Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 september 2016

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 september 2016

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
8 september 2016

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

8 september 2016(*)

"Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Indeling van goederen - Uitlegging van een onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur - Richtlijn 2008/118/EG - Invoer van accijnsgoederen - Douaneschorsingsregeling - Gevolgen van een douaneaangifte met vermelding van een onjuiste onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur - Onregelmatigheden tijdens de overbrenging van accijnsgoederen"

In zaak C‑409/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsgerecht te Debrecen, Hongarije) bij beslissing van 15 juli 2014, ingekomen bij het Hof op 28 augustus 2014, in de procedure

Schenker Nemzetközi Szállítmányozási és Logisztikai Kft.

tegen

Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága,

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de vijfde kamer, A. Borg Barthet (rapporteur), E. Levits, en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 november 2015,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Schenker Nemzetközi Szállítmányozási és Logisztikai Kft., vertegenwoordigd door E. Czeglédi en E. Sieber-Fazakas, ügyvédek,

    • de Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága, vertegenwoordigd door A. Keresztesi en Gy. Kiss als gemachtigden,

    • de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M.Z. Fehér Miklós en G. Koós als gemachtigden,

    • de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčíl als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Talabér-Ritz, L. Grønfeldt en F. Tomat als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 februari 2016,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de onderverdelingen 2401 10 35 en 2403 10 90 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”) in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 (PB 2010, L 284, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 2658/87”), alsmede artikel 2, onder b), artikel 4, punten 6 en 8, en artikel 38 van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB 2009, L 9, blz. 12).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Schenker Nemzetközi Szállítmányozási és Logisztikai Kft. (hierna: „Schenker”) en de Nemzeti Adó-és Vámhivatal Észak-Alföldi Regionális Vám- és Pénzügyőri Főigazgatósága (algemene directie van de douane en financiën voor de regio Alföld-Nord ressorterend onder de nationale belasting- en douaneautoriteit, Hongarije) (hierna: „algemene directie van de douane”) over de indeling van „light air cured”-tabak in de GN en de daarover eventueel verschuldigde accijns.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3 De Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WCO), is opgericht bij het op 15 december 1950 te Brussel gesloten verdrag tot instelling van deze raad. Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de WCO, en is aangenomen bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS-verdrag”), dat met zijn wijzigingsprotocol van 24 juni 1986, namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1).

4 Krachtens artikel 3, lid 1, van het GS-verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich om haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het GS, om alle posten en onderverdelingen ervan, zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende numerieke codes te gebruiken, en om de volgorde van de nummering van het GS in acht te nemen. Elke verdragsluitende partij verbindt zich ook om de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen, de hoofdstukken en de onderverdelingen van het GS toe te passen en de draagwijdte daarvan niet te wijzigen.

5 De WCO keurt, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 8 van het GS-verdrag, de toelichtingen en de indelingsadviezen goed die worden vastgesteld door het comité voor het GS.

6 De GS-toelichting op post 2401 van de GN luidt als volgt:

„24.01 – Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak

2401.10 – ongestripte tabak

2401.20 – geheel of gedeeltelijk gestripte tabak

2401.30 – afvallen van tabak

Deze post omvat:

  1. tabaksplanten en tabaksbladeren in natuurlijke staat, alsmede gedroogde of gefermenteerde tabaksbladeren, ook indien ze zijn gestript, bijgesneden of gebroken en zelfs indien ze zijn versneden tot een bepaalde vorm, voor zover het geen producten betreft die gereed zijn om te worden gerookt.

    Tabaksbladeren, gemengd, gestript en vervolgens gesausd met een speciale vloeistof om schimmelen en uitdroging tegen te gaan alsmede de smaak en geur te behouden, vallen eveneens onder deze post;

  2. afvallen van tabak, zowel van de behandeling (bereiding, vervoer, enz.) van tabaksbladeren als verkregen bij de vervaardiging van tabaksfabricaten, zoals bladstelen, nerven (die in de handel ook stelen worden genoemd), snippers, tabaksstof en tabakszand.

[...]”

7 De GS-toelichtingen op post 2403 van de GN luiden als volgt:

„24.03 – Andere tabak en tabakssurrogaten, tot verbruik bereid; ‚gehomogeniseerde’ en ‚gereconstitueerde’ tabak; tabaksextracten en tabakssausen

2403.10 – rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding

  • andere:

2403.91 – – ‚gehomogeniseerde’ en ‚gereconstitueerde’ tabak

2403.99 – – andere

Deze post omvat:

  1. rooktabak, ook indien tabaksurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding, b.v., tot verbruik bereide tabak gereed om in de pijp te worden gerookt of voor het vervaardigen van sigaretten.

[...]”

Unierecht

Gecombineerde nomenclatuur

8 De tariefindeling van goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd, wordt geregeld door de GN.

9 Artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2658/87 bepaalt dat de Europese Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie vaststelt van de GN, met het daarbij behorende tarief van de douanerechten, zoals die uit de door de Raad van de Europese Unie of de Commissie vastgestelde bepalingen voortvloeit. De bedoelde verordening is van toepassing met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar.

10 Op de feiten in het hoofdgeding, die zich hebben voorgedaan in 2011, is de GN-versie als vervat in verordening nr. 861/2010 van toepassing.

11 De algemene regels voor de interpretatie van de GN, die zijn opgenomen in het eerste deel, titel I, A, ervan bepalen:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

  1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

    [...]

    1. De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

    2. Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.

  2. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b) of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

    1. de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;

    2. mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

    3. in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

  3. Goederen die niet kunnen worden ingedeeld overeenkomstig vorenstaande regels, worden ingedeeld onder de post die van toepassing is op de goederen waarmee zij de meeste overeenkomst vertonen.

[...]

  1. Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

12 Het tweede deel van de GN bevat een afdeling IV betreffende „[p]roducten van de voedselindustrie; dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn; tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten”. In deze afdeling bevindt zich onder meer hoofdstuk 24, „Tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten”. Dit hoofdstuk bevat de volgende tariefposten:

„1. Medicinale sigaretten worden niet onder dit hoofdstuk ingedeeld (hoofdstuk 30).

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

Bijzondere maatstaf

1

2

3

4

2401

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak

2401 10

– ongestripte tabak

2401 10 35

– – ‚light-air-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 10 60

– – van de soort Oriënt, ‚sun-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 10 70

– – ‚dark-air-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 10 85

– – ‚flue-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 10 95

– – andere

10 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 20

– geheel of gedeeltelijk gestripte tabak

2401 20 35

– – ‚light-air-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 20 60

– – van de soort Oriënt, ‚sun-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 20 70

– – ‚dark-air-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 20 85

– – ‚flue-cured’

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 20 95

– – andere

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2401 30 00

– afvallen van tabak

11,2 MIN 22 [EUR] MAX 56 [EUR]/100 kg/net

––

2402

Sigaren, cigarillo’s en sigaretten, van tabak of van tabakssurrogaten

2402 10 00

– sigaren en cigarillo’s, tabak bevattend

26

1 000 p/st

2402 20

– sigaretten, tabak bevattend

2402 20 10

– – kruidnagels bevattend

10

1 000 p/st

2402 20 90

– – andere

57,6

1 000 p/st

2402 90 00

– andere

57,6

––

2403

Andere tabak en tabakssurrogaten, tot verbruik bereid; ‚gehomogeniseerde’ en ‚gereconstitueerde’ tabak; tabaksextracten en tabakssausen

2403 10

– rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding

2403 10 10

– – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 500 g

74,9

––

2403 10 90

– – andere

74,9

––

– andere

2403 91 00

– – ‚gehomogeniseerde’ en ‚gereconstitueerde’ tabak

16,6

––

2403 99

– – andere

2403 99 10

– – – pruimtabak en snuif

41,6

––

2403 99 90

– – – andere

16.6

––”

13 De op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie van de door de Commissie opgestelde toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen (PB 2008, C 133, blz. 1), luiden wat betreft GN-post 2401 als volgt:

„2401 Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak

Voor ruwe en niet tot verbruik bereide tabak wordt verwezen naar punt 1 van de GS-toelichting op post 2401.

Er wordt verstaan onder:

[...]

  1. tabak van de soort Burley, Burleyhybriden daaronder begrepen ‚light-air-cured’: tabak die met warme lucht is gedroogd in natuurlijke atmosferische omstandigheden en die geen rookgeur heeft wanneer van extra warmte of van een bijkomende luchtstroom gebruik werd gemaakt. De bladeren variëren van taankleurig tot roodachtig. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek;

  2. tabak van de soort Maryland ‚light-air-cured’: tabak die met warme lucht is gedroogd in natuurlijke atmosferische omstandigheden en die geen rookgeur heeft wanneer van extra warmte of van een bijkomende luchtstroom gebruik werd gemaakt. De bladeren variëren van lichtgeel tot diep kersrood. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek;

[...]”

14 In de GN-toelichtingen op GN-onderverdeling 24 03 10 90 heet het:

„rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding

Rooktabak is gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.

Tabaksafval wordt als rooktabak beschouwd indien het geschikt is om te worden gerookt, verpakt is voor de verkoop in het klein en niet is in te delen als sigaren, cigarillo’s of sigaretten (zie de toelichtingen op de [GN-]onderverdelingen 2402 10 00, 2402 20 10 en 2402 20 90).

Hier worden eveneens ingedeeld producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en die aan de overige bovenstaande criteria voldoen, met uitzondering van producten die geheel uit andere stoffen dan tabak zijn vervaardigd en uitsluitend voor medische doeleinden dienen (hoofdstuk 30).

Tot deze onderverdelingen behoort eveneens gesneden tabak (‚cut cigarette rag’), het gerede mengsel voor de fabricage van sigaretten.”

Het douanewetboek

15 Artikel 4, punt 19, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 955/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 1999 (PB 1999, L 119, blz. 1) en verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB 2005, L 117, blz. 13) (hierna: „douanewetboek”), luidt als volgt:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[...]

  1. aanbrengen bij de douane: mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats”.

16 In artikel 37 van het douanewetboek wordt bepaald:

„1.

De in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen zijn vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen overeenkomstig de geldende bepalingen aan douanecontroles worden onderworpen.

2.

Deze goederen blijven onder douanetoezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en wanneer het niet-communautaire goederen betreft en onverminderd artikel 82, lid 1, tot het ogenblik waarop zij hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd overeenkomstig artikel 182.”

17 Artikel 38, lid 1, van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.

Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, moeten onverwijld door de persoon die deze binnenbrengt, in voorkomend geval langs de door de douaneautoriteiten aangegeven weg en op de door deze autoriteiten vastgestelde wijze, worden gebracht:

  1. hetzij naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere, door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

  2. hetzij naar een vrije zone, indien het binnenbrengen van de goederen in deze vrije zone rechtstreeks kan geschieden:

    • hetzij over zee of door de lucht;

    • hetzij over land, doch niet via een ander deel van het douanegebied van de Gemeenschap wanneer het om een aan de landgrens tussen een lidstaat en een derde land grenzende vrije zone gaat.”

18 Artikel 40 van het douanewetboek luidt:

„Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, worden bij de douane aangebracht door de persoon die ze aldaar heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die de aansprakelijkheid aanvaardt van het vervoer van de goederen nadat deze zijn binnengebracht, behalve wanneer de goederen uitsluitend door het luchtruim of de territoriale wateren van het douanegebied gaan zonder dat er een tussenstop wordt gemaakt in dit gebied. De persoon die de goederen aanbrengt, verwijst naar de eerder voor deze goederen ingediende summiere aangifte of douaneaangifte. De persoon die de goederen aanbrengt, verwijst naar de eerder voor deze goederen ingediende summiere aangifte of douaneaangifte.”

19 Artikel 79 van het douanewetboek bepaalt:

„Niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, verkrijgen daardoor de douanestatus van communautaire goederen.

Het in het vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten.”

20 Artikel 84, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:

„Indien in de artikelen 85 tot en met 90

  1. de term ‚schorsingsregeling’ wordt gebruikt, heeft deze in het geval van niet-communautaire goederen betrekking op de volgende regelingen:

    • extern douanevervoer,

    • douane-entrepot,

    • actieve veredeling in de vorm van het systeem inzake schorsing,

    • behandeling onder douanetoezicht,

      en

    • tijdelijke invoer;

[...]”

21 Artikel 91 van het douanewetboek luidt:

„1.

De regeling extern douanevervoer maakt het vervoer mogelijk van een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap naar een andere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap:

  1. van niet-communautaire goederen zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer en andere belastingen of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen;

  2. van communautaire goederen, in de gevallen en onder de voorwaarden die volgens de procedure van het comité worden vastgesteld, om te voorkomen dat de producten waarvoor maatregelen bij uitvoer gelden of die voor maatregelen bij uitvoer in aanmerking komen, naar gelang van het geval, aan de werking van die maatregelen worden onttrokken of er ten onrechte aanspraak op maken.

[...]”

22 Artikel 202 van het douanewetboek bepaalt:

„1.

Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

  1. indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht,

    of

  2. indien dergelijke, zich in een vrije zone of een vrij entrepot bevindende goederen op onregelmatige wijze in een ander deel van genoemd douanegebied worden binnengebracht.

Onder ‚op onregelmatige wijze binnenbrengen’ van goederen in de zin van dit artikel wordt verstaan: elk binnenbrengen van goederen in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 4 en met die van artikel 177, tweede streepje.

2.

De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht.

[...]”

23 Artikel 204, lid 1, van het douanewetboek is als volgt verwoord:

„Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

  1. indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst,

    of

  2. indien een van de voorwaarden die zijn gesteld voor de plaatsing van de goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van het gebruik van de goederen voor bijzondere doeleinden, niet in acht is genomen,

    in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.”

Verordening nr. 2454/93

24 Artikel 186, lid 1, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB 1993, L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009PB 2009, L 98, blz. 3) luidt:

„De bij de douane aangebrachte niet-communautaire goederen worden gedekt door een summiere aangifte voor tijdelijke opslag ter zake waarvan door de douaneautoriteiten nadere regels worden vastgesteld.”

25 Artikel 859 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2002 van de Commissie van 11 maart 2002 (PB 2002, L 68, blz. 11), bepaalt:

„De volgende vormen van verzuim worden beschouwd als zijnde zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid 1, van het [douanewetboek], voor zover:

  • zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht inhouden,

  • zij geen duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, en

  • alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld:

    [...]

    1. voor onder de regeling douanevervoer geplaatste goederen, het niet voldoen aan een voorwaarde voor het gebruik van de regeling, mits:

      1. de onder de regeling geplaatste goederen in ongeschonden staat bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht;

      2. het kantoor van bestemming erop heeft kunnen toezien dat deze goederen, bij beëindiging van het douanevervoer, een douanebestemming hebben gekregen of tijdelijk zijn opgeslagen,

        en

      3. wanneer de overeenkomstig artikel 356 vastgestelde termijn is overschreden en lid 3 van genoemd artikel niet van toepassing is, de goederen niettemin binnen een redelijke termijn bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht;

    [...]”

Richtlijn 2008/118

26 Overweging 7 van richtlijn 2008/118 luidt:

  • „Aangezien de schorsingsregelingen van [...] het [...] douanewetboek [...] passend toezicht garanderen zolang accijnsgoederen onder de bepalingen van die verordening vallen, hoeft voor de accijns geen afzonderlijk toezichtsysteem te worden toegepast gedurende de tijd dat accijnsgoederen onder een communautaire douaneschorsingsregeling staan.”

  • 27 Artikel 1, lid 1, onder c), van deze richtlijn bepaalt:

    „Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna ‚accijnsgoederen’ genoemd:

    [...]

    1. tabaksfabrikaten vallende onder de richtlijnen 95/59/EG, 92/79/EEG en 92/80/EEG.”

    28 In artikel 2 van richtlijn 2008/118 heet het:

    „Accijnsgoederen worden aan de accijns onderworpen op het tijdstip van:

    1. hun productie, daaronder begrepen hun winning, indien van toepassing, op het grondgebied van de Gemeenschap;

    2. hun invoer in het grondgebied van de Gemeenschap.”

    29 Artikel 3, lid 4, van deze richtlijn luidt:

    „De hoofdstukken III en IV zijn niet van toepassing op accijnsgoederen die onder een douaneschorsingsregeling zijn geplaatst.”

    30 Artikel 4, punten 6 en 8, van deze richtlijn is als volgt verwoord:

    „In deze richtlijn en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder:

    [...]

    1. ‚douaneschorsingsregeling’: iedere in verordening (EEG) nr. 2913/92 vastgestelde bijzondere procedure inzake douanetoezicht ter zake van niet-communautaire goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, tijdelijke opslag, vrije zones of vrije entrepots, en iedere in artikel 84, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde regeling;

    [...]

    1. ‚invoer van accijnsgoederen’: het in het grondgebied van de Gemeenschap binnenbrengen van accijnsgoederen die bij hun binnenkomst in de Gemeenschap niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen”.

    31 Artikel 7, lid 2, van diezelfde richtlijn luidt als volgt:

    „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:

    1. het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;

    [...]

    1. de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst.”

    32 Artikel 33, lid 1, van richtlijn 2008/118 voorziet in het volgende:

    „Onverminderd artikel 36, lid 1, zijn accijnsgoederen die, nadat zij reeds in een lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen, voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat om er te worden geleverd of gebruikt, aan accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in die andere lidstaat.

    [...]”

    33 Artikel 38 van deze richtlijn bepaalt:

    „1.

    Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, worden zij aan de accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

    2.

    Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid is geconstateerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid werd geconstateerd.

    Indien evenwel binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is lid 1 van toepassing.

    [...]

    4.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‚onregelmatigheid’ verstaan een niet onder artikel 37 vallende situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet op regelmatige wijze is geëindigd.”

    Hongaars recht

    34 De jövedéki adóról és a jövedéki termékek forgalmazásának különös szabályairól szóló 2003. évi CXXVII. törvény (wet nr. CXXVII van 2003 betreffende accijnzen en houdende specifieke voorschriften betreffende het op de markt brengen van accijnsgoederen; hierna: „accijnswet”) bepaalt in artikel 1, leden 1 en 2:

    „1.

    Op het nationale grondgebied vervaardigde of aldaar ingevoerde accijnsgoederen worden aan accijns onderworpen.

    2.

    Met het oog op de nakoming van de accijnsverplichting en het toezicht daarop is vereist dat:

    1. de accijnsgoederen waarvoor de accijns dient te worden geïnd uitsluitend worden vervaardigd in een belastingentrepot, tenzij zij onder douanetoezicht worden vervaardigd;

    2. op het nationale grondgebied ingevoerde accijnsgoederen waarvoor geen accijns is betaald, worden geplaatst in een belastingentrepot of in het bedrijf of het entrepot van een vrijgestelde gebruiker, tenzij de goederen onder douanetoezicht staan of bestemd zijn voor een geregistreerde ondernemer;

    3. accijnsgoederen waarvoor geen accijns is betaald, uitsluitend worden bewaard of opgeslagen in een belastingentrepot of in het bedrijf of het entrepot van een vrijgestelde gebruiker, tenzij de goederen onder douanetoezicht staan.”

    35 Artikel 3, lid 1, van de accijnswet bepaalt:

    „De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de belasting op accijnsgoederen, op de belasting over de toegevoegde waarde op tabaksfabricaten, op de productie en het in de handel brengen van accijnsgoederen en op andere aan accijns onderworpen transacties.”

    36 Artikel 3, lid 2, onder g), van de accijnswet bepaalt dat tabaksfabrikaten aan accijns zijn onderworpen.

    37 Artikel 7 van die wet bevat de volgende definities:

    „2)

    Invoer van accijnsgoederen: invoer van accijnsgoederen op het nationale grondgebied, hetzij rechtstreeks uit een derde land, hetzij via het grondgebied van een of meer andere lidstaten; indien de goederen onder een douaneregeling het nationale grondgebied binnenkomen, vindt de invoer plaats op het ogenblik dat de douaneprocedure voor het in het vrije verkeer brengen van de goederen wordt afgesloten.

    7/I)

    Onregelmatige onttrekking aan een accijnsschorsingsregeling: elke handeling of elke omstandigheid die voor onder een communautaire accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen niet leidt tot de in artikel 21, lid 1, en artikel 26/B, lid 3, bedoelde vrijstelling van de geschorste verplichting tot vaststelling en tot betaling van de belasting.

    22)

    Uitslag tot verbruik: uitslag van de accijnsgoederen uit een belastingentrepot, een belastingentrepot in een andere lidstaat of het bedrijf van een vrijgestelde gebruiker, tenzij de goederen worden verzonden naar een belastingentrepot, een belastingentrepot in een andere lidstaat, een geregistreerde onderneming in een andere lidstaat, een derde land of een vrijgestelde gebruiker; ontvangst van de accijnsgoederen door een geregistreerde ondernemer; de door de producent in een belastingentrepot georganiseerde bulkverkoop van druivenwijn; inklaring van accijnsgoederen waardoor zij overeenkomstig de douaneregels tot verbruik worden uitgeslagen, of een door een douaneautoriteit genomen maatregel waardoor de goederen moeten worden geacht overeenkomstig de douaneregels tot verbruik te zijn uitgeslagen, voor zover de goederen na de inklaring of de maatregel niet in een belastingentrepot of bij een vrijgestelde gebruiker worden opgeslagen en niet op grond van artikel 18, lid 2, door een geregistreerde afzender worden verzonden naar een van de in artikel 18, lid 1, bedoelde bestemmingen.”

    38 Artikel 8, lid 1, van die wet luidt:

    „Tenzij anders bepaald in deze wet, ontstaat de accijnsverplichting wanneer:

    1. accijnsgoederen op het nationale grondgebied worden geproduceerd;

    2. accijnsgoederen worden ingevoerd.”

    39 Artikel 15, lid 2, van de accijnswet bepaalt:

    „De belasting wordt verschuldigd wanneer:

    1. accijnsgoederen waarvoor de accijns dient te worden geïnd illegaal buiten een belastingentrepot worden geproduceerd;

    2. accijnsgoederen die illegaal buiten een belastingentrepot zijn geproduceerd of illegaal vanuit een derde land of een andere lidstaat op nationaal grondgebied zijn ingevoerd of verkregen, in ontvangst worden genomen, worden bewaard, vervoerd, gebruikt of tot verbruik worden uitgeslagen, tenzij een natuurlijke persoon die geen zelfstandige activiteiten verricht met die accijnsgoederen, aantoont dat hij in de gegeven omstandigheden duidelijk mocht aannemen dat hij deze goederen wettig kon verwerven.”

    40 Artikel 48, lid 1, van deze wet bepaalt:

    „De douanewetgeving moet overeenkomstig de bepalingen van deze wet worden toegepast op uit derde landen ingevoerde accijnsgoederen, zolang zij niet-communautaire goederen zijn, alsook op accijnsgoederen die worden ingevoerd uit de in artikel 7, lid 3, onder a, punt ab), genoemde gebieden, en op niet-belaste accijnsgoederen die naar een derde land worden uitgevoerd, wat de vervulling van de door de douanewetgeving voorgeschreven douaneformaliteiten betreft.”

    41 Ingevolge artikel 114, lid 1, van die wet moet elke natuurlijke persoon – behalve indien hij zelfstandig economische activiteiten verricht met de betrokken producten – een boete betalen die evenredig is aan de hoeveelheid producten, indien „de accijnsgoederen die hij bezit, vervoert, verkoopt of gebruikt, niet in een belastingentrepot zijn geproduceerd of, in geval van invoer, daarvoor de douaneformaliteiten niet zijn vervuld”.

    42 Artikel 114, lid 2, van de accijnswet bepaalt dat onder lid 1 van dat artikel geacht worden te vallen „accijnsgoederen waarvoor de houder, de vervoerder, de verkoper of de gebruiker niet aan de hand van een factuur, een vereenvoudigde factuur, een begeleidend document, een document betreffende de bulkverkoop van wijn, een vereenvoudigd geleidedocument, een douanedocument of enig ander sluitend bewijs kan aantonen dat de belasting betaald is of dat de goederen onder een accijnsschorsingsregeling worden vervoerd”.

    43 Volgens artikel 114, lid 4, van die wet moeten marktdeelnemers – met uitzondering van personen die niet zelfstandig economische activiteiten verrichten met de betrokken producten – die een van de in lid 1, onder a) of b), verrichte handelingen verrichten, een boete betalen van tweemaal de in lid 3 van dat artikel genoemde grondslag of van vijfmaal deze grondslag, wanneer het gaat om commerciële hoeveelheden.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    44 Schenker is een in Hongarije gevestigde onderneming die diensten verricht op het gebied van douanevertegenwoordiging en logistiek. Op 21 januari 2011 heeft zij van Nyíregyháza Logisztik Centrum Kft., een in Hongarije geregistreerde onderneming, de opdracht gekregen om twee partijen tabak wegens ruimtegebrek in „tijdelijke opslag” te nemen. Zij heeft vervolgens ook nog twee andere partijen tabak in „tijdelijke opslag” genomen.

    45 De partijen tabak zijn via Slovenië het grondgebied van de Europese Unie binnengekomen en waren bestemd voor Oekraïne. Volgens de begeleidende documenten zijn de vier betrokken partijen Hongarije binnengekomen onder de regeling extern douanevervoer „T1” in de zin van het douanewetboek.

    46 De „T1”-douanedocumenten vermeldden de GN-code 2401 10 35 („ongestripte tabak – ‚light-air-cured’”), een product waarvoor geen accijns verschuldigd is.

    47 Na het lossen van de betrokken goederen heeft Schenker de partijen tabak onder de regeling „tijdelijke opslag” geplaatst.

    48 Op 1 februari 2011 is een van de containers doorgestuurd naar de bedrijfslocatie van Nyíregyháza Logisztik Centrum Kft., en op 8 maart 2011 heeft Schenker de overige containers opgeslagen in haar publieke douane-entrepot „type A” te Debrecen (Hongarije).

    49 Op 20 april 2011 heeft de Nemzeti Adó- és Vámhivatal Megyei Vám- és Pénzügyőri Igazgatósága (douane- en belastingdirectie van het departement Hajdú-Bihar, ressorterend onder de nationale belasting- en douaneautoriteit, Hongarije) (hierna: „belastingdienst in eerste aanleg”) steekproefsgewijze controles op de drie containers uitgevoerd.

    50 De inspecteurs van de belastingdienst in eerste aanleg hebben willekeurig drie met omsnoeringsband en plakband verzegelde dozen gekozen van de niet-communautaire goederen die aan een fysieke controle in het douane-entrepot onderworpen waren, en hebben na opening ervan vastgesteld dat er, gelet op de organoleptische eigenschappen van het product in de dozen, geen sprake was van de in de documenten vermelde „ongestripte tabak”, maar van gesneden tabak. Bijgevolg vielen de goederen niet onder GN-onderverdeling 2401 10 35.

    51 Daarop heeft de belastingdienst in eerste aanleg alle 1 260 dozen van de partij onderzocht en vastgesteld dat al deze dozen gesneden tabak bevatten, waarvan het totale nettogewicht volgens de entrepotdocumenten 37 800 kg was.

    52 Op 22 april 2011 is de 37 800 kg gesneden tabak onder douanebewaking gesteld.

    53 Op 5 mei 2011 zijn van de gesneden tabak monsters genomen in overeenstemming met de regels voor de bemonstering.

    54 Na onderzoek van de uitwendige organoleptische eigenschappen van het product, is de Nemzeti Adó- és Vámhivatal Szakértői Intézete (het expertisebureau van de nationale belasting- en douaneautoriteit, Hongarije) (hierna: „expertisebureau”) tot de volgende conclusie gekomen:

    „Het monster bevat licht- en donkerbruine ongelijkvormig gesneden tabak, in kleine korrels met de karakteristieke geur van tabak. Het monster bevat voornamelijk fijne, maar lange strengen. Daarnaast bevat het ook een vrij grote hoeveelheid korrels met een bredere/grotere doorsnede, waaronder zich ook resten van stengels bevinden. Op de bodem van de monsterzak bevindt zich ook tabakspoeder.”

    55 Het proces-verbaal van de bemonstering vermeldt onder meer het volgende:

    „Verpakking en vorm van het monster:

    • ‚In bulk, samengeperst in met plastic gevoerde dozen’;

    • nettogewicht per doos: 30 kg.”

    56 Het expertisebureau heeft ook de doorsnede van de tabaksvezels onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat: „[i]n het onderzochte monster meer dan 25 gewichtsprocent van de tabakskorrels een doorsnede heeft van minder dan 1 millimeter”.

    57 Na het onderzochte product te hebben getest, heeft het expertisebureau bevonden dat het betrokken monster „kant-en-klare rooktabak” betrof.

    58 Naar aanleiding van het rapport van het expertisebureau heeft de belastingdienst in eerste aanleg zich op het standpunt gesteld dat het product in de container rooktabak van fijne snede was, dus een aan accijns onderworpen product.

    59 De belastingdienst in eerste aanleg heeft bovendien geoordeeld dat de begeleidende documenten niet het bewijs konden leveren van de oorsprong van de goederen als accijnsgoederen, aangezien deze documenten een GN-code vermeldden die niet overeenkwam met de GN-onderverdeling waaronder de daadwerkelijke goederen vielen.

    60 Bijgevolg heeft de belastingdienst in eerste aanleg Schenker bij besluit nr. 5214‑9/2011 van 21 juni 2011 een accijnsboete opgelegd van 1 485 540 000 Hongaarse forint (HUF) (ongeveer 4 732 052,83 EUR). Volgens de motivering van dat besluit had verzoekster de accijnsregelgeving geschonden door accijnsgoederen op te slaan, te bewaren en onder zich te houden zonder over die goederen belasting te betalen en zonder het bewijs van de herkomst en de oorsprong ervan te hebben geleverd.

    61 Beslissend op het bezwaar van Schenker heeft de algemene directie van de douane bij besluit nr. 2177‑18/2012 van 28 maart 2012 het door de belastingdienst in eerste aanleg vastgestelde besluit bevestigd.

    62 Schenker heeft bij de Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsgerecht te Debrecen, Hongarije) een verzoek ingediend tot rechterlijke toetsing van dit besluit, waarin zij stelt dat dit besluit op verschillende gronden onrechtmatig is.

    63 Schenker heeft om te beginnen aangevoerd dat de algemene directie van de douane de litigieuze goederen ten onrechte heeft ingedeeld onder onderverdeling 2403 10 90 van hoofdstuk 24 van de GN.

    64 Verder heeft Schenker bestreden dat de goederen onder de werkingssfeer van de regelgeving inzake accijns kunnen vallen, aangezien zij meent dat die goederen niet ten verbruik zijn uitgeslagen.

    65 Ten slotte heeft Schenker betoogd dat de betrokken goederen geacht moesten worden onder een douaneschorsingsregeling te zijn geplaatst, ongeacht of de GN-code in de begeleidende documenten al dan niet overeenstemde met omschrijving volgens de GN-onderverdeling waaronder de goederen in werkelijkheid vielen.

    66 Volgens een door Schenker overgelegde deskundigenadvies omvat GN-post 2401 niet alleen ongestripte tabak, maar kunnen daaronder ook gebroken en gesneden tabak vallen indien deze nog verder industrieel moet worden verwerkt. Volgens dat advies is de toepassing van GN-post 2401 niet onrechtmatig, ook al is het product geheel versneden, aangezien het verder dient te worden verwerkt, en als zodanig kon worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 2401 30 00.

    67 De algemene directie van de douane heeft ten gronde geconcludeerd tot verwerping van het verzoek. Haars inziens kunnen de producten niet worden geacht bij de douane te zijn aangebracht, aangezien deze in de begeleidende doorvoerdocumenten worden aangemerkt als „ongestripte tabak” in de zin van GN-tariefpost 2401 10 3510, terwijl de betrokken goederen in werkelijkheid „rooktabak van fijne snede” zijn in de zin van GN-post 2403 10 9000, in verpakkingen met een nettogewicht van meer dan 500 g. De inhoud van de begeleidende doorvoerdocumenten strookt dus niet met de werkelijkheid.

    68 Volgens de algemene directie van de douane kan met de begeleidende documenten de oorsprong van de door Schenker voorhanden gehouden goederen niet worden aangetoond of aannemelijk gemaakt.

    69 In deze omstandigheden heeft de Debreceni Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (bestuurs- en arbeidsrechter te Debrecen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    • Moet de omschrijving van douanegoederen als ‚light-air-cured’ tabak in de zin van GN-code 2401 10 35 van hoofdstuk 24 (‚Tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten’) van verordening (EU) nr. 861/2010, aldus worden uitgelegd dat zij slechts ongestripte ‚air-cured’ tabak betreft

      • die volledige bladeren van de tabaksplant bevat,

      • die niet gesneden, samengeperst of gecomprimeerd is,

      • die als ongestripte ‚light-air-cured’ tabak in de zin van GN-code 2401 10 35 geen andere vorm van behandeling (bijvoorbeeld verwijdering van de stengels, snijden of comprimeren van de bladeren) mag ondergaan dan een natuurlijke droging,

      • die niet geschikt is om te worden gerookt?

    • Moet het begrip ‚douaneschorsingsregeling’ in artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 aldus worden uitgelegd dat deze regeling ook geldt voor douanegoederen (accijnsgoederen) die onder extern douanevervoer, in tijdelijke opslag of in een douane-entrepot worden geplaatst en worden vergezeld van documenten waarin een verkeerde tariefonderverdeling is opgegeven ([GN-code 2401 10 35] in plaats van [GN-code 2403 10 9000]), wanneer het relevante hoofdstuk [van de GN] (hoofdstuk 24 – Tabak) en alle overige gegevens (nummer van de container, hoeveelheid, nettogewicht) wel correct zijn vermeld en de zegels niet zijn verbroken?

      (Met andere woorden, kunnen bepaalde goederen onder de douaneschorsingsregeling worden geplaatst wanneer de begeleidende documenten het juiste hoofdstuk van het gemeenschappelijk douanetarief vermelden, maar niet de juiste specifieke tariefonderverdeling?)

    • Moeten de begrippen ‚invoer’ in artikel 2, onder b), van richtlijn 2008/118/EG en ‚invoer van accijnsgoederen’ in artikel 4, punt 8, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij ook betrekking hebben op het geval waarin de tariefonderverdeling van de goederen die daadwerkelijk onder extern douanevervoer zijn geplaatst, verschilt van die welke in de begeleidende documenten is vermeld, maar, afgezien van dit verschil, zowel het opgegeven hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 24 – Tabak) als de hoeveelheid en het nettogewicht van de werkelijke goederen overeenstemmen met de vermeldingen in de begeleidende documenten?

    • Vormt de omstandigheid dat goederen onder de douaneschorsingsregeling worden geplaatst, terwijl de begeleidende documenten niet de correcte GN-code vermelden zoals aangegeven in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, een onregelmatigheid in de zin van artikel 38 van richtlijn 2008/118?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    70 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het Hof, wanneer het wordt verzocht om een prejudiciële beslissing op het gebied van de tariefindeling, veeleer tot taak heeft de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan deze de betrokken producten correct in de GN kan indelen, dan zelf deze indeling te verrichten, temeer daar het Hof niet altijd over alle daartoe noodzakelijke gegevens beschikt. De nationale rechter is hiertoe in ieder geval beter toegerust (arresten van 7 november 2002, Lohmann en Medi Bayreuth, C‑260/00–C‑263/00, EU:C:2002:637, punt 26 , en van 16 februari 2006, Proxxon, C‑500/04, EU:C:2006:111, punt 23 ).

    71 Het staat dus aan de verwijzende rechter de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten in te delen in het licht van het antwoord van het Hof op de door hem gestelde vragen.

    72 Voorts zij erop gewezen dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, aan het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de hem voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren (arresten van 17 juli 1997, Krüger, C‑334/95, EU:C:1997:378, punten 22 en 23 , en van 4 oktober 2012, Byankov, C‑249/11, EU:C:2012:608, punt 57 ).

    73 In dit geval blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de verwijzende rechter zich met zijn eerste vraag in feite afvraagt hoe de GN-posten 2401 en 2403 moeten worden uitgelegd met het oog op de tariefindeling van een product met kenmerken zoals die in het hoofdgeding.

    74 Aldus dient ervan te worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met deze vraag in essentie wenst te vernemen of verordening nr. 2658/87 aldus moet worden uitgelegd dat goederen zoals die in het hoofdgeding onder GN-post 2401 en meer in het bijzonder GN-onderverdelingen 2401 10 35 of 2401 30 00 vallen, dan wel onder GN-post 2403 en, in dit geval, GN-onderverdeling 2403 10 90.

    75 Ter beantwoording van deze vraag zij benadrukt dat overeenkomstig de algemene regels voor de interpretatie van de GN de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken bepalend zijn voor de indeling van goederen, terwijl de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden (arrest van 11 juni 2015, Baby Dan, C‑272/14, EU:C:2015:388, punt 25 ).

    76 Voorts zij in herinnering geroepen dat volgens vaste rechtspraak in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen of de hoofdstukken zijn omschreven (zie onder meer arresten van 16 september 2004, DFDS, C‑396/02, EU:C:2004:536, punt 27 ; van 15 september 2005, Intermodal Transports, C‑495/03, EU:C:2005:552, punt 47 , en van 15 februari 2007, RUMA, C‑183/06, EU:C:2007:110, punt 27 ).

    77 Aangaande de toelichtingen op het GS zij daaraan toegevoegd dat die weliswaar niet bindend zijn, maar toch belangrijke instrumenten vormen ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, die als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan (arresten van 18 juni 2009, Kloosterboer Services, C‑173/08, EU:C:2009:382, punt 25 , en van 20 juni 2013, Agroferm, C‑568/11, EU:C:2013:407, punt 28 ). Hetzelfde geldt voor de toelichtingen op de GN (zie arresten van 16 juni 1994, Develop Dr. Eisbein, C‑35/93, EU:C:1994:252, punt 21 , en van 14 april 2011, British Sky Broadcasting Group en Pace, C‑288/09 en C‑289/09, EU:C:2011:248, punt 92 ).

    78 Met het oog op de indeling onder de juiste post kan de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie arrest van 4 maart 2004, Krings, C‑130/02, EU:C:2004:122, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    79 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het bij de betrokken goederen gaat om ongelijkvormig gesneden tabak die voornamelijk bestaat uit fijne, maar lange strengen, en waarin zich een vrij grote hoeveelheid bredere korrels, waaronder ook resten van stengels en tabakspoeder bevinden. In de verwijzingsbeslissing wordt verder nog opgemerkt dat het gaat om „kant-en-klare rooktabak”.

    80 Aangezien Schenker betoogt dat deze goederen onder GN-post 2401 vallen, dient te worden aangegeven over welke kenmerken een product moet beschikken om onder die post te vallen.

    81 In dit verband geldt dat GN-post 2401 volgens zijn bewoordingen ziet op „ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak”.

    82 Wat betreft „ruwe en niet tot verbruik bereide tabak” verwijzen de GN-toelichtingen op GN-post 2401 naar punt 1 van de GS-toelichtingen op die post, waarin wordt opgemerkt dat onder deze post vallen tabaksplanten en tabaksbladeren in natuurlijke staat, alsmede gedroogde of gefermenteerde tabaksbladeren, ook indien ze zijn gestript, bijgesneden of gebroken en zelfs indien ze zijn versneden tot een bepaalde vorm, voor zover het geen producten betreft die gereed zijn om te worden gerookt.

    83 Wat betreft „afvallen van tabak” wordt in punt 2 van de GS-toelichtingen op GN-post 2401 verduidelijkt dat onder dit begrip vallen bladstelen, nerven (die in de handel ook stelen worden genoemd), snippers, tabaksstof en tabakszand, zowel van de behandeling (bereiding, vervoer, enz.) van tabaksbladeren als verkregen bij de vervaardiging van tabaksfabricaten.

    84 Aangezien uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen bestaan uit bestanddelen die als tabaksafval kunnen worden aangemerkt, maar het product tegelijkertijd ook „tabak gereed om te worden gerookt” vormt, moet, volgens de regel van punt 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van de GN, voor de tariefindeling van dit product worden vastgesteld aan welke van de stoffen waaruit het is samengesteld, het zijn wezenlijke karakter ontleent. Dit kan worden gedaan door na te gaan of het product ook zonder het ene of het andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt (arrest van 18 juni 2009, Kloosterboer Services, C‑173/08, EU:C:2009:382, punt 31 ).

    85 Evenzo kan volgens punt VIII van de GS-toelichting op algemene regel 3, onder b), de factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijk karakter, afhankelijk van het type product, bijvoorbeeld blijken uit de stof waaruit de producten bestaan of de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, de omvang, de hoeveelheid, het gewicht, de waarde of de belangrijkheid van de samenstellende stoffen in verband met het gebruik van de producten.

    86 In deze zaak wordt in de verwijzingsbeslissing opgemerkt dat het bij de goederen in kwestie niet gaat om gedroogde tabaksbladeren in natuurlijke staat, maar – als geheel beschouwd – om kant-en-klare rooktabak. Aangezien de verwijzende rechter van oordeel is dat de aanwezigheid van tabaksafval niet betekent dat het product in zijn totaliteit geen kant-en-klare rooktabak vormt, kan dit product derhalve niet onder GN-post 2401 vallen.

    87 In dit verband geldt dat GN-post 2403 volgens de GS-toelichtingen daarop mede rooktabak omvat.

    88 Meer in het bijzonder wordt in de toelichtingen op de GN op GN-onderverdeling 2403 10 90 verduidelijkt dat rooktabak gesneden tabak is die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.

    89 Daarmee hangt de afbakening tussen ruwe of niet tot verbruik bereide tabak en tot verbruik bereide tabak af van de vraag of de tabak als „kant-en-klare rooktabak” kan worden aangemerkt, zoals de advocaat-generaal in punt 60 van haar conclusie heeft benadrukt.

    90 Bijgevolg valt het beslissende criterium voor de indeling van een product onder GN-post 2403 in plaats van GN-post 2401, samen met de vraag of de bladeren een zodanige bewerking hebben ondergaan dat sprake is van bewerkte tabak die zonder nadere industriële verwerking gebruiksklaar is, zoals de Hongaarse regering terecht opmerkt.

    91 In deze omstandigheden vallen de goederen in het hoofdgeding onder GN-onderverdeling 2403 10 90, aangezien – zoals volgt uit punt 78 van dit arrest – de verwijzende rechter heeft opgemerkt dat het bij de goederen gaat om kant-en-klare rooktabak, die verder in bulk is verpakt en is samengeperst in met plastic gevoerde dozen met een nettogewicht per doos van 30 kg.

    92 GN-onderverdeling 2403 10 10 ziet immers op goederen in „verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 500 g”.

    93 Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 2658/87 aldus moet worden uitgelegd dat goederen zoals die in het hoofdgeding, bestaande uit rooktabak, ondanks de aanwezigheid van tabaksafval niet vallen onder GN-post 2401, aangezien dat afval niet afdoet aan de bestemming van het betrokken product. Dergelijke goederen kunnen evenwel vallen onder GN-post 2403, en meer in het bijzonder GN-onderverdeling 2403 10 90, wanneer deze in bulk zijn verpakt en zijn samengeperst in met plastic gevoerde dozen met een nettogewicht van 30 kg.

    Tweede en derde vraag

    94 Met zijn tweede en zijn derde vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of het begrip „douaneschorsingsregeling” in artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 aldus moet worden uitgelegd dat goederen niet onder de douaneschorsingsregeling kunnen worden geplaatst wanneer de begeleidende documenten het juiste hoofdstuk vermelden van het gemeenschappelijk douanetarief waaronder die goederen vallen, maar niet de juiste specifieke onderverdeling, en of artikel 2, onder b), en artikel 4, punt 8, van richtlijn 2008/118 aldus moeten worden uitgelegd dat in een dergelijk geval moet worden geoordeeld dat die goederen zijn ingevoerd.

    95 Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat accijnsgoederen ingevolge artikel 2, onder b), van richtlijn 2008/118 aan de accijns worden onderworpen op het tijdstip van hun invoer in het grondgebied van de Unie.

    96 Eerst dient te worden nagegaan of voor goederen zoals die in het hoofdgeding sprake is van „invoer” in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 2008/118.

    97 Ingevolge artikel 4, punt 8, van richtlijn 2008/118 wordt als „invoer van accijnsgoederen” aangemerkt het in het grondgebied van de Unie binnenbrengen van accijnsgoederen die bij hun binnenkomst in de Unie niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen.

    98 Verder wordt volgens artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 onder „douaneschorsingsregeling” verstaan iedere in het douanewetboek vastgestelde bijzondere procedure inzake douanetoezicht ter zake van niet-communautaire goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, tijdelijke opslag, vrije zones of vrije entrepots, en iedere in artikel 84, lid 1, onder a), van dat wetboek bedoelde regeling.

    99 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de goederen in het hoofdgeding bij hun invoer op het douanegebied van de Unie in Slovenië bij de douane zijn aangebracht, en dat zij in het kader van de procedure voor extern douanevervoer zijn aangekomen in Hongarije, waar zij onder de regeling voor tijdelijke opslag en vervolgens die voor douane-entrepot zijn geplaatst.

    100 Bijgevolg zijn deze goederen sinds hun aankomst op het douanegebied van de Unie onder een „douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 geplaatst, welk artikel verwijst naar artikel 84, lid 1, onder a), van het douanewetboek.

    101 In dit geval zal moeten worden onderzocht of de vermelding van een onjuiste tariefpost in een summiere aangifte voor tijdelijke opslag al dan niet met zich brengt dat die goederen niet meer vallen onder de betrokken douaneschorsingsregeling en daarbij tot gevolg heeft dat in voorkomend geval krachtens de artikelen 202 en 204 van het douanewetboek een douaneschuld ontstaat en accijns verschuldigd wordt.

    102 Artikel 202 van het douanewetboek definieert „op onregelmatige wijze binnenbrengen” van goederen als elk binnenbrengen van aan rechten bij invoer onderworpen goederen hetzij in het douanegebied van de Unie, hetzij in een ander deel van dat gebied terwijl ze zich in een vrije zone of een vrij entrepot bevinden, in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en artikel 177, tweede streepje, van dat wetboek (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 25 ).

    103 Zo worden op onregelmatige wijze binnengebracht goederen die worden ingevoerd zonder dat de volgende, in het douanewetboek voorgeschreven handelingen zijn verricht. Eerst moeten de goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, van dit wetboek, onverwijld hetzij naar het aangewezen douanekantoor, hetzij naar een vrije zone worden gebracht. Vervolgens dienen de goederen, wanneer ze bij het douanekantoor aankomen, overeenkomstig artikel 40 van dit wetboek bij de douane te worden aangebracht. Het aanbrengen van goederen bij de douane wordt in artikel 4, punt 19, van hetzelfde wetboek gedefinieerd als de mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij dat kantoor of op enige andere aangewezen of goedgekeurde plaats (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 26 ).

    104 Bij de uitlegging van de artikelen 40 en 43 tot en met 45 van het douanewetboek heeft het Hof geoordeeld dat de verplichting om goederen aan te brengen immers gepaard gaat met de verplichting om onverwijld een summiere aangifte in te dienen of binnen dezelfde termijn de formaliteiten te vervullen om de betrokken goederen een douanebestemming te geven, dat wil zeggen dat indien gevraagd wordt, de goederen onder een douaneregeling te plaatsen, een aangifte voor een douaneregeling moet worden gedaan. In het bijzonder volgde uit de bewoordingen van artikel 43, tweede alinea, van dit wetboek dat beide handelingen doorgaans tegelijkertijd werden verricht, want het uitstel dat de douaneautoriteiten voor de indiening van deze aangifte konden verlenen, verstreek uiterlijk op de eerste werkdag volgende op die waarop de goederen bij de douane waren aangebracht. Bovendien bepaalde artikel 44, lid 1, van genoemd wetboek dat de summiere aangifte de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens moest bevatten (zie in deze zin arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 30 ).

    105 Weliswaar zijn de artikelen 43 tot en met 45 van het douanewetboek ingetrokken bij verordening nr. 648/2005, maar het verband tussen het aanbrengen bij de douane overeenkomstig artikel 40 van het douanewetboek en de summiere aangifte wordt thans expliciet tot uitdrukking gebracht in artikel 186, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 312/2009, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 122 van haar conclusie.

    106 Gelet daarop dient te worden geconstateerd dat, wanneer overeenkomstig artikel 40 van het douanewetboek goederen bij de douane worden aangeboden en tegelijkertijd een summiere aangifte voor tijdelijke opslag in de zin van artikel 186 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 312/2009, met een niet met de werkelijkheid strokende beschrijving van het soort goederen wordt ingediend, ontbreekt bijgevolg de mededeling aan de douaneautoriteiten van de aankomst van de goederen in de zin van artikel 4, punt 19, van hetzelfde wetboek. Wanneer in deze verklaringen geen melding wordt gemaakt van een groot deel van de bij de douane aangeboden goederen, moet worden aangenomen dat deze op onregelmatige wijze zijn binnengebracht (zie naar analogie arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 31 ).

    107 In dit verband volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de summiere aangifte in het hoofdgeding, anders dan aan de orde was in de situatie die is beoordeeld in het arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a. (C‑195/03, EU:C:2005:131 ), alle voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens bevatte. Volgens de verwijzende rechter zijn de goederen namelijk onder een juiste benaming aangegeven – enkel de tariefonderverdeling was onjuist – en zijn de goederen op juiste wijze geïdentificeerd wat betreft de soort, de hoeveelheid en de verpakking.

    108 In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de goederen in het hoofdgeding op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht in de zin van artikel 202 van het douanewetboek. Zij konden bij aankomst in Slovenië dus rechtsgeldig onder een „douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 worden geplaatst, aangezien geen invoer in de zin van artikel 2, onder b), van die richtlijn had plaatsgevonden en de accijns dus niet verschuldigd was geworden.

    109 Wat betreft artikel 204 van het douanewetboek dient, voor de beoordeling of de accijns op grond van artikel 4, punt 8, van richtlijn 2008/118 al dan niet verschuldigd is geworden, te worden nagegaan of de goederen in het hoofdgeding vervolgens op juiste wijze zijn geplaatst onder de regeling voor extern douanevervoer en, in Hongarije, onder de regeling voor douane-entrepot.

    110 Ingevolge artikel 59, lid 1, van het douanewetboek moet voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, een aangifte tot plaatsing onder deze douaneregeling worden gedaan.

    111 Dienaangaande heeft het Hof bij zijn beoordeling van de aard en reikwijdte van de douaneaangifte in het arrest van 15 september 2011, DP grup (C‑138/10, EU:C:2011:587 ), geoordeeld dat de op de aangever rustende verplichting om juiste informatie te verstrekken, ook slaat op de vaststelling van de juiste postonderverdeling bij de tariefindeling van de goederen waarbij de aangever conform artikel 12 van het douanewetboek bij twijfel de douaneautoriteiten vooraf om een bindende tariefinlichting kan verzoeken.

    112 Het is dus niet uitgesloten dat op grond van artikel 204 van het douanewetboek een douaneschuld kan ontstaan.

    113 Volgens artikel 204, lid 1, onder a), van dat wetboek ontstaat een douaneschuld bij invoer indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling.

    114 In de situatie in het hoofdgeding zijn de goederen onder het juiste hoofdstuk van de GN ingedeeld, maar onder een onjuiste onderverdeling daarvan.

    115 Er zij aan herinnerd dat artikel 859 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002, een regelmatig tot stand gekomen uitputtende regeling behelst van de vormen van verzuim in de zin van artikel 204 van het douanewetboek die „zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling” (arrest van 6 september 2012, Eurogate Distribution, C‑28/11, EU:C:2012:533, punt 34 ).

    116 In dit verband dient benadrukt te worden dat op grond van artikel 859 van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2002, als zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de regeling voor douanevervoer kan worden aangemerkt het niet voldoen aan een van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van die regeling wanneer de drie in punt 2 van dat artikel genoemde voorwaarden zijn vervuld en mits is voldaan aan de drie voorwaarden in de eerste alinea van dat artikel.

    117 Het is aan de verwijzende rechter om te beoordelen of in het hoofdgeding aan al deze voorwaarden is voldaan.

    118 Bij een bevestigend antwoord kan de fout bij de indeling van de goederen worden aangemerkt als zonder werkelijke gevolgen voor de goede werking van de achtereenvolgende douaneregelingen.

    119 Pas na de in punt 114 bedoelde verificatie kan de verwijzende rechter vaststellen of de goederen in het hoofdgeding sinds hun aankomst op het grondgebied van de Unie onder een „douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 zijn geplaatst.

    120 Gelet op een en ander dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat het begrip „douaneschorsingsregeling” in artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 aldus moet worden uitgelegd dat goederen onder de douaneschorsingsregeling kunnen worden geplaatst wanneer de begeleidende documenten het juiste hoofdstuk vermelden van het gemeenschappelijk douanetarief waaronder die goederen vallen, maar niet de juiste specifieke onderverdeling. In een dergelijk geval moeten artikel 2, onder b), en artikel 4, punt 8, van richtlijn 2008/118 aldus worden uitgelegd dat die goederen dan niet zijn ingevoerd en niet zijn onderworpen aan accijns.

    Vierde vraag

    121 Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of het begrip „onregelmatigheid” in de zin van artikel 38 van richtlijn 2008/118 in een situatie als die in het hoofdgeding aldus moet worden uitgelegd dat dit begrip mede ziet op goederen die onder een „douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4, punt 6, van die richtlijn zijn geplaatst en die vergezeld gaan van een document met vermelding van een onjuiste tariefindeling.

    122 Artikel 38, lid 1, van richtlijn 2008/118 bepaalt dat wanneer tijdens een overbrenging van accijnsgoederen een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, die goederen aan de accijns worden onderworpen en de accijns verschuldigd wordt in de lidstaat waar die onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

    123 Volgens artikel 38, lid 2, van die richtlijn wordt, indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen een onregelmatigheid is geconstateerd en niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, deze geacht te hebben plaatsgevonden en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid werd geconstateerd.

    124 Artikel 38, lid 1, van richtlijn 2008/118 heeft betrekking op onregelmatigheden als gedefinieerd in lid 4 ervan. In dit lid is bepaald dat onder „onregelmatigheid” onder meer wordt verstaan een situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, van die richtlijn voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet op regelmatige wijze is geëindigd.

    125 Er is dus sprake van overbrenging van accijnsgoederen in de zin van artikel 33, lid 1, van die richtlijn wanneer accijnsproducten reeds in een lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat om er te worden geleverd of gebruikt.

    126 In een situatie zoals die in het hoofdgeding dient te worden geoordeeld dat de voorwaarden van artikel 38, lid 4, van richtlijn 2008/118, gelezen in samenhang met artikel 33, lid 1, van die richtlijn, niet zijn vervuld.

    127 Ten eerste zijn de goederen in het hoofdgeding immers niet in Slovenië tot verbruik uitgeslagen, gegeven het feit dat zij onder een „douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 zijn geplaatst, en ten tweede zijn zij niet voor commerciële doeleinden in Hongarije voorhanden gehouden om er te worden geleverd of gebruikt, maar zijn zij bestemd om weer naar Oekraïne te worden uitgevoerd.

    128 Gelet op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat het begrip „onregelmatigheid” in de zin van artikel 38 van richtlijn 2008/118 in een situatie als die in het hoofdgeding aldus moet worden uitgelegd dat dit begrip niet mede ziet op goederen die onder een „douaneschorsingsregeling” zijn geplaatst en die vergezeld gaan van een document met vermelding van een onjuiste tariefindeling.

    Kosten

    129 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
    1. Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010, moet aldus worden uitgelegd dat goederen zoals die in het hoofdgeding, bestaande uit rooktabak, ondanks de aanwezigheid van tabaksafval niet vallen onder post 2401 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 861/2010, aangezien dat afval niet afdoet aan de bestemming van het betrokken product. Dergelijke goederen kunnen evenwel vallen onder post 2403 van die nomenclatuur, en meer in het bijzonder onderverdeling 2403 10 90 van genoemde nomenclatuur, wanneer deze in bulk zijn verpakt en zijn samengeperst in met plastic gevoerde dozen met een nettogewicht van 30 kg.

    2. Het begrip „douaneschorsingsregeling” in artikel 4, punt 6, van richtlijn 2008/118 van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat goederen onder de douaneschorsingsregeling kunnen worden geplaatst wanneer de begeleidende documenten het juiste hoofdstuk vermelden van het gemeenschappelijk douanetarief waaronder die goederen vallen, maar niet de juiste specifieke onderverdeling. In een dergelijk geval moeten artikel 2, onder b), en artikel 4, punt 8, van richtlijn 2008/118 aldus worden uitgelegd dat die goederen dan niet zijn ingevoerd en niet zijn onderworpen aan accijns.

    3. Het begrip „onregelmatigheid” in de zin van artikel 38 van richtlijn 2008/118 moet in een situatie als die in het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat dit begrip niet mede ziet op goederen die onder een „douaneschorsingsregeling” zijn geplaatst en die vergezeld gaan van een document met vermelding van een onjuiste tariefindeling.

    ondertekeningen