Ontvankelijkheid
28 Ter terechtzitting voor het Hof heeft de Direktor betoogd dat de aan het Hof gestelde vragen niet-ontvankelijk zijn op de grond dat de zaak van het hoofdgeding geen enkele rechtsvraag doet rijzen – aangezien alle betrokken partijen het over de uitlegging van de bepalingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde btw-richtlijn eens zijn –, maar uitsluitend feitelijke vragen met betrekking tot het bestaan van bewijzen die moeten aantonen dat de door de dienstverrichters verrichte adviesdiensten inderdaad zijn verricht.
29 In dit verband zij eraan herinnerd dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Bovendien staat het aan de nationale rechters, het Hof de feitelijke en juridische gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor een nuttig antwoord op de aan het Hof gestelde vragen (zie met name arrest Rosado Santana, C‑177/10,
EU:C:2011:557
, punten 32 en 33).
30 Volgens de verwijzende rechter zijn het niet-bestaan van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde adviesdiensten, evenals het bestaan van een daaruit voortvloeiende fraude, niet aangetoond. Bovendien heeft deze rechter twijfels over de toepassing van btw op abonnementsovereenkomsten voor adviesdiensten.
31 De prejudiciële vragen zijn derhalve ontvankelijk.
Eerste vraag
32 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 24, lid 1, en 25, onder b), van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat het begrip „dienst” zich eveneens uitstrekt tot abonnementsovereenkomsten voor de verstrekking van adviesdiensten, met name op juridisch, commercieel en financieel gebied, in het kader waarvan de dienstverrichter zich ter beschikking stelt van de opdrachtgever tijdens de duur van de overeenkomst en zich ertoe verbonden heeft met concurrenten van de opdrachtgever geen overeenkomsten te sluiten met een vergelijkbaar voorwerp.
33 Inleidend zij erop gewezen dat de btw-richtlijn, net als de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), de btw een zeer ruime werkingssfeer geeft, aangezien artikel 2, betreffende de belastbare handelingen, behalve de invoer van goederen ook de leveringen van goederen en de diensten welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, betreft (arrest Future Health Technologies, C‑86/09,
EU:C:2010:334
, punt 25).
34 De bepalingen van titel IX van de btw-richtlijn stellen bepaalde activiteiten vrij van btw. De levering van adviesdiensten, met name van juridische, commerciële en financiële diensten, maakt geen deel uit van deze vrijstellingen. Bijgevolg vallen adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, binnen de werkingssfeer van de btw-richtlijn.
35 Er zij aan herinnerd dat, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof, de belastinggrondslag van een dienstverrichting bestaat in al hetgeen als tegenprestatie voor die dienst wordt ontvangen, en dat een dienstverrichting dus alleen belastbaar is wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie. Bijgevolg is een dienst enkel belastbaar, wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst (zie in die zin arresten Tolsma, C‑16/93,
EU:C:1994:80
, punten 13 en 14, en Kennemer Golf, C‑174/00,
EU:C:2002:200
, punt 39).
36 Derhalve moet worden bepaald of de forfaitaire betaling die is verricht in het kader van een abonnementsovereenkomst voor het verrichten van adviesdiensten, zoals die in het hoofdgeding, met name op juridisch, commercieel en financieel gebied, de tegenprestatie vormt van de overeengekomen diensten, die de verplichting omvatten om permanent ter beschikking te staan van de opdrachtgever en met concurrenten van de opdrachtgever geen overeenkomsten te sluiten met een vergelijkbaar voorwerp, en of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie.
37 In dit verband heeft het Hof, in de zaken die hebben geleid tot de arresten Kennemer Golf (C‑174/00,
EU:C:2002:200
) en Le Rayon d’Or (C‑151/13,
EU:C:2014:185
), reeds de toepassing onderzocht van de btw op, in de eerste zaak, een forfaitaire jaarlijkse bijdrage die aan een sportvereniging werd betaald voor het gebruik van sportinrichtingen, waaronder een golfbaan, en, in de tweede zaak, een forfaitaire betaling voor zorgdiensten voor hulpbehoevende personen.
38 In punt 40 van het arrest Kennemer Golf (C‑174/00,
EU:C:2002:200
) en punt 36 van het arrest Le Rayon d’Or (C‑151/13,
EU:C:2014:185
), heeft het Hof, kort samengevat, geoordeeld dat wanneer de betrokken dienstverrichting er met name door wordt gekenmerkt dat de dienstverrichter permanent ter beschikking staat om waar nodig diensten ten behoeve van de opdrachtgever te verrichten, het niet noodzakelijk is dat wordt aangetoond dat een betaling betrekking heeft op een geïndividualiseerde en eenmalige dienst die wordt verricht op verzoek van een opdrachtgever, om vast te stellen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen die verrichting en de tegenprestatie die daarvoor wordt ontvangen. In elk van deze zaken die tot voornoemde arresten hebben geleid, was er sprake van een belastbare dienstverrichting, waarop het forfait betrekking had ongeacht het aantal geleverde en ontvangen diensten (in die zaken: het aantal gespeelde ronden op de golfbaan, respectievelijk het aantal verstrekte zorgdiensten).
39 De omstandigheid dat de diensten niet van tevoren zijn bepaald en ook niet zijn geïndividualiseerd, en dat de vergoeding in de vorm van een forfait wordt betaald, is niet van dien aard dat daardoor het directe verband wordt tenietgedaan tussen de verrichte diensten en de tegenprestatie die daarvoor wordt ontvangen, waarvan het bedrag van tevoren wordt bepaald volgens duidelijk afgebakende criteria (arrest Le Rayon d’Or, C‑151/13,
EU:C:2014:185
, punt 37).
40 Deze overwegingen zijn van toepassing op een abonnementsovereenkomst voor adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is – waarvan de nationale rechter evenwel de realiteit dient te verifiëren –, in het kader waarvan een klant zich heeft verplicht tot het betalen van forfaitaire bedragen uit hoofde van de tussen partijen overeengekomen vergoeding, ongeacht de hoeveelheid en de aard van de daadwerkelijk verrichte adviesdiensten tijdens de periode waarop die vergoeding betrekking heeft.
41 De omstandigheid dat de klant niet slechts één forfaitair bedrag betaalt, maar meerdere periodieke betalingen verricht, kan aan deze vaststelling niet afdoen, aangezien het verschil met deze betalingen niet de belastbaarheid van de activiteit, doch enkel de wijze van betaling van het forfait betreft.
42 De verplichting van de dienstverrichter om af te zien van het aanbieden van diensten aan de concurrent van de opdrachtgever heeft veel weg van een exclusiviteitsclausule, die is opgenomen in de abonnementsovereenkomst voor adviesdiensten en die het belastbare karakter van deze overeenkomst niet kan wijzigen. Bijgevolg hoeft, gelet op artikel 25, onder b) van de btw-richtlijn, de eerste vraag, die betrekking heeft op de „verplichting om een daad na te laten”, niet te worden beantwoord.
43 Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „dienst” zich eveneens uitstrekt tot abonnementsovereenkomsten voor de verstrekking van adviesdiensten aan een onderneming, met name op juridisch, commercieel en financieel gebied, in het kader waarvan de dienstverrichter zich ter beschikking heeft gesteld van de opdrachtgever tijdens de duur van de overeenkomst.
Tweede en derde vraag
44 Met zijn tweede en derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, met betrekking tot abonnementscontracten voor adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, de artikelen 62, lid 2, 63 en 64, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat het belastbare feit zich voordoet en de belasting verschuldigd wordt, wanneer de periode afloopt waarvoor de betaling was overeengekomen, ongeacht of en hoe vaak de opdrachtgever gebruik heeft gemaakt van de diensten van de dienstverrichter.
45 Het antwoord op deze vraag volgt deels uit het antwoord op de eerste vraag.
46 Het belastbare feit is in artikel 62, lid 1, van de btw-richtlijn gedefinieerd als het feit waardoor de wettelijke voorwaarden, vereist voor het verschuldigd worden van de belasting, worden vervuld. Volgens artikel 63 van de btw-richtlijn vindt het belastbare feit plaats en wordt, bijgevolg, de belasting verschuldigd op het tijdstip waarop de diensten worden verricht.
47 Aangezien, zoals uiteen is gezet in de punten 40 en 41 van het onderhavige arrest, in het kader van het hoofdgeding het voorwerp van de dienstverrichting niet bestaat in het verstrekken van nauwkeurig omschreven adviezen, maar in het ter beschikking staan van de cliënt teneinde deze adviezen te verstrekken, wordt de dienst door de dienstverrichter verricht door het feit zelf van deze terbeschikkingstelling tijdens de periode die is overeengekomen in de abonnementsovereenkomst, ongeacht de hoeveelheid en de aard van de daadwerkelijk tijdens de periode waarop die vergoeding betrekking heeft geleverde adviesdiensten.
48 Volgens artikel 64, lid 1, van de btw-richtlijn worden diensten geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen betrekking hebben.
49 Derhalve moet een dienst zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, welke er hoofdzakelijk in bestaat permanent ter beschikking te staan van de cliënt en die wordt beloond door middel van periodiek betaalde, forfaitaire sommen, worden geacht te zijn verricht tijdens de periode waarop de betaling betrekking heeft, ongeacht de vraag of de dienstverrichter tijdens die periode al dan niet daadwerkelijk adviezen heeft verstrekt aan de cliënt.
50 Telkens aan het einde van een periode waarop de betalingen betrekking hebben, wordt de dienst aangemerkt als te zijn verricht, in de zin van artikel 64, lid 1, van de btw-richtlijn. Aangezien overeenkomstig artikel 63 van die richtlijn het belastbaar feit en de verschuldigdheid van de btw afhangen van het moment waarop de dienst is verricht, volgt hieruit dat dit belastbaar feit zich voordoet en de belasting verschuldigd wordt telkens aan het einde van elk van deze perioden.
51 Derhalve moet op de tweede en derde vraag worden geantwoord dat, met betrekking tot abonnementscontracten voor adviesdiensten zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, de artikelen 62, lid 2, 63 en 64, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat het belastbare feit zich voordoet en de belasting verschuldigd wordt, wanneer de periode afloopt waarvoor de betaling was overeengekomen, ongeacht of en hoe vaak de opdrachtgever gebruik heeft gemaakt van de diensten van de dienstverrichter.