VwVfG(32) en § 4, lid 1, UmwRG neergelegde fouten, krachtens § 46 VwVfG in alle gevallen, dat wil zeggen ook bij procedurefouten aangaande de voorlichting en inspraak van het publiek, als grondslag voor de nietigverklaring van het aangevochten eindbesluit een causaal verband eist tussen de aangevoerde fout en de inhoud van dat besluit.
98.
Ik ben van mening dat dit vereiste van § 46 VwVfG, ongeacht de kwestie van de verdeling van de bewijslast op dit punt, de uitoefening van het recht op beroep en op toegang tot de rechter van individuele personen uiterst moeilijk maakt en hierdoor artikel 11 van richtlijn 2011/92 en artikel 25 van richtlijn 2010/75 schendt.
99.
Wat de kwestie van de bewijslast betreft heeft het Hof in punt 52 van het arrest
Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:712
) hoe dan ook geoordeeld dat in Duitsland evenwel blijkt „dat het in de regel aan de verzoeker staat te bewijzen dat inbreuk is gemaakt op een recht door aan te tonen dat het, gelet op de omstandigheden van het geval, denkbaar is dat het bestreden besluit zonder de aangevoerde procedurefout anders had geluid. Dit houdt echter in dat de bewijslast, ter uitvoering van het causaliteitscriterium, wordt verschoven naar de verzoeker, wat de uitoefening van de hem door richtlijn 85/337 verleende rechten uiterst moeilijk kan maken, met name gelet op de complexiteit van de betrokken procedures of het technische karakter van een milieueffectbeoordeling”.
100.
Overigens overweegt de Bondsrepubliek Duitsland om een bepaling vast te stellen die duidelijkheid moet scheppen over de bewijslast met betrekking tot het causaliteitscriterium.(33)
101.
Bijgevolg is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 11 van richtlijn 2011/92 en artikel 25 van richtlijn 2010/75, doordat zij volgens § 46 VwVfG als grondslag voor de nietigverklaring van het bestreden eindbesluit een causaal verband vereist tussen de procedurefouten betreffende de voorlichting en de inspraak van het publiek, en de inhoud van dat besluit.