– Eerste onderdeel van de tweede grief
47
Daar het eerste onderdeel van de tweede grief betrekking heeft op de beperking van de toetsing van overheidsbesluiten tot enkel de gevallen waarin een beoordeling of een vooronderzoek van de milieueffecten volledig ontbreekt, dient te worden beklemtoond dat het Hof in punt
36 van het arrest Gemeinde Altrip e.a. (C‑72/12, EU:C:2013:712
) in herinnering heeft gebracht dat het in punt 37 van het arrest
Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen (C‑115/09, EU:C:2011:289
) reeds heeft geoordeeld dat artikel 11 van richtlijn 2011/92 de middelen die ter ondersteuning van een beroep bij de rechter als bedoeld in die bepaling kunnen worden aangevoerd, geenszins heeft beperkt.
48
Het Hof heeft in punt 37 van dat arrest bovendien geoordeeld dat de toepasselijkheid van de nationale voorschriften ter omzetting van artikel 11 van richtlijn 2011/92 derhalve niet kan worden beperkt tot het enkele geval waarin de rechtmatigheid wordt aangevochten op grond dat een milieueffectbeoordelingsmaatregel achterwege is gebleven. De bepalingen van richtlijn 2011/92 zouden hun nuttig effect grotendeels verliezen indien de toepasselijkheid van die nationale voorschriften zou worden uitgesloten wanneer een dergelijke maatregel weliswaar is genomen, maar gebreken – zelfs ernstige gebreken – vertoont. Een dergelijke uitsluiting zou dus tevens in strijd zijn met de in artikel 11 van deze richtlijn genoemde doelstelling, een ruime toegang tot rechterlijke instanties te verzekeren.
49
Blijkens punt 38 van dat arrest staat laatstgenoemde bepaling eraan in de weg dat de lidstaten de toepasselijkheid van de bepalingen ter omzetting van dat artikel beperken tot het geval waarin de rechtmatigheid van een besluit wordt aangevochten op grond dat geen milieueffectbeoordeling is verricht, en die toepasselijkheid niet uitbreiden tot het geval waarin een dergelijke beoordeling wel is verricht maar middels een gebrekkige procedure.
50
Bijgevolg moet § 4, lid 1, UmwRG als onverenigbaar met artikel 11 van richtlijn 2011/92 worden beschouwd.
51
Wat het argument van de Bondsrepubliek Duitsland inzake § 46 VwVfG betreft, dat in het geval waarin er een beoordeling of een vooronderzoek is verricht, maar daarbij een procedurefout is begaan, een beroep bij de rechter mogelijk is onder de voorwaarden van dat artikel, dient in herinnering te worden gebracht, ten eerste, dat de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid (arresten
Dillenkofer e.a., C‑178/94, C‑179/94 en C‑188/94–C‑190/94, EU:C:1996:375, punt 48
, en
Commissie/Portugal, C‑277/13, EU:C:2014:2208, punt 43
), hetgeen in casu niet het geval is.
52
Ten tweede staat vast dat die bepaling van nationaal recht zelf beperkingen stelt aan de instelling van beroepen als bedoeld in artikel 11 van richtlijn 2011/92. De bespreking daarvan maakt deel uit van het tweede onderdeel van de tweede grief.
53
Het eerste onderdeel van de tweede grief is derhalve gegrond.
– Tweede onderdeel van de tweede grief
54
Met het eerste argument tot staving van het tweede onderdeel van de tweede grief verwijt de Commissie de Bondsrepubliek Duitsland dat zij de nietigverklaring, door de bevoegde rechter, van een binnen de werkingssfeer van artikel 11 van richtlijn 2011/92 vallend overheidsbesluit afhankelijk stelt van het bestaan van een causaal verband tussen de gestelde procedurefout en de uitkomst van het betrokken overheidsbesluit.
55
Het Hof heeft in dit verband, in wezen, reeds geoordeeld dat de wetgever van de Europese Unie niet de bedoeling had om de mogelijkheid om een procedurefout aan te voeren afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de procedurefout de inhoud van het aangevochten definitieve besluit beïnvloedt. Gelet op het feit dat richtlijn 2011/92 onder andere tot doel heeft procedurele waarborgen vast te leggen die, in het bijzonder, moeten zorgen voor een betere voorlichting en inspraak van het publiek in het kader van de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben, speelt het toezicht op de naleving van de procedureregels op dat gebied overigens een bijzonder belangrijke rol. Bijgevolg moet het betrokken publiek overeenkomstig de doelstelling om het een ruime toegang tot de rechter te verlenen, in beginsel iedere procedurefout kunnen aanvoeren ter onderbouwing van een beroep waarmee de rechtmatigheid van een in de richtlijn bedoeld besluit wordt betwist (zie in die zin arrest
Gemeinde Altrip e.a., C‑72/12, EU:C:2013:712, punten 47 en 48
).
56
Voor zover § 46 VwVfG in alle gevallen, ook al gaat het om procedurefouten betreffende informatieverstrekking en inspraak van het publiek op het betrokken gebied, een causaal verband vereist tussen de aangevoerde procedurefout en de uitkomst van het aangevochten overheidsbesluit opdat de bevoegde rechter dat besluit nietig kan verklaren, moet in het kader van het onderhavige beroep worden vastgesteld dat een dergelijke voorwaarde de uitoefening van het beroepsrecht als bedoeld in artikel 11 van richtlijn 2011/92 uiterst moeilijk maakt en afbreuk doet aan het doel van deze richtlijn, te weten de „leden van het betrokken publiek” een ruime toegang tot de rechter te verlenen.
57
Met de weigering om een overheidsbesluit dat onder schending van een procedurevoorschrift is vastgesteld, nietig te verklaren, louter omdat de verzoeker er niet in slaagt de invloed van die fout op de gegrondheid van dat besluit te bewijzen, wordt aan die bepaling van het Unierecht immers elke nuttige werking ontnomen.
58
Blijkens punt 47 van het onderhavige arrest heeft het Hof reeds geoordeeld dat de Uniewetgever niet de bedoeling had om de middelen te beperken die kunnen worden aangevoerd ter ondersteuning van een beroep krachtens een bepaling van nationaal recht waarbij artikel 11 van richtlijn 2011/92 is omgezet, en evenmin om de mogelijkheid om een procedurefout aan te voeren afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de procedurefout de inhoud van het aangevochten definitieve besluit heeft beïnvloed.
59
Overigens heeft het Hof, wat de uitlegging van het begrip „inbreuk op een recht” in de zin van artikel 11 van richtlijn 2011/92 betreft, en, meer concreet, het vereiste in het nationale recht dat er alleen sprake kan zijn van een dergelijke inbreuk indien het aangevochten besluit zonder de gestelde procedurefout anders zou hebben geluid, tevens geoordeeld dat de verschuiving van de bewijslast in verband met dat causale verband naar de verzoeker, de uitoefening van de hem door die richtlijn verleende rechten uiterst moeilijk kan maken, met name gelet op de complexiteit van de betrokken procedures of het technische karakter van een milieueffectbeoordeling (zie in die zin arrest
Gemeinde Altrip e.a., C‑72/12, EU:C:2013:712, punt 52
).
60
Daaruit volgt dat een inbreuk op een recht in de zin van artikel 11 van richtlijn 2011/92 slechts kan worden uitgesloten, wanneer de rechterlijke instantie of het orgaan als bedoeld in die bepaling, zonder de bewijslast voor het in het vorige punt van dit arrest bedoelde causale verband naar de verzoeker te verleggen, maar in voorkomend geval op basis van het door de opdrachtgever of de bevoegde autoriteiten verstrekte bewijsmateriaal en meer algemeen op basis van alle stukken in het overgelegde dossier, tot de vaststelling kan komen dat het aangevochten besluit zonder de door de verzoeker aangevoerde procedurefout niet anders had geluid (zie in die zin arrest
Gemeinde Altrip e.a., C‑72/12, EU:C:2013:712, punt 53
).
61
Hoewel deze overwegingen betrekking hebben op een van de voorwaarden voor ontvankelijkheid van het beroep bij de rechter, blijven zij relevant voor een door de nationale wetgever gestelde voorwaarde die tot gevolg heeft dat de rechterlijke toetsing ten gronde wordt beperkt.
62
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat het in § 46 VwVfG gestelde vereiste, voor zover deze bepaling op de verzoeker die „lid van het betrokken publiek” is, de bewijslast legt van het bestaan van een causaal verband tussen de door hem gestelde procedurefout en de uitkomst van het overheidsbesluit, schending vormt van artikel 11 van richtlijn 2011/92, zodat het eerste door de Commissie tot staving van het tweede onderdeel van de tweede grief aangevoerde argument gegrond is.
63
Wat het tweede door de Commissie tot staving van dit onderdeel aangevoerde argument betreft, staat vast dat volgens § 113, lid 1, VwGO, juncto § 46 VwVfG, wanneer een bij een milieueffectbeoordeling een procedurefout is begaan, het na een dergelijk procedure vastgestelde besluit door de aangezochte nationale rechter alleen kan worden nietig verklaard indien die procedurefout een subjectief recht van de verzoeker schendt.
64
Uit de punten 30 tot en met 34 van dit arrest volgt dat de voorwaarde van § 113, lid 1, VwGO, waarbij de nationale rechter wordt verplicht eerst vast te stellen dat er sprake is van een dergelijke schending, alvorens het betrokken overheidsbesluit eventueel nietig te kunnen verklaren, niet in strijd is met artikel 11 van richtlijn 2011/92 en evenmin met artikel 25 van richtlijn 2010/75.
65
Dezelfde slotsom geldt voor de krachtens § 46 VwVfG juncto § 113, lid 1, VwGO op de nationale rechter rustende verplichting.
66
Bijgevolg dient het tweede argument dat de Commissie tot staving van het tweede onderdeel van de onderhavige grief heeft aangevoerd, te worden afgewezen.
67
Uit het voorgaande volgt dat de tweede grief van de Commissie gegrond is met uitzondering van het argument dat is gebaseerd op het vereiste dat een subjectief recht van de verzoeker is geschonden, overeenkomstig § 46 VwVfG juncto § 113, lid 1, VwGO.