Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8
Van 2008 tot en met 2010 heeft verweerder vanuit de Verenigde Staten tweedehandskleding ingevoerd met het oog op de aangifte ervan voor het vrije verkeer in de Unie. In de Enige Documenten die hij daartoe heeft ingevuld, heeft hij de douanewaarde van deze goederen berekend volgens de methode van de transactiewaarde. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de totale prijs die vermeld stond op de facturen van Latcars LLC en Dexter Plus LLC (hierna samen: „verkopende ondernemingen”), en op de kosten van het vervoer over zee.
9
De nationale belastingdienst heeft na een onderzoek van de door verweerder overgelegde documenten en een inspectie in diens kantoren verklaard te betwijfelen of de aldus aangegeven waarden correct waren. De reden voor zijn twijfel lag met name daarin dat de directeur van de verkopende ondernemingen verweerders broer was. De nationale belastingdienst was van oordeel dat het ging om verbonden personen in de zin van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93, en heeft derhalve de douanewaarde van de goederen bij besluit van 22 juli 2010 opnieuw vastgesteld op basis van artikel 31 van het douanewetboek.
10
Verweerder heeft bij de bevoegde bestuursrechter in eerste aanleg een beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld. Dat beroep is door die rechter verworpen.
11
Vervolgens heeft verweerder hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat door de bevoegde bestuursrechter in hoger beroep is toegewezen. Deze laatste rechter was namelijk van oordeel dat de nationale belastingdienst zijn twijfel over de juistheid van de aangegeven douanewaarden van de betrokken goederen niet afdoende had gestaafd. Van een familieband in de zin van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 kon volgens deze rechter in omstandigheden als die van het hoofdgeding immers slechts sprake zijn indien verweerders broer de eigenaar was van de verkopende ondernemingen, wat deze dienst niet was nagegaan.
12
De nationale belastingdienst heeft cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest. Tot staving daarvan betoogde hij met name dat de bevoegde bestuursrechter in hoger beroep had moeten vaststellen dat verweerder en de directeur van de verkopende ondernemingen verbonden personen waren in de zin van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93.
13
Aangezien de Augstākā tiesa (hooggerechtshof) van oordeel is dat de beslechting van het geding afhangt van de uitlegging van het Unierecht, heeft zij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
-
Moet artikel 143, lid 1, onder h), van verordening [nr. 2454/93] aldus worden uitgelegd dat het niet alleen gevallen betreft waarin bij een transactie enkel natuurlijke personen betrokken zijn, maar ook gevallen waarin de bestuurder van een partij bij een transactie (rechtspersoon) familiebanden heeft met of verwant is aan een andere bij die transactie betrokken partij (natuurlijke persoon) of een bestuurder van die partij (indien het om een rechtspersoon gaat)?
-
Zo ja, moet de rechter die de zaak behandelt de omstandigheden van de zaak dan nader onderzoeken en nagaan welke invloed de betrokken natuurlijke persoon daadwerkelijk uitoefent binnen de rechtspersoon?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
14
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 aldus moet worden uitgelegd dat een koper die een natuurlijke persoon is en een verkoper die een rechtspersoon is met als bestuurder de broer van de koper, moeten worden beschouwd als verbonden personen in de zin van artikel 29, lid 1, onder d), van het douanewetboek.
15
Om te beginnen dient in herinnering te worden geroepen dat de douanewaarde van ingevoerde goederen op grond van artikel 29, lid 1, van dit wetboek in beginsel de transactiewaarde van die goederen is, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht.
16
Uit artikel 29, lid 1, onder d), en lid 2, van dit wetboek vloeit evenwel voort dat ingeval de koper en de verkoper met elkaar verbonden zijn, de transactiewaarde slechts wordt aanvaard voor zover hun onderlinge banden geen invloed hebben gehad op de prijs.
17
In dit verband worden in artikel 143, lid 1, van verordening nr. 2454/93 limitatief de gevallen opgesomd waarin moet worden aangenomen dat personen verbonden zijn voor de toepassing van artikel 29 van het douanewetboek.
18
Krachtens artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 worden met name personen die behoren tot dezelfde familie geacht verbonden te zijn. In deze bepaling, die eveneens in restrictieve bewoordingen is gesteld, heet het dat personen slechts worden geacht leden te zijn van dezelfde familie „indien zij op een van de [in deze bepaling vermelde] wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn”. Een van die wijzen is dat de betrokkenen elkaars broer of zus zijn.
19
Uit de tekst van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 vloeit voort dat het in die bepaling gaat om banden tussen natuurlijke personen, terwijl de verkoper van de betrokken goederen in het hoofdgeding een rechtspersoon is.
20
Niettemin moet worden benadrukt dat artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 een bepaling vormt ter uitvoering van titel II, hoofdstuk 3, van het douanewetboek, „Douanewaarde van goederen”, waarvan artikel 29 van dat wetboek deel uitmaakt.
21
Derhalve moet bij de uitlegging van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 rekening worden gehouden met de opzet en de doelstelling van deze bepalingen.
22
In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat de regeling van de Unie inzake de douanewaarde volgens vaste rechtspraak van het Hof een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren, dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit (arrest
Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 36
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
Ook moet worden beklemtoond dat de douanewaarde van ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 29 van het douanewetboek in beginsel weliswaar de transactiewaarde is, maar dat de lid 1, onder d), en lid 2, van dit artikel ervoor beogen te zorgen dat de douanewaarde een weerspiegeling vormt van de werkelijke economische waarde van de ingevoerde goederen en niet willekeurig of fictief is (zie in die zin arresten
Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 20
, en
Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punten 39 en 40
). In dit verband zijn de douaneautoriteiten bevoegd om de door de aangever opgegeven prijs te onderzoeken en om deze te weigeren indien zij van mening zijn dat hij is beïnvloed door de banden tussen de partijen bij de transactie (arrest
Carboni e derivati, C‑263/06, EU:C:2008:128, punt 37
).
24
In deze context zijn in artikel 143, lid 1, van verordening nr. 2454/93 overeenkomstig artikel 29, lid 2, onder a), van het douanewetboek de situaties opgesomd waarin de verkoopprijs van de betrokken goederen kan zijn beïnvloed als gevolg van de banden tussen de partijen bij de transactie.
25
Volgens artikel 143, lid 1, onder h), van deze verordening is dit met name het geval wanneer deze partijen behoren tot dezelfde familie.
26
Het risico dat verwanten de verkoopprijs van ingevoerde goederen beïnvloeden bestaat echter evenzeer wanneer de goederen worden verkocht door een rechtspersoon waarbinnen een verwant van de koper het vermogen heeft om de verkoopprijs ten gunste van deze laatste te beïnvloeden.
27
Gelet op de in de punten 22 en 23 hierboven in herinnering gebrachte doelstellingen van de Unieregeling inzake de douanewaarde zou dus worden afgedaan aan de nuttige werking van artikel 29, lid 1, onder d), van het douanewetboek indien op grond van het feit dat een van de partijen bij de verkoopovereenkomst een rechtspersoon is, meteen zou worden besloten dat de koper en de verkoper niet als verbonden personen kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93. De douaneautoriteiten zouden dan immers niet over de mogelijkheid beschikken om overeenkomstig artikel 29, lid 2, onder a), van het douanewetboek de omstandigheden van de betrokken verkoop te onderzoeken, ook al bestaan er redenen om aan te nemen dat de transactiewaarde van de ingevoerde goederen kan zijn beïnvloed door de familiebanden tussen de koper en een lid van de verkopende rechtspersoon.
28
Derhalve moet worden aangenomen dat ingeval een natuurlijk persoon – in omstandigheden als die van het hoofdgeding – binnen een rechtspersoon het vermogen heeft om de verkoopprijs van de ingevoerde goederen te wijzigen ten gunste van de koper met wie hij verwant is, het feit dat de verkoper een rechtspersoon is er niet aan in de weg staat dat de koper en de verkoper van deze goederen als verbonden kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 29, lid 1, onder d), van het douanewetboek.
29
Bij de bepaling of de verwant van de koper daadwerkelijk over een dergelijk vermogen beschikt binnen de verkopende rechtspersoon, zijn de door hem binnen die rechtspersoon uitgeoefende functies of, in voorkomend geval, de omstandigheid dat hij de enige is die binnen deze rechtspersoon een activiteit uitoefent, relevante factoren, die door de douaneautoriteiten in aanmerking moeten worden genomen.
30
Het staat dan aan de bevoegde douaneautoriteiten om, indien nodig, overeenkomstig artikel 29, lid 2, onder a), van het douanewetboek de omstandigheden van de betrokken verkoop te onderzoeken en de transactiewaarde te aanvaarden voor zover bepaalde banden, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, geen invloed hebben gehad op de verkoopprijs van de ingevoerde goederen.
31
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 143, lid 1, onder h), van verordening nr. 2454/93 aldus moet worden uitgelegd dat een koper die een natuurlijke persoon is en een verkoper die een rechtspersoon is waarbinnen een verwant van de koper daadwerkelijk over het vermogen beschikt om de verkoopprijs van de verkochte goederen ten gunste van de koper te beïnvloeden, moeten worden beschouwd als verbonden personen in de zin van artikel 29, lid 1, onder d), van het douanewetboek.